HR, 19-12-2008, nr. 08/02695
ECLI:NL:HR:2008:BG1818
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-12-2008
- Zaaknummer
08/02695
- LJN
BG1818
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG1818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG1818
ECLI:NL:HR:2008:BG1818, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG1818
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Familierecht; ondertoezichtstelling (81 RO).
08/02695
mr. E.B. Rank-Berenschot
Parket, 24 oktober 2008
CONCLUSIE inzake:
1. [Verzoeker 1]
2. [Verzoekster 2]
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming
Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van drie kinderen voor de periode van
5 februari 2008 tot 5 februari 2009.
1. Feiten en procesverloop
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten(1):
Verzoekers tot cassatie (hierna: de ouders) zijn in 1986 in Marokko met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de volgende, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
- [kind 1], [geboortedatum] 1991;
- [kind 2], [geboortedatum] 1992;
- [kind 3], [geboortedatum] 1998;
- [kind 4], [geboortedatum] 2006.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
1.2 Naast genoemde minderjarige kinderen hebben de ouders nog vier meerderjarige dochters, genaamd [kind 5], [kind 6], [kind 7] en [kind 8].
1.3 Op 2 januari 2008 heeft verweerster in cassatie, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Utrecht, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige kinderen.(2)
1.4 Bij beschikking van 5 februari 2008 heeft de kinderrechter te Utrecht, uitvoerbaar bij voorraad, de minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: de stichting) met ingang van die datum voor de duur van een jaar.(3)
1.5 De ouders zijn van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem). Bij beschikking van 3 juni 2008 heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.
1.6 De ouders hebben tegen deze beschikking tijdig(4) beroep in cassatie ingesteld. De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel, dat bestaat uit drie klachten, klaagt over schending van art. 1:254 lid 1 BW althans over een ontoereikende motivering.
2.2 Ingevolge art. 1:254 lid 1 BW is voor een ondertoezichtstelling vereist dat een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Het hof heeft deze maatstaf uitdrukkelijk vooropgesteld (rov. 4.1). Vervolgens heeft het hof het oordeel van de kinderrechter weergegeven(5) en een samenvatting gegeven van het door de raad op 21 december 2007 uitgebrachte rapport (rov. 4.2). Na verwerping van een verweer van de ouders (rov. 4.3)(6), heeft het hof ten slotte (samengevat) overwogen dat uit de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat sprake was en nog steeds is van (gedrags)problemen op school en/of politiecontacten met de kinderen die maken dat voor een bedreigde ontwikkeling moet worden gevreesd. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders de problematiek ontkennen en niet in staat zijn gebleken de kinderen te begeleiden met zaken die zich buitenshuis afspelen met betrokken instanties zoals school en politie. Het hof acht de pedagogische vaardigheden van de ouders onvoldoende en er is onvoldoende gebleken dat zij hulp in een vrijwillig kader hebben gezocht en bereid zijn hulpverlening in een vrijwillig kader te accepteren. De benodigde hulpverlening moet dan ook zo spoedig mogelijk worden ingezet om de bedreigde ontwikkeling af te wenden (rov. 4.4).
2.3 In de eerste klacht (halverwege p. 2 van het cassatieverzoekschrift) wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat [kind 3] pas negen is en dat er bij hem sprake is van een zeer zorgelijke cognitieve ontwikkeling en er geen positief zicht is op zijn toekomstperspectief. Geklaagd wordt dat dit niet klopt, ook niet voor de andere kinderen. Bovendien is [kind 3] niet negen, maar twaalf jaar oud. Dat er bij [kind 2] en [kind 3] sprake is van zorgelijk schoolverzuim wordt niet met voldoende feiten onderbouwd. Het oordeel van het hof is dan ook onjuist en in ieder geval onvoldoende gemotiveerd.
2.4 Deze motiveringsklacht(7) - die blijkens de bewoordingen ervan is gericht tegen rechtsoverweging 4.2 - faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft in deze rechtsoverweging uitsluitend een weergave gegeven van het raadsrapport van 21 december 2007. De weergave van het hof is met name ontleend aan de samenvatting in het rapport zelf (zie p. 19, halverwege)(8). Deze rechtsoverweging houdt dus nog geen beoordeling van het hof in.
2.5 In de tweede klacht (laatste alinea op p. 2 van het cassatieverzoekschrift) wordt betoogd, samengevat, dat het hof ten onrechte uit de omstandigheid dat de vader ter zitting geen informatie kon geven over de reden van een recent politiecontact van [kind 1] heeft afgeleid dat er een reden is voor ondertoezichtstelling. Geklaagd wordt dat het hof door af te gaan op de rapportage, die onjuistheden inhoudt ten aanzien van het gezin, een verkeerde en onzorgvuldige beslissing heeft genomen, waardoor art. 8 EVRM is geschonden. Het oordeel van het hof geeft een volstrekt onjuist beeld van de werkelijke situatie en wordt niet genoegzaam met feiten ondersteund.
2.6 Deze klacht - kennelijk gericht tegen rechtsoverweging 4.4 - faalt. Het oordeel van het hof dat sprake was en nog steeds is van (gedrags)problemen op school en/of politiecontacten met de kinderen die maken dat voor een bedreigde ontwikkeling moet worden gevreesd, is gegrond op de stukken van het geding (waaronder meergenoemd raadsrapport) én op hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Het hof heeft dus niet uit de enkele omstandigheid dat de vader ter zitting desgevraagd geen informatie kon geven over de reden van het politiecontact met [kind 1] afgeleid dat ondertoezichtstelling van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] is aangewezen. Voorts geldt dat de uitleg van gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het (in hoge mate feitelijke) oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het hof in redelijkheid niet zijn oordeel mede heeft kunnen gronden op het raadsrapport van 21 december 2007, welk rapport mede is opgesteld op basis van gegevens van informanten (met name de scholen, de leerplichtambtenaar en de politie). In cassatie is geen plaats voor nader feitenonderzoek.
2.7 In de derde klacht (p. 3 van het cassatieverzoekschrift) wordt geklaagd dat het hof ten onrechte de beslissing tot ondertoezichtstelling van de drie minderjarigen in stand heeft gelaten en die beslissing mede heeft doen steunen op onjuiste informatie. Het oordeel van het hof is dan ook onjuist en onbegrijpelijk.
2.8 Deze klacht mist in het licht van het vorenstaande zelfstandige betekenis en behoeft geen nadere bespreking. De klacht faalt.
2.9 Volledigheidshalve moet nog het volgende worden opgemerkt. De termijn waarvoor de maatregel geldt eindigt, als gezegd, per 5 februari 2009. Mocht Uw Raad eerst na die datum tot een uitspraak komen, dan dienen de ouders niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun cassatieberoep. Volgens vaste rechtspraak hebben verzoekers in een cassatieberoep tegen een beslissing waarin een termijn voor een bepaalde maatregel wordt vastgesteld, indien ten tijde van de beoordeling van het beroep die termijn inmiddels is verstreken, geen belang meer bij het beroep en dienen zij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.(9)
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie de beschikking van het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 3 juni 2008 onder 3.1.
2 De raad verzocht tevens de ondertoezichtstelling van [kind 7] en [kind 8]; zij zijn op 2 mei 2008 meerderjarig geworden.
3 Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 5 februari 2008 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling over [kind 7] en [kind 8] uitgesproken tot aan hun meerderjarigheid.
4 Het verzoekschrift tot cassatie is op 24 juni 2008 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
5 Het weergegeven oordeel valt niet met zoveel woorden in de beschikking terug te vinden. Daarover wordt echter niet geklaagd.
6 Dit verweer speelt in cassatie geen rol meer.
7 Hoewel het woord 'onjuist' duidt op een rechtsklacht, kan ik geen rechtsklacht ontwaren.
8 Ten overvloede: [kind 3] was, uitgaande van de in het raadsrapport vermelde geboortedatum ([geboortedatum] 1998), toen dat rapport werd uitgebracht negen jaar oud. In het cassatieverzoekschrift (p. 1) wordt echter als geboortedatum genoemd [geboortedatum] 1996.
9 Zie onder meer (met betrekking tot ondertoezichtstelling): HR 30 november 2007, RvdW 2007, 1038; HR 28 september 2007, RvdW 2007, 812; HR 7 september 2007, NJ 2007, 465; HR 27 april 2007, RvdW 2007, 458. Zie voorts onder meer (met betrekking tot andere maatregelen): HR 27 juni 2008, NJ 2008, 372; HR 20 juni 2008, RvdW 2008, 655; HR 13 juni 2008, RvdW 2008, 623.
Uitspraak 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Familierecht; ondertoezichtstelling (81 RO).
19 december 2008
Eerste Kamer
08/02695
EV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker 1],
[Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de ouders en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 2 januari 2008 ter griffie van de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift heeft de Raad zich gewend tot de kinderrechter en verzocht drie minderjarige kinderen van de ouders onder toezicht te stellen.
De ouders hebben het verzoek bestreden.
De kinderrechter heeft, na mondelinge behandeling achter gesloten deuren, bij beschikking van 5 februari 2008 uitvoerbaar bij voorraad de minderjarigen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld.
Tegen deze beschikking hebben de ouders hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 3 juni 2008 heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.