HR, 27-03-2009, nr. 08/04232
ECLI:NL:PHR:2009:BH1984
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27-03-2009
- Zaaknummer
08/04232
- LJN
BH1984
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH1984, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑03‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH1984
ECLI:NL:PHR:2009:BH1984, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH1984
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑03‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP; afgewezen verzoek tot toepassing van schuldsaneringsregeling (81 RO).
27 maart 2009
Eerste Kamer
08/04232
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 21 februari 2008 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft [verzoekster] zich gewend tot die rechtbank en verzocht ten aanzien van haar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 april 2008 het verzoek afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 30 september 2008 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 maart 2009.
Conclusie 27‑03‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP; afgewezen verzoek tot toepassing van schuldsaneringsregeling (81 RO).
Zaaknummer: 08/04232
mr. Wuisman
Parketdatum: 30 januari 2009
CONCLUSIE inzake:
[Verzoekster],
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius
1. Inleiding
1.1 De voorliggende zaak betreft een schuldsaneringszaak.
1.2 Verzoekster tot cassatie (hierna: verzoekster) is een 33 jarige vrouw. Haar schuldenlast bestaat uit in totaal 14 schulden met een totaalbedrag van € 63.709,02. Het ontstaan van deze schuldenlast houdt mede verband met twee relaties, die zij in het verleden heeft gehad. In 2004 had zij een relatie met een partner en omstreeks die tijd besloten zij om met nog vier anderen personen een taxibedrijf in het verband van een VOF op te zetten. Iedere vennoot zou een taxiauto aanschaffen. Omdat de partner vanwege een BKR-aantekening geen financiering voor de aanschaf van de auto c.a. kon verkrijgen, is een financiering op naam van verzoekster geregeld. Naar zeggen van verzoekster is de auto de dag na de aanschaf ervan gestolen en is daarvoor bij gebreke van een verzekering geen vergoeding ontvangen. De relatie met de partner is verbroken geraakt; een schuld ter grootte van € 46.873,31 is op verzoekster blijven drukken. In 2006 is verzoekster een relatie aangegaan met een illegaal in Nederland vertoevend persoon. Ten behoeve van hem sloot zij op haar naam twee contracten voor mobiel telefoneren af. Ook hieruit zijn schulden voortgekomen, waarvan een bedrag van ca. € 600,- onbetaald is gebleven. Aan de tweede relatie is eveneens een einde gekomen. Verder is er een met een credit-card en betaalrekening samenhangende schuld aan de Postbank van € 6.258,95 en een schuld van € 1.468,24 aan Tailor-Made Incasso B.V. in verband met een comfort card.
1.3 Verzoekster heeft over haarzelf, kort samengevat, nog de volgende informatie verstrekt. Haar hoofdbetrekking is die van verpleegkundige geweest. Vanaf ongeveer 2005 is zij regelmatig ziek tot ernstig ziek geweest en heeft zij medische ingrepen moeten ondergaan. Per 18 oktober 2006 is zij de ziektewet ingegaan. Haar arbeidsovereenkomst als verpleegkundige bij Parnassia is niet verlengd. In november 2006 kon zij, doordat zij nu een uitkering kreeg, niet meer aflossen en verzocht zij GKB om schuldhulpverlening. Dit verzoek werd gehonoreerd. Zij heeft een gedeeltelijke WIA uitkering (50%) en een gedeeltelijke WW uitkering (50%). Uit dien hoofde geniet zij per maand aan inkomsten een netto bedrag van € 960,-. Zij doet weer pogingen om aan de slag te geraken.
1.4 Verzoekster heeft op 21 februari 2008 bij de rechtbank 's-Gravenhage een verzoekschrift ingediend tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit verzoekschrift is op 18 april 2008 behandeld. Op 25 april 2008 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen, omdat (samengevat) onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 sub b Fw).
1.5 Verzoekster is met een op 6 mei 2008 ingediend verzoekschrift bij het hof 's-Gravenhage in hoger beroep gekomen. Na een mondelinge behandeling op 23 september 2008 doet het hof op 30 september 2008 uitspraak. Ook het hof wijst het verzoek af, omdat naar zijn oordeel onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een belangrijk deel van haar schulden.
1.6 Verzoekster komt van de uitspraak van het hof binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn ((1)) in cassatie.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1Tegen het oordeel van het hof zijn in cassatie twee middelen ingediend.
Cassatiemiddel I
2.2 Met cassatiemiddel I wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden en dat derhalve niet aan de voorwaarde van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw wordt voldaan om tot de schuldsaneringsregeling te kunnen worden toegelaten.
2.3 In rov. 4 merkt het hof over de goede trouw-voorwaarde uit artikel 288, lid 1, sub b Fw op: "Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties om verhaal door schuldeisers te frustreren en dergelijke."
Tegen dit oordeel in rov. 4 zijn - terecht - geen klachten gericht. De beoordeling van het gedrag van verzoekster aan deze maatstaf in de daarop volgende rechts-overwegingen draagt een sterk feitelijk karakter. In beginsel kan die beoordeling niet verder worden getoetst dan op afdoende motivering, zodat cassatie pas dan kan volgen wanneer de beoordeling niet begrijpelijk is.
2.4 Dat verzoekster haar goede trouw niet aannemelijk heeft gemaakt, baseert het hof in rov. 5 op de volgende drie, hier kort weergegeven gronden:
1. het hof acht niet voldoende onderbouwd dat zij voor het leeuwendeel van de schulden in financiële zin het slachtoffer van twee ex-partners is geworden;
2. niet aannemelijk is geworden dat het inkomen van verzoekster toereikend was met het oog op de aflossing van de schulden;
3. vanwege gezondheidsproblemen vóór de tweede helft van 2006 had verzoekster er niet zonder meer vanuit kunnen gaan dat zij volop aan het werk zou kunnen blijven en dubbele inkomsten (d.w.z. inkomsten uit meer betrekkingen) zou kunnen blijven verwerven.
Van deze gronden kan niet gezegd worden dat het onbegrijpelijk is hoe het hof tot deze gronden heeft kunnen komen. Zo zijn bijvoorbeeld omtrent het opzetten van een taxibedrijf en de gestelde diefstal van de auto geen bewijsstukken in het geding gebracht. Evenmin zijn omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat Verzoekster er geen rekening mee heeft hoeven te houden dat de tweede partner zo hoge telefoon kosten zou maken. Ook is niet gebleken van maatregelen van Verzoekster om veilig te stellen dat de op haar naam aangegane schulden uiteindelijk door haar (ex-)partners zouden worden gedragen. Het gestelde netto-inkomen is niet van die omvang, dat er niet aan hoeft te worden getwijfeld dat met dat inkomen behalve de gewone kosten van levensonderhoud ook nog een heel aanmerkelijke schuldenlast zou kunnen worden dragen. De aard van de gestelde ziektes vóór de tweede helft van 2006, waaronder een hartinfarct, hebben bij het hof de mening kunnen doen postvatten dat verzoekster er niet zonder meer van uit heeft kunnen gaan dat zij volop aan het werk zou kunnen blijven. Ook is niet onbegrijpelijk dat het hof op deze gronden tot de slotsom is gekomen, dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden.
Cassatiemiddel II
2.5 In het tweede cassatiemiddel wordt geklaagd over schending van ongeschreven recht. Er is, zo wordt betoogd, in het onderhavige geval sprake van zodanige omstandigheden dat het ongeschreven recht meebrengt dat, ondanks 's hofs oordeel omtrent de goede trouw bij verzoekster, toelating van haar tot de schuldsanering op haar plaats zou zijn.
2.6 Bij deze klacht wordt het volgende uit het oog verloren. Lid 3 van artikel 288 Fw biedt de ruimte om in afwijking van het eerste lid, onder b, een verzoek tot toelating tot de schuldsanering toe te wijzen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. Het komt niet aannemelijk voor dat er naast deze uitdrukkelijk in de wet voorziene uitzondering op de in lid 2 onder b genoemde voorwaarde ook nog ruimte is voor een uitzondering op basis van ongeschreven recht. Artikel 288 Fw is recent gewijzigd en per 1 januari 2008 in werking getreden. Achter de aanpassing van het artikel 288 Fw steekt de bedoeling om de toegang tot schuldsanering aan banden te leggen. Daarmee strookt reeds niet om nu weer uitzonderingen op grond van ongeschreven recht te gaan aanvaarden. Met de uitzondering in lid 3 is beoogd de effecten van de zware toelatingseisen enigszins te mitigeren. Ondanks het ontbreken van goede trouw bij het ontstaan en/of onbetaald laten van schulden, moeten van de schuldsanering toch die schuldenaren gebruik kunnen maken 'die ervoor klaar zijn'. Daarmee wordt gedoeld op die schuldenaren, van wie verwacht mag worden dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringen kunnen nakomen en dat zij daarna niet weer in de fout gaan. De regeling in lid 3 vormt het sociale gezicht van artikel 288 Fw; de daarin vervatte bepaling is te beschouwen als een 'hardheidsclausule'.((2)) Ook met deze opzet en aard van de uitzondering in lid 3 laat zich niet wel verenigen het daarnaast aanvaarden van uitzonderingen op basis van ongeschreven recht.
2.7 Aan het slot van rov. 5 zinspeelt het hof op de mogelijkheid voor Verzoekster op niet al te lange termijn een beroep op lid 3 van artikel 288 Fw te kunnen doen. Het cassatiemiddel laat zich niet verstaan als dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de in lid 3 bedoelde situatie zich op dit moment nog niet voordoet.
3. Conclusie
Nu de twee aangevoerde cassatiemiddelen geen doel treffen, wordt tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Het cassatieverzoek is ingezonden op 6 oktober 2008.
2. Zie in dit verband de aan lid 3 van artikel 288 Fw gewijde beschouwing van de Minister van Justitie bij de behandeling van wetsvoorstel 29 942 tot wijziging van de Faillissementswet in de vergadering van de Eerste Kamer op 22 mei 2007 (Handelingen I, 2006-2007, 29 942, nr. 30, blz. 359) en ook A.J. Noordam, Schuldsanering en goede trouw, diss. VU, 2007, nr. 410.