HR, 09-01-2009, nr. 08/01588
ECLI:NL:PHR:2009:BG4337
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-01-2009
- Zaaknummer
08/01588
- LJN
BG4337
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht / Onteigeningsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BG4337, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑01‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG4337
ECLI:NL:PHR:2009:BG4337, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG4337
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑04‑2008
- Wetingang
- Vindplaatsen
BR 2009/67 met annotatie van E.W.J. de Groot
JOM 2009/239
BR 2009/67 met annotatie van E.W.J. de Groot
JOM 2009/239
Uitspraak 09‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Onteigening; vervroegde uitspraak over onteigening kan alleen in de dagvaarding tot onteigening worden gevorderd (HR 17 november 1993, nr. 1165, NJ 1994, 123); cassatie, kostenveroordeling.
9 januari 2009
Eerste Kamer
08/01588
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
DE GEMEENTE FRANEKERADEEL,
zetelende te Franeker,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij Koninklijk besluit van 24 mei 2007, nummer 07.001640, gepubliceerd in de Staatcourant van 12 juni 2007, nr. 110, is ter onteigening aangewezen een aantal onroerende zaken dat nodig is voor de uitvoering van het bestemmingsplan "Franeker-Zuidelijke Rondweg". In het Koninklijk besluit is [eiser] is aangewezen als eigenaar van
1. het perceel kadastraal bekend als Gemeente Franeker, Grondplan no. [001], Sectie [A], nr. [002], geheel groot 01.17.80 ha, waarvan de te onteigenen grootte 00.28.72 ha;
2. het perceel kadastraal bekend als Gemeente Franeker, Grondplan no. [003], Sectie [A], nr. [004], geheel groot 00.84.30 ha, waarvan de te onteigenen grootte 00.23.54 ha;
3. het perceel kadastraal bekend als Gemeente Franeker, Grondplan no. [005], Sectie [A], nr. [006], geheel groot 02.98.40 ha, waarvan de te onteigenen grootte 00.15.98 ha.
De Gemeente heeft bij exploot van 5 oktober 2007 op de voet van art. 18 Ow tegen [eiser] een procedure bij de rechtbank Leeuwarden aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot de drie voornoemde onroerende zaken de onteigening - zonder vervroegde uitspraak - vordert van een gedeelte van de onroerende zaken.
Bij exploot van 6 december 2007, verbeterd bij exploot van 15 januari 2008, heeft de Gemeente op de voet van art. 54f Ow tegen [eiser] een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij alsnog de onteigening bij vervroegde uitspraak van voornoemde onroerende zaken vordert. De Gemeente heeft als schadeloosstelling voor de onteigening aan [eiser] als eigenaar een bedrag van € 47.663,12 aangeboden.
[Eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de Gemeente, hetzij door ontzegging, hetzij door niet-ontvankelijkverklaring.
Bij vonnis van 12 maart 2008 heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op € 42.896,81 en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 6 november 2008 op die conclusie gereageerd.
De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 13 november 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Gemeente heeft op de voet van art. 18 Ow bij exploot van 5 oktober 2007 tegen [eiser] bij de rechtbank te Leeuwarden een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot drie aan [eiser] toebehorende percelen in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling de "gewone" onteigening, zonder vervroegde uitspraak, van een gedeelte van elk van die drie percelen heeft gevorderd.
(ii) De Gemeente heeft nadien op de voet van art. 54f Ow bij exploot van 6 december 2007 tegen [eiser] bij de rechtbank te Leeuwarden een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot dezelfde drie percelen als hiervoor onder (i) bedoeld in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling alsnog de onteigening bij vervroegde uitspraak van dezelfde gedeelten van die percelen heeft gevorderd.
(iii) In de onder (i) vermelde procedure heeft de Gemeente bij akte van 13 februari 2008 de hoofdvordering ingetrokken. In die zaak heeft de rechtbank op 12 maart 2008 een tussenvonnis gewezen betreffende de enige nog overgebleven kwestie, te weten in welke omvang de Gemeente de door [eiser] gemaakte proceskosten dient te vergoeden.
3.2. In de onderhavige, in 3.1 onder (ii) vermelde, procedure heeft [eiser] tegen de vordering van de Gemeente onder meer ten verwere aangevoerd dat het de Gemeente niet vrijstond om, na eerst de onteigening zonder vervroegde uitspraak te hebben gevorderd, alsnog onteigening bij vervroegde uitspraak te vorderen.
3.3. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank dit verweer verworpen. Daartoe heeft zij overwogen:
"4.9 Een onteigeningsprocedure is voor een gedaagde partij in het algemeen een zeer ingrijpende procedure, die om die reden ten behoeve van die partij met zeer vele waarborgen is omringd. De rechtbank heeft zich echter de vraag gesteld of het de gemeente Franekeradeel desondanks in dit geval was toegestaan, door intrekking van de hoofdvordering en het starten van een nieuwe procedure, datgene te effectueren wat blijkens de wetsgeschiedenis door een tussentijdse wijziging van eis in een reeds aanhangig zijnde onteigeningsprocedure niet is toegestaan.
4.10 Voor de rechtbank valt niet in te zien in welke materiële of procedurele belangen [eiser] zou zijn geschaad door deze procedurele ommezwaai. Weliswaar heeft [eiser] gedurende enige weken in de veronderstelling verkeerd dat hij hetgeen de gemeente Franekeradeel wil onteigenen langer in eigendom zou kunnen behouden dan in een geval van vervroegde onteigening, maar niet is echter gesteld of gebleken dat [eiser] als agrarisch ondernemer in die korte periode investeringsbeslissingen heeft genomen die hij niet zou hebben genomen indien hij er dadelijk mee bekend was geweest dat de gemeente Franekeradeel vervroegd had willen onteigenen. Ook anderszins is niet gebleken van benadeling van [eiser], die in het bestek van de eerdere of de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking zou komen. De rechtbank laat derhalve zwaar wegen dat de eerste procedure amper tot ontkieming was gekomen toen zij al weer werd gestopt. In zoverre verschilt dit geschil dan ook aanmerkelijk van de zaak Lairi/Den Haag waarin een tweede vervroegde onteigeningsprocedure werd gestart toen de eerste procedure zich reeds in de vergevorderde fase van het nemen van conclusies na deskundigenbericht [bevond].
4.11 De rechtbank komt ten aanzien van dit verweer dan ook tot de slotsom dat het gepasseerd dient te worden nu het in gang zetten van de onderhavige onteigeningsprocedure geen strijd oplevert met de strekking van artikel 54f Ow."
3.4 Onderdeel A van het middel bestrijdt als onjuist het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank dat het aanhangig maken van de procedure van onteigening bij vervroegde uitspraak geen strijd oplevert met de strekking van art. 54f Ow.
3.5 Het onderdeel slaagt. In zijn arrest van 17 november 1993 (nr. 1165, NJ 1994, 123, rov. 4.3) heeft de Hoge Raad de eerste zin van art. 54f Ow aldus uitgelegd, dat een vervroegde uitspraak over de onteigening uitsluitend in de dagvaarding tot onteigening kan worden gevorderd en derhalve niet meer in de loop van de daarop volgende procedure, en dat ook de mogelijkheid om hangende een onteigeningsprocedure in een tweede procedure op basis van een ander raadsbesluit tot onteigening alsnog een vervroegde uitspraak over de onteigening van dezelfde onroerende zaak te vorderen voor de onteigenende partij niet openstaat. Met die uitleg, die in overeenstemming is met de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, verdraagt zich het bestreden oordeel van de rechtbank niet. Aan de door de wetgever beoogde duidelijkheid en overzichtelijkheid van de procedure van de vervroegde onteigening zou te zeer afbreuk worden gedaan als de toelaatbaarheid van de alsnog gevorderde onteigening bij vervroegde uitspraak zou worden afhankelijk gesteld van een onderzoek naar "de materiële en procedurele belangen" van de te onteigenen partij.
3.6 De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Onderdeel B van het middel behoeft geen behandeling meer. Verwijzing moet volgen in verband met het inzake de kosten van de procedure voor de rechtbank nog te geven oordeel. Ten aanzien van de procedure in cassatie zal de Hoge Raad de Gemeente op de gebruikelijke wijze in de kosten veroordelen (vgl. HR 21 november 2008, nr. C07/081, LJN BF0415).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 12 maart 2008;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 469,62 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens,A. Hammerstein en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 januari 2009.
Conclusie 09‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Onteigening; vervroegde uitspraak over onteigening kan alleen in de dagvaarding tot onteigening worden gevorderd (HR 17 november 1993, nr. 1165, NJ 1994, 123); cassatie, kostenveroordeling.
Rolnummer: 08/01588
Mr. Wuisman
Rolzitting: 31 oktober 2008 (bij vervroeging)
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: Mr. J.A.M.A. Sluysmans
tegen
Gemeente Franekeradeel,
verweerster in cassatie,
advocaat: Mr. E. Grabandt
In deze onteigeningszaak worden twee vraagpunten van procesrechtelijke aard aan de orde gesteld.
1. Het procesverloop
1.1 Verweerster in cassatie (hierna: Gemeente Franekeradeel) heeft eerst op de voet van artikel 18 Ow bij exploot d.d. 5 oktober 2007 tegen eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) een procedure bij de rechtbank Leeuwarden aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot drie aan [eiser] toebehorende percelen in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling de onteigening zonder vervroegde uitspraak vordert van een gedeelte van ieder van die drie percelen. In deze procedure heeft de Gemeente Franekeradeel zich gehouden aan het voorschrift in artikel 89 Ow dat bij de rechtbank tenminste drie dagen voorafgaande aan de eerst dienende dag dienen te worden gedeponeerd een exemplaar van de Staatscourant, waarin het Koninklijk Besluit houdende de goedkeuring van het raadsbesluit inzake onteigening is opgenomen, alsmede een door de burgemeester afgegeven bewijs dat artikel 84 Ow is nageleefd.
1.2 Vervolgens heeft Gemeente Franekeradeel op de voet van artikel 54f Ow bij exploot d.d. 6 december 2007 tegen [eiser] een procedure bij de rechtbank Leeuwarden aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot dezelfde drie percelen in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling alsnog de onteigening bij vervroegde uitspraak van hetzelfde gedeelte van ieder van die percelen vordert. In deze procedure heeft de Gemeente Franekeradeel niet bij de rechtbank conform artikel 89 Ow een exemplaar van de Staatscourant en een bewijs van de burgemeester als hiervoor genoemd tenminste drie dagen voorafgaande aan de eerst dienende dag gedeponeerd.
1.3 In de eerste procedure heeft de Gemeente Franekeradeel bij akte d.d. 13 februari 2008 de hoofdvordering ingetrokken en zijn alleen de proceskosten nog een strijdpunt gebleven.
1.4 In de tweede procedure heeft [eiser] voor antwoord tot niet-ontvankelijkheid en/of afwijzing van de onteigeningsvordering geconcludeerd op grond van de volgende twee verweren:
a. mede gelet op het Lairi/Gemeente Den Haag-arrest van de Hoge Raad van 17 november 1993 (NJ 1994, 123), staat het de Gemeente Franekeradeel, na eerst de onteigening zonder vervroegde uitspraak te hebben gevorderd in een op voet van artikel 18 Ow gestarte procedure, niet meer vrij om in een nieuwe procedure alsnog onteigening bij vervroegde uitspraak te vorderen als in artikel 54f Ow voorzien;
b. ingevolge artikel 90 Ow kan bij het niet naleven van de voorschriften in artikel 89 Ow de onteigeningsvordering niet worden toegewezen.
1.5 Bij vonnis d.d. 12 maart 2008 heeft de rechtbank beide verweren verworpen. Daartoe overweegt de rechtbank ter zake van het verweer onder a:
4.9 Een onteigeningsprocedure is voor een gedaagde partij in het algemeen een zeer ingrijpende procedure, die om die reden ten behoeve van die partij met zeer vele waarborgen is omringd. De rechtbank heeft zich echter de vraag gesteld of het de gemeente Franekeradeel desondanks in dit geval was toegestaan, door intrekking van de hoofdvordering en het starten van een nieuwe procedure, datgene te effectueren wat blijkens de wetsgeschiedenis door een tussentijdse wijziging van eis in een reeds aanhangig zijnde onteigeningsprocedure niet is toegestaan.
4.10 Voor de rechtbank valt niet in te zien in welke materiële of procedurele belangen [eiser] zou zijn geschaad door deze procedurele ommezwaai. Weliswaar heeft [eiser] gedurende enige weken in de veronderstelling verkeerd dat hij hetgeen de gemeente Franekeradeel wil onteigenen langer in eigendom zou kunnen behouden dan in een geval van vervroegde onteigening, maar niet is echter gesteld of gebleken dat [eiser] als agrarisch ondernemer in die korte periode investeringsbeslissingen heeft genomen die hij niet zou hebben genomen indien hij er dadelijk mee bekend was geweest dat de gemeente Franekeradeel vervroegd had willen onteigenen. Ook anderszins is niet gebleken van benadeling van [eiser], die in het bestek van de eerdere of de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking zou komen. De rechtbank laat derhalve zwaar wegen dat de eerste procedure amper tot ontkieming was gekomen toen zij al weer werd gestopt. In zoverre verschilt dit geschil dan ook aanmerkelijk van de zaak Lairi/Den Haag waarin een tweede vervroegde onteigeningsprocedure werd gestart toen de eerste procedure zich reeds in de ver gevorderde fase van het nemen van conclusies na deskundigenbericht.
4.11 De rechtbank komt ten aanzien van dit verweer dan ook tot de slotsom dat het gepasseerd dient te worden nu het in gang zetten van de onderhavige onteigeningsprocedure geen strijd oplevert met de strekking van artikel 54f Ow. en omtrent het verweer onder b:
4.13 De rechtbank stelt vast dat in deze zaak inderdaad elke vorm van depot achterwege is gebleven. [Eiser] heeft erkend dat in de eerdere onteigeningsprocedure de bedoelde stukken wél zijn gedeponeerd. [Eiser] is evenwel van mening dat het deponeren van stukken in de ene zaak niet kan gelden als nederlegging ervan in de andere zaak.
4.14 De strekking van artikel 89 Ow is voornamelijk hierin gelegen dat door het deponeren van de daar genoemde stukken de rechtbank kan controleren of aan de formaliteiten van de administratieve procedure is voldaan. In beginsel kan de rechtbank deze controle door het ontbreken van het depot niet uitvoeren. Ambtshalve is zij echter bekend met de vrijwel eendere zaak 85251 HA ZA 07-775 waarin het depot wèl heeft plaatsgevonden, zodat de rechtbank in staat is gesteld deze formaliteiten te controleren en voorts heeft kunnen vaststellen dat in die andere procedure [eiser] bij conclusie van antwoord geen verweren heeft gevoerd gericht tegen de inhoud van de daar gedeponeerde stukken.
4.15 Gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval moet de gemeente Franekeradeel geacht worden, door in de eerdere onteigeningsprocedure de verlangde stukken te hebben gedeponeerd, zulks ook te hebben gedaan in de onderhavige kwestie. Aan het bepaalde in artikel 90 Ow behoeft derhalve geen toepassing te worden gegeven.
1.6 [Eiser] is - gelet op de artikelen 54l jo. 52 en 53 Ow - tijdig en regelmatig van het vonnis van de rechtbank in cassatie gekomen. Gemeente Franekeradeel heeft voor antwoord tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd. Nadat ieder van de partijen eerst nog hun standpunt in cassatie door hun advocaat schriftelijk hebben doen toelichten, hebben zij ten slotte hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het aangevoerde cassatiemiddel bestaat uit een middelonderdeel A en een middelonderdeel B.
middelonderdeel A
2.2 In middelonderdeel A wordt de beslissing van de rechtbank bestreden dat het alsnog op gang zetten door de Gemeente Franekeradeel van de procedure gericht op een onteigening bij vervroegde uitspraak geen strijd oplevert met de strekking van artikel 54f Ow.
2.3 De onderbouwing van deze beslissing komt hierop neer, dat de handelwijze van de Gemeente toelaatbaar is te achten omdat door die handelwijze geen belangen van [eiser] zijn geschaad. Anders gezegd, artikel 54f Ow wordt zo uitgelegd dat het alsnog vorderen van de onteigening bij vervroegde uitspraak mogelijk wordt geacht, zolang dat niet leidt tot benadeling van de onteigende. Dient artikel 54f Ow inderdaad zo te worden uitgelegd?
2.4 De vraag of artikel 54f Ow ruimte laat om, nadat eerst de onteigening zonder vervroegde uitspraak van een onroerend goed is gevorderd, alsnog de onteigening bij vervroegde uitspraak van dat onroerend goed te vorderen in een op de voet van artikel 54f Ow gestarte procedure, is aan de orde geweest in het hierboven al genoemde Lairi/Gemeente Den Haag-arrest van de Hoge Raad van 17 november 1993. In die zaak was eerst in een procedure de onteigening zonder vervroegde uitspraak van een onroerende zaak gevorderd op basis van een raadsbesluit, waarvoor in 1989 Koninklijke goedkeuring was verkregen. Toen deze procedure zich in het stadium van conclusies na deskundigenbericht bevond, is in een nieuwe procedure de onteigening bij vervroegde uitspraak van dezelfde onroerende zaak gevorderd op basis van een bij KB goedgekeurd raadsbesluit uit september 1991. Het verweer van Lairi dat de gemeente de onteigening bij vervroegde uitspraak niet meer kon vorderen, omdat zij had nagelaten dat te doen in de eerdere en nog aanhangige onteigeningsprocedure, verwierp de rechtbank op de grond dat elk van beide procedures op een ander raadsbesluit berustte. Hieromtrent overweegt de Hoge Raad:
4.3 Uit de in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3 weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van de wet van 27 okt. 1972, Stb 578, waarbij onder meer de mogelijkheid van - kort gezegd - vervroegde onteigening werd opengesteld, volgt dat het bepaalde in de eerste zin van artikel 54f Ow aldus moet worden uitgelegd dat een vervroegde uitspraak over de onteigening uitsluitend in de dagvaarding tot onteigening kan worden gevorderd, derhalve niet meer in de loop van de daarop volgende procedure. Deze beperking strekt ertoe ook voor de vervroegde onteigening een zo duidelijk en overzichtelijk mogelijke procedure te scheppen, waarbij de te onteigenen partij niet steeds de mogelijkheid van vervroegde eigendomsontneming boven het hoofd blijft hangen, en voorts te voorkomen dat de deskundigen met name in verband met bepaalde in art. 40a Ow extra werkzaamheden moeten verrichten die tot vertraging van de, juist op versnelling gerichte, procesgang van art. 54f Ow leiden. Aan de mogelijkheid om hangende een onteigeningsprocedure in een tweede procedure, gevoerd op basis van een ander raadsbesluit tot onteigening, alsnog een vervroegde uitspraak over de onteigening van dezelfde onroerende zaak te vorderen zijn dezelfde bezwaren als hiervoor genoemd verbonden. Die mogelijkheid staat, als onverenigbaar met de strekking van het bepaalde in de eerste zin van art. 54f Ow, voor de onteigenende partij derhalve niet open.
2.5 Zoals de Hoge Raad vermeldt, baseert hij zijn beslissing op door A-G Moltmaker in zijn conclusie aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis van de wet van 27 okt. 1972, Stb 578, waarbij onder meer de mogelijkheid van vervroegde onteigening werd opengesteld. Een passage uit de Memorie van Toelichting luidt:
Anders dan in het huidige art. 54b ten aanzien van de voorlopige inbezitneming is bepaald, stelt art. 54f de eis, dat de vordering tot vervroegde uitspraak over de onteigening bij de dagvaarding wordt gedaan. Naar het ondergetekenden wil voorkomen, mag van de onteigenende overheid worden verwacht, dat zij op het moment van dagvaarden heeft beslist over de vraag of zij de bestaande procedure wenst te volgen dan wel de procedure, welke thans is neer-gelegd in afdeling 2 van het nieuwe Hoofdstuk IIIa.((1))
terwijl een passage uit de Memorie van Antwoord inhoudt:
In dit artikel is bepaald, dat bij dagvaarding - en niet meer in een later stadium- een vordering tot vervroegde uitspraak over de onteigening kan worden gedaan. In het voorlopig verslag wordt gesuggereerd, dat die vordering ook later in de procedure moet kunnen worden gedaan. In de algemene beschouwingen is daarover reeds gesproken. De suggestie in het voorlopig verslag dienaangaande wijzen de ondergetekenden van de hand. In de eerste plaats diene, dat de onteigenende partij niet verplicht is om de procedure van Hoofdstuk IIIa te volgen. Meent zij, dat de omstandigheden van het concrete geval het entameren van een spoedprocedure niet nodig maken, dan kan de normale procesgang worden vervolgd. Zoals in de memorie van toelichting is vermeld, mag van de onteigenende overheid verwacht worden, dat zij op het moment van dagvaarden heeft beslist over de vraag of zij al dan niet de procedure van hoofdstuk IIIa zal volgen. .......... In de tweede plaats moeten de ondergetekenden er met zekere klem op wijzen, dat ook de versnelde onteigeningsprocedure een zo duidelijk en overzichtelijk beeld moet krijgen. Het uitspreken van het vervroegde onteigeningsvonnis gaat gepaard met het toekennen van een voorschot, en daarna van eventuele verhogingen daarvan. Het tijdstip van de uitbetaling van een voorschot en dat van de overschrijving van het vervroegde vonnis hebben hun consequenties voor het schadebeeld van het onteigeningsgeval. Zou in elk stadium van het proces een vordering kunnen worden gedaan om vervroegd onteigeningsvonnis uit te spreken, dan zou dit schadebeeld telkens aanzienlijke wijzigingen kunnen ondergaan, hetgeen vertraging in de afwikkeling der onteigeningsprocedure zou veroorzaken. Ten behoeve van de justitiabelen moet daartegen door de wetgever worden gewaakt. Indien gesteld wordt, dat het voor de onteigenende overheid eenvoudiger zou zijn om vorengenoemde vordering in elk stadium van het proces te kunnen doen, dan wordt naar de mening van de ondergetekende te zeer uit het oog verloren, dat tegenover die eenvoud voor de overheid een ander belang staat, nl. dat van justitiabelen en deskundigen. Laatstgenoemden zouden vaker dan strikt nodig is hun berekeningen moeten herzien, hetgeen bepaald niet een versnelling zou teweegbrengen ten aanzien van het uitbrengen van het rapport.((2))
2.6 Het voorgaande maakt duidelijk dat achter artikel 54f Ow de bedoeling van de ontwerper van dat artikel steekt dat de onteigenende overheid op het moment dat zij de vordering tot onteigening instelt, dient te kiezen tussen een onteigening wel of niet bij vervroegde uitspraak en dat zij verder aan die keuze is gebonden. In aansluiting hierop beslist de Hoge Raad in het Lairi/Gemeente Den Haag-arrest niet slechts dat het bepaalde in de eerste zin van artikel 54f Ow aldus moet worden uitgelegd dat een vervroegde uitspraak over de onteigening uitsluitend in de dagvaarding tot onteigening kan worden gevorderd, derhalve niet meer in de loop van de daarop volgende procedure, maar ook niet in een met een nieuwe dagvaarding ingeleide procedure, zelfs niet wanneer daaraan een nieuw raadsbesluit ten grondslag ligt. De beslissing van de Hoge Raad is algemeen geformuleerd en niet toegespitst op de omstandigheden van het specifieke geval, dus ook niet op de omstandigheid dat in de voorliggende zaak in de als eerste gestarte onteigeningsprocedure al het stadium van conclusie na deskundigenbericht was bereikt.
2.7 Met deze insteek van artikel 54f Ow strookt niet de door de rechtbank gekozen benadering dat het alsnog vorderen van de onteigening bij vervroegde uitspraak voor mogelijk moet worden gehouden, zolang dat niet leidt tot benadeling van de te onteigenen persoon. Zij doet afbreuk aan de met het artikel mede beoogde duidelijkheid en eenvoud van de procedure. Of in het concrete geval wel of niet en, zo ja, in relevante mate, de belangen van de te onteigenen partij door een koerswijziging van de onteigenende partij worden geschaad, kan licht tot discussie leiden. Daarmee wordt een extra-complicatie geïntroduceerd, terwijl achter artikel 54f Ow juist de bedoeling steekt om het verloop van de procedure met zo min mogelijk complicaties te belasten.
2.8 Uit de aan artikel 54f Ow gewijde literatuur blijkt niet dat in de praktijk de gebondenheid van de onteigenende overheid aan haar initiële keuze als onwenselijk wordt ervaren. Geluiden van die strekking komt men niet tegen.((3))
2.9 Niet uit te sluiten is dat hier de nood soms de wet toch dient te breken. Maar dan zal het aan de betrokken onteigenende overheid zijn om klemmende omstandigheden aan haar zijde te stellen en, zo nodig, te bewijzen, die kunnen rechtvaardigen dat zij in het concrete geval toch niet gebonden kan worden geacht aan haar aanvankelijke keuze voor onteigening zonder vervroegde uitspraak. Bij het wegen van die omstandigheden kan een rol spelen of dan wel in welke mate belangen aan de zijde van de te onteigenen partij door de keuzewijziging worden geschaad. Indien men de hiervoor in 2.7 genoemde extra-complicatie wil vermijden, kan deze factor echter niet een zelfstandige grond zijn voor het aanvaarden van een keuzewijziging.
2.10 In de dagvaarding waarmee de Gemeente Franekeradeel de onderhavige procedure bij de rechtbank Leeuwarden heeft ingeleid, wordt onder 10 opgemerkt: "De gemeente wenst, dat vervroegd uitspraak over de onteigening wordt gedaan, omdat zij de rondweg spoedig wil aanleggen." Een andere of verdere toelichting op de keuzewijziging wordt niet gegeven. Op het verweer van [eiser] in de conclusie van antwoord volgt van de zijde van de Gemeente geen reactie meer. Het komt voor dat de opgegeven grond niet kan worden beschouwd als een grond die zonder meer de keuzewijziging rechtvaardigt. Minst genomen zou toch mogen worden verlangd dat aangegeven wordt wat er sedert het moment van de eerste keuze in de omstandigheden is gewijzigd en aanleiding geeft om de keuze alsnog anders te doen uitvallen. Met de geciteerde opmerking gebeurt dat niet. Zou er louter sprake zijn van een abuis bij het opzetten van de eerste procedure - iets wat bij gebreke van informatie daarover niet duidelijk is -, dan lijkt dat een omstandigheid die in principe voor risico van de Gemeente Franekeradeel dient te komen.
2.11 Middelonderdeel A treft, zo volgt uit het voorgaande, doel.
middelonderdeel B
2.12 Treft middelonderdeel A doel, zoals hiervoor verondersteld, dan ontbreekt het vereiste belang bij middelonderdeel B. Niettemin wordt volledigheidshalve hierna nog bij dit laatste middelonderdeel stilgestaan.
2.13 Met middelonderdeel B wordt de vraag aan de orde gesteld of de rechtbank de onteigeningsvordering in de tweede (onderhavige) procedure terecht niet op artikel 90 Ow laat afstuiten, omdat de Gemeente Franekeradeel geacht wordt in de onderhavige procedure aan artikel 89 Ow te hebben voldaan, nu - volgens de ambtshalve vaststelling van de rechtbank - zij in de eerdere procedure een exemplaar van de Staatscourant heeft gedeponeerd alsmede een door de burgemeester afgegeven bewijs dat artikel 84 Ow is nageleefd, en [eiser] in die eerdere procedure bij conclusie van antwoord geen verweren tegen de inhoud van de gedeponeerde stukken heeft gevoerd.
2.14 In HR 25 februari 1976, NJ 1976, 13 heeft de Hoge Raad beslist dat de artikelen 89 en 90 Ow ook gelden voor de procedure waarin onteigening bij vervroegde uitspraak wordt gevorderd.
2.15 Het eerst geruime tijd na de eerst dienende dag in het geding brengen van de in artikel 89 Ow bedoelde stukken kan niet worden aangemerkt als voldoening aan het voorschrift van artikel 89 Ow en brengt niet-ontvankelijkheid van de onteigeningsvordering mee, aldus de Hoge Raad in HR 25 februari 1976, NJO 1976, 13 en 29 juni 1977, NJO 1977, 14, m.nt. MB((4)). A fortiori dient niet-ontvankelijkheid te volgen, indien de stukken in het geheel niet in het geding worden gebracht.
2.16 A-G Loeb schetst in zijn conclusie voor HR 2 november 1994, NJ 1995, 698 uitvoerig de geschiedenis en achtergrond van de artikelen 89 en 90 (en de daarmee corresponderende artikelen 23 en 25) Ow((5)).
Het overleggen van de in artikel 89 Ow genoemde stukken is voorgeschreven, zo valt uit de aantekeningen van Loeb onder 2.4.1 af te leiden, om de rechter in staat te stellen na te gaan of aan de voornaamste waarborgen, die door de Onteigeningswet aan de voorafgaande administratieve procedure worden gesteld, is voldaan. Aan de hand van de Staatscourant stelt de rechter bovendien vast of de juiste persoon is gedagvaard.
Tegen een overgelegd bewijs van de burgemeester kan tegenbewijs worden geleverd. In verband hiermee brengt Loeb onder 3.4.1 van zijn conclusie naar voren:
"Ten aanzien van het bepaalde in art. 89, letter a en sub 2e, brengt het bepaalde bij artikel 90, sub 1 en 2 Ow mee dat de onteigenende partij in de vordering niet alleen niet ontvangen kan worden, wanneer het bewijs, bedoeld in art. 89, letter a, sub 2e, ontbreekt ...., doch ook wanneer dat bewijs wèl is overgelegd, maar - uit tegenbewijs - blijkt dat de voorschriften van de arttt. 80 en/of 84 Ow in feite niet zijn nageleefd. Zie bijv. HR 13 juni 1958, NJ 1958, 402 (Ouddorp/Langbroek en Hoek), waarin de Hoge Raad overwoog dat art. 90 Ow. de rechter zonder enig voorbehoud verbiedt aan de onteigenende partij haar eis toe te wijzen, wanneer mocht blijken dat art. 84 niet is nageleefd."
Omtrent de geaardheid van artikel 90 Ow merkt Loeb onder 3.1.1 van zijn conclusie op:
"Zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt .... is de bepaling van artikel 25 en mitsdien die van artikel 90 Ow. van openbare orde. De rechter dient het voorschrift steeds ambtshalve toe te passen (artikel 48 Rv.). Daarvan kan niet worden afgezien op de grond dat de belangen van de onteigenende partij niet zijn geschaad of dat de onteigenende partij bij het verweer geen belang heeft."
2.17 In het licht van het voorgaande valt over de met middelonderdeel B opgeworpen vraag het volgende op te merken.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige onteigeningsprocedure geen toepassing aan artikel 90 Ow behoort te worden gegeven, omdat, althans zo is het vonnis van de rechtbank op dit punt te verstaan, het in de eerdere onteigeningsprocedure om dezelfde partijen, dezelfde te onteigenen onroerende zaken en dezelfde krachtens artikel 89 Ow te deponeren stukken gaat en bovendien [eiser] in die eerdere procedure bij conclusie van antwoord geen bezwaren tegen die stukken heeft geuit.
Op het eerste oog lijkt de door de rechtbank ingeslagen weg niet echt bezwaarlijk. Zij heeft niet stukken in aanmerking genomen, waarmee [eiser] niet bekend was en nimmer heeft kunnen reageren. Bij nadere overweging lijken genoemde omstandigheden toch van onvoldoende gewicht om het buiten toepassing laten van artikel 90 Ow in de onderhavige procedure te kunnen rechtvaardigen. Voorop dient te worden gesteld dat uit de in artikel 90 Ow opgenomen sanctie volgt, dat de wetgever groot gewicht hecht aan de naleving van artikel 89 Ow in een onteigeningsprocedure. Daar komt dan nog bij dat, meer in het algemeen gesproken, het aanbeveling verdient terughoudend te zijn met het accepteren van niet naleven van processuele voorschriften. Zoveel als mogelijk moet worden vermeden dat procedures belast worden met - kosten en tijd vergende - discussies over de vraag of het niet nageleefd zijn van processuele voorschriften in het concrete geval nu wel of niet acceptabel is. Verder heeft de Gemeente Franekeradeel er blijkens de inleidende dagvaarding voor gekozen weer met een geheel nieuwe procedure (de onderhavige procedure) te starten. In het uitgebrachte dagvaardingsexploot wordt op geen enkele wijze naar de al eerder bij de rechtbank aanhangig gemaakte procedure en naar in die procedure overgelegde stukken verwezen. Van de kant van de Gemeente bestond zelfs duidelijk de wens om die reeds aanhangige procedure geen doorgang te laten vinden; zie de conclusie van antwoord, onder 24 en productie 2 bij die conclusie. Voor de nieuwe (onderhavige) procedure geldt op zichzelf het in artikel 89 Ow bepaalde evenzeer. Gesteld noch gebleken is dat het opnieuw voldoen aan het in artikel 89 Ow bepaalde op enigerlei wijze voor de Gemeente Franekeradeel bezwaarlijk was. Bovendien lag het opnieuw voldoen aan artikel 89 Ow in de reden, omdat [eiser] gerechtigd was om desgewenst alsnog bezwaar te maken tegen de krachtens artikel 89 Ow over te leggen stukken. Tegen niet in het geding gebrachte stukken valt moeilijk bezwaar te maken. Ten slotte, nu de Gemeent niet beoogde bij de eerder aanhangig gemaakte procedure aan te haken, valt het ook minder goed met artikel 24 Rv te verenigen dat de rechtbank in de onderhavige procedure stukken in de beoordeling betrekt, die in de eerdere procedure in het geding zijn gebracht maar waarop partijen in de onderhavige procedure geen beroep hebben gedaan.
2.18 Kortom, ook middelonderdeel B is terecht voorgedragen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. TK 1969-1970, 10 590, nr. 3, blz. 17.
2. TK 1970-1971, 10 590, nr. 5 blz. 18.
3. Zie over artikel 54f Ow: W. Wijting, Een studie tot hervorming van het onteigeningsrecht, 1984, blz. 635 e.v.; J.E.F.M. den Drijver-Van Rijkevorsel en A.W. Van Engen, Onteigening, 2003, blz. 56 en 57; de (vanaf juni 2007 niet meer in hard copy maar alleen in digitale vorm voortgezette) losbladige bundel Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal, Deel B: de Gerechtelijke procedure, blz. 1.B IV-12.
4. Uit de gebezigde bewoordingen 'geruime tijd na de eerst dienende dag' wordt afgeleid dat de in artikel 89 Ow genoemde drie dagen termijn geen fatale termijn vormt. Zie nader de losbladige bundel Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal, blz. I.B V-12, waar het standpunt wordt ingenomen dat het depot vóór de conclusie van antwoord dient te hebben plaatsgevonden, opdat ook de te onteigenen persoon zich desgewenst nog over de stukken kan uitlaten. Zie ook A-G Loeb in zijn conclusie voor HR 2 november 1994, NJ 1995, 698, onder 3.3.
5. Zie ook J.E.F.M. den Drijver-Van Rijkevorsel en A.W. Van Engen, Onteigening, 2003, blz. 45 en 46.
Beroepschrift 02‑04‑2008
DAGVAARDING IN CASSATIE
Heden, de tweede april tweeduizendacht , op verzoek van de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], die voor de met deze dagvaarding in te leiden cassatieprocedure woonplaats kiest te 's‑Gravenhage aan de Javastraat nr. 22 op het kantoor van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr J.A.M.A. Sluysmans, die zich voor verzoeker tot advocaat stelt;
[heb ik, Jacob Cornelis Bottenberg, als gerechtsdeurwaarder gevestigd in Leeuwarden aan de Himpenserdyk 7,]
AAN:
de GEMEENTE FRANEKERADEEL, zetelend te Franeker, maar mijn exploit krachtens artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doende te Leeuwarden, aan de Prins Hendrikstraat 8 (8911 BK) ten kantore van de procureur Mr R.C.M. Kamsma, bij wie de gerequireerde in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen en aan dat gekozen domicilie een afschrift daarvan latende aan en sprekende met:
[…]
AANGEZEGD:
Dat mijn verzoeker in cassatie komt van het vonnis dat de Rechtbank te Leeuwarden op de openbare zitting van 12 maart 2008 in de zaak met rolnummer 86563/HA ZA 07-985 heeft uitgesproken tussen mijn verzoeker als gedaagde en gerequireerde als eiseres;
EN BETEKEND
Een akte van 17 maart 2008 waarbij mijn verzoeker verklaart cassatie in te stellen tegen het voornoemde vonnis van 12 maart 2008;
Voorts heb ik, deurwaarder, namens verzoeker, met domiciliekeuze en advocaatstelling als hiervoor genoemd, de hiervoor genoemde aangezegde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, achttien (18) april tweeduizendacht, 's ochtends om 10.00 uur, te verschijnen, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, op de zitting van de Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke zaken van de Hoge Raad der Nederlanden, welke zitting alsdan wordt gehouden in het Gerechtsgebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 in Den Haag;
TENEINDE:
alsdan onder aanvoering van het navolgende MIDDEL VAN CASSATIE:
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen door de Rechtbank en wel op grond van de hieronder (kort) weergegeven — en voor zoveel nodig in onderling verband te beschouwen — gronden:
I. Inleiding
Bij Koninklijk Besluit van 24 mei 2007 is goedkeuring verleend aan de onteigening door de gemeente Franekeradeel van een drietal perceelsgedeelten van [verzoeker]. De gemeente heeft vervolgens een ‘normale’ onteigeningsprocedure ingeleid bij dagvaarding van 5 oktober 2007. In die zaak concludeert [verzoeker] op 31 oktober 2007 voor antwoord.
Op 6 december 2007 wordt een nieuwe (tweede) dagvaarding aan [verzoeker] betekend, ditmaal als start van een procedure tot vervroegde onteigening. Die dagvaarding is nietig vanwege het ontbreken van de vereiste aanzegging. Op 15 januari 2008 volgt het herstelexploot.
Bij akte van 13 februari 2008 trekt de gemeente de onteigeningsvordering in de eerste — de normale — procedure in. Deze procedure is overigens nog niet ten einde.
In de tweede — de vervroegde — procedure heeft de rechtbank op 12 maart 2008 vonnis gewezen. Tegen dat vonnis richt zich dit cassatieberoep.
II. Middelonderdeel A (artikel 54f Onteigeningswet)
Inleiding
Terecht constateert de rechtbank in rov. 4.2 dat [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat artikel 54f Onteigeningswet aan toewijzing van de vordering tot vervroegde onteigening in de weg staat. Terecht ook overweegt de rechtbank in rov. 4.5 dat uit de wetsgeschiedenis van voornoemd artikel blijkt dat de wetgever heeft beoogd, dat de gemeente op het moment van het redigeren en uitbrengen van de onteigeningsdagvaarding moet beslissen of de gewone onteigeningsprocedure zal worden gevolgd, dan wel de procedure van de vervroegde onteigening. Kiest de gemeente voor de gewone procedure, dan kan zij niet op enig moment daarna nog een procedure tot vervroegde onteigening starten.
Klacht
Ten onrechte beperkt de rechtbank dit verbod op een spoorwisseling — binnen de procedure of via een nieuwe procedure — (in rov. 4.6) tot de gevallen waarin de duidelijkheid voor de onteigende in het geding is of de werkzaamheden van deskundigen dreigen te worden belemmerd, althans (in rov. 4.10) tot de gevallen waarin door deze ‘procedurele ommezwaai’ materiële of procedurele belangen van de onteigende worden geschaad.
Door die beperking aan te brengen geeft de rechtbank blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zoals door [verzoeker] sub 11 t/m 38 van de conclusie van antwoord uitvoerig is onderbouwd. De bewoordingen van de Hoge Raad in het arrest van 17 november 1993, NJ 1994/123 inzake Lairi/Den Haag zijn helder: ‘Aan de mogelijkheid om hangende een onteigeningsprocedure in een tweede procedure, gevoerd op basis van een ander raadsbesluit tot onteigening, alsnog een vervroegde uitspraak over de onteigening van dezelfde onroerende zaak te vorderen zijn dezelfde bezwaren als hiervoor genoemd verbonden. Die mogelijkheid staat, als onverenigbaar met de strekking van het bepaalde in de eerste zin van art. 54f Ow, voor de onteigenende partij derhalve niet open.’
Hierbij past niet de beperking — of nuancering — zoals de rechtbank die heeft aangebracht en die de rechter in voorkomende gevallen dwingt tot (tijdrovend) onderzoek naar bijvoorbeeld de mate waarin de duidelijkheid voor de onteigende in het geding is of de mate waarin diens belangen door de procedurewissel worden geschaad.
Een en ander klemt te meer waar de Rechtbank in rechtsoverweging 4.9 (terecht) overweegt dat de onteigeningsprocedure een ingrijpende en met veel waarborgen omgeven procedure is waarbinnen een tussentijdse wijziging van eis in een aanhangige procedure niet is toegestaan. Innerlijk tegenstrijdig — en daarmee onbegrijpelijk — is dan het (impliciete) oordeel van de Rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.5 t/m 4.11 dat een binnen een lopende procedure expliciet verboden spoorwissel tóch is toegestaan via een nieuwe procedure zolang daardoor geen materiële of procedurele belangen worden geschaad.
In dit verband is ten slotte onbegrijpelijk het oordeel van de Rechtbank in rechtsoverweging 4.8 dat [verzoeker] in de eerste procedure van 5 oktober 2007 tot 5 december 2007 ‘in de veronderstelling heeft verkeerd’ dat tegen hem de gewone onteigeningsprocedure ‘zou worden’ gevoerd, terwijl — zoals wordt overwogen in rechtsoverweging 4.3 — tot het nemen van de akte van 13 februari 2008 daadwerkelijk een vordering in een gewone onteigeningsprocedure tegen [verzoeker] aanhangig was. Van een ‘veronderstelling’ of een ‘zou worden’ was dus geen sprake.
III. Middelonderdeel B (depot)
Inleiding
Terecht constateert de rechtbank in rov. 4.12 dat [verzoeker] van oordeel is dat artikel 90 Onteigeningswet (eveneens) aan toewijzing van de vordering van de gemeente in de weg staat, omdat het in artikel 89 Onteigeningswet voorgeschreven depot niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank erkent in rov. 4.13 dat ‘elke vorm van depot achterwege is gebleven’, maar komt in de rovv. 4.14. en 4.15 ten onrechte tot de conclusie dat zij ambtshalve bekend is met het depot in de eerste procedure, alsmede de conclusie van antwoord van [verzoeker] in die procedure en dat — gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval — de gemeente geacht moet worden door in de eerste zaak te hebben gedeponeerd zulks ook te hebben gedaan in de onderhavige tweede zaak, terwijl [verzoeker] in zijn voornoemde conclusie van antwoord in die eerste zaak geen bezwaren heeft geuit tegen het depot.
Klacht
Dit oordeel miskent het in artikel 24 Rv besloten liggende verbod voor de rechter op het ambtshalve aanvullen van feiten, waar de Rechtbank in rechtsoverweging 4.14 aan dat oordeel (mede) ten grondslag legt
- (i)
het depot in de eerste onteigeningsprocedure en
- (ii)
de conclusie van antwoord van [verzoeker] in diezelfde procedure,
op welke stukken de Gemeente niet heeft gewezen en van welke stukken de Rechtbank (zoals zij zelf ook vermeldt) enkel ‘ambtshalve’ kennis heeft genomen.
Dit oordeel geeft verder blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Artikel 90 Onteigeningswet is van openbare orde. De rechter dient dit voorschrift steeds ambtshalve toe te passen (artikel 48 Rv.). Daarvan kan niet worden afgezien bijvoorbeeld op de grond dat de belangen van de onteigende partij niet zijn geschaad of dat de onteigende partij bij het verweer dat het voorschrift van artikel 89 Onteigeningswet niet is nageleefd geen belang heeft. Indien geen depot heeft plaatsgevonden, kan de rechter de vordering tot onteigening niet toewijzen. Niet-ontvankelijkheid van de onteigenende partij in die vordering is het gevolg.
Voor zover de rechtbank toch een uitzondering mag maken op voornoemd uitgangspunt is in elk geval zonder nadere motivering — die ontbreekt — onduidelijk welke de ‘bijzondere omstandigheden van dit geval zijn’, die maken dat de gemeente geacht moet worden door in de eerste zaak te hebben gedeponeerd zulks ook te hebben gedaan in de onderhavige tweede zaak.
Voor zover er al sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ in deze zaak zijn dat immers (voor zover [verzoeker] kan overzien) alle omstandigheden — fouten en/of slordigheden — die niet [verzoeker], maar de gemeente zijn toe te rekenen: de hiervoor al besproken spoorwisseling, een gebrekkig en nadien hersteld exploit en een achterwege gebleven depot. Tegen die achtergrond is zonder nadere toelichting onbegrijpelijk waarom die omstandigheden moeten leiden tot een — contra-legem — coulance van de rechtbank ten opzichte van de gemeente. Dat klemt te meer nu juist een onteigeningsprocedure — zoals de rechtbank zelf overweegt in rov. 4.9 — met veel (procedurele) waarborgen is omgeven en een gemeente daarbij juist grote zorgvuldigheid behoort te betrachten.
Te horen eisen en concluderen dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal oordelen; kosten rechtens.
Kosten dezes zijn: [€ 85,44]
deurwaarder
[Schuldeiser(es) verklaart nadrukkelijk dat de in rekening gebrachte BTW niet kan worden verrekend]