De rechtbank heeft onder de vaststaande feiten (r.o. 3.2 onder a) ook een derde overeenkomst geconstateerd: de ‘overeenkomst van overlating handelsfonds’ (prod. 5 CvA in rec.; zie ook het mandaat, prod. 6 CvA in rec.).
HR, 19-09-2008, nr. C07/040HR
ECLI:NL:HR:2008:BD5520
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2008
- Zaaknummer
C07/040HR
- LJN
BD5520
- Roepnaam
Creve Drinks/X
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD5520, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD5520
ECLI:NL:HR:2008:BD5520, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD5520
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑01‑2007
- Vindplaatsen
JOR 2008/323
JOR 2008/323
Conclusie 19‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Borgtocht; geldigheid; indien in de borgtocht zelf geen maximumbedrag is overeengekomen en de verbintenis van de hoofdschuldenaar gedeeltelijk strekt tot voldoening van een bepaald bedrag en gedeeltelijk onbepaald is, brengt art. 7:858 BW mee dat de borgtocht geldig is voor zover deze betrekking heeft op het deel van de hoofdverbintenis dat tot voldoening van een bepaald bedrag strekt, en voor het overige niet geldig is.
Rolnummer C07/040HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 20 juni 2008
Conclusie inzake
N.V. Creve Drinks
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerster 2]
Inleiding
1. In het onderhavige geding heeft thans eiseres tot cassatie (verder: Creve Drinks) thans verweerders in cassatie (verder tezamen [verweerder] c.s. en afzonderlijk [verweerder 1] en [verweerster 2]) aangesproken tot betaling uit hoofde van borgtocht. Het hof heeft veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat een borgtocht is overeengekomen, zoals Creve Drinks heeft gesteld doch [verweerder] c.s. hebben betwist, geoordeeld dat de bestreden borgstelling geen gelding heeft gelet op art. 7:858 lid 1 BW dat voor een particuliere borgtocht als de onderhavige bepaalt dat indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat, de borgtocht slechts geldig is voorzover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen. Daartegen richt zich het middel.
2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan (zie rov. 3.2 van het eindvonnis in eerste aanleg en rov. 4.1-4.2 van het bestreden arrest):
i) Creve Drinks heeft met V.O.F. [A] (in wording) en haar vennoten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (de dochter van [verweerder] c.s. onderscheidenlijk de partner van deze dochter) op 30 augustus 2002 drie overeenkomsten gesloten, genaamd 'huur en bevoorradingsovereenkomst', 'leningsovereenkomst' en 'overeenkomst van overlating handelsfonds'.
ii) Bij eerstgenoemde overeenkomst kregen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de horeca-uitspanning '[A]' te [plaats A] (België) van Creve Drinks in onderhuur en verplichtten zij zich jegens Creve Drinks onder verbeurte van een boete tot drankafname. De tweede overeenkomst zag op een geldlening van € 49.580,- van Creve Drinks aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter financiering van de overname (de bij de derde overeenkomst overeengekomen overname van [A]) en van investeringen.
iii) [Verweerder 1] en [verweerster 2] hebben zowel de huur- en bevoorradingsovereenkomst als de leningsovereenkomst op verzoek van Creve Drinks van de volgende aantekening voorzien:
"Goed voor hoofdelijk en solitaire borgstelling" ([verweerder 1]) en "Goed voor hoofdelijke en solidaire aansprakelijke borgstelling" ([verweerster 2]). Beiden hebben hun bijschrift ondertekend.
iv) [Verweerder] c.s. hebben op 13 september 2002 aan Creve Drinks € 13.050,- overgemaakt onder vermelding van "waarborg [betrokkene 1]/[betrokkene 2]".
v) V.O.F. [A], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn jegens Creve Drinks tekortgeschoten in de nakoming van de uit de huur- en bevoorradingsovereenkomst en de leningsovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. In verband hiermee heeft Creve Drinks [verweerder 1] en [verweerster 2] aangesproken als borg.
vi) Op 6 augustus 2004 zijn V.O.F. [A] en haar vennoten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in staat van faillissement verklaard.
vii) Op 1 augustus 2004 heeft Creve Drinks conservatoir beslag op de woning van [verweerder] c.s. laten leggen.
3. Bij inleidende dagvaarding van 8 september 2004 heeft Creve Drinks - stellende dat zij van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit hoofde van de huur- en bevoorradingsovereenkomst en de leningsovereenkomst ter zake van niet betaalde huur- en leningtermijnen, niet afgenomen dranken en schadevergoeding, een bedrag van € 87.369,93 te goed heeft - gevorderd [verweerder] c.s. te veroordelen tot betaling van dat bedrag verminderd met de door [verweerder] c.s. betaalde waarborgsom, mitsdien per saldo € 74.744,97, vermeerderd met de contractuele rente subsidiair wettelijke rente vanaf 3 september 2004. Zij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [verweerder] c.s. in hun hoedanigheid van borg hebben in te staan voor al hetgeen V.O.F. [A], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op grond van de huur en bevoorradingsovereenkomst en de leningsovereenkomst aan Creve Drinks zijn verschuldigd.
[Verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd. Zij hebben betoogd dat er geen sprake is van een borgtocht als bedoeld in art. 7:850 e.v. BW, dat de enkele aantekening op de litigieuze overeenkomsten onvoldoende is, dat ook geen maximumbedrag is genoemd, dat zij Creve Drinks destijds te kennen hebben gegeven dat zij bereid noch is staat waren een hoger bedrag te storten dan hun spaargeld, zijnde € 13.050,-, welk bedrag zij aan Creve Drinks hebben overgemaakt, en dat zij geen verdergaande verplichtingen hebben willen aangaan. Zij hebben voorts voor het geval sprake zou zijn van een rechtsgeldige borgtocht, een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling en bedrog en zij hebben in dat verband ook een reconventionele vordering tot vernietiging van de overeenkomst ingesteld.
4. De rechtbank te Breda heeft de vordering van Creve Drinks bij eindvonnis van 13 april 2005 afgewezen. Zij heeft haar beslissing op twee gronden gebaseerd, waarvan de tweede is vervat in een overweging ten overvloede, die elk de beslissing zelfstandig kunnen dragen.
De eerste grond betreft de uitleg van de overeenkomst. Daaromtrent overwoog de rechtbank als volgt. Partijen verschillen van mening over wat zij zijn overeengekomen. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Creve Drinks heeft erkend dat [verweerder] c.s. niet bereid waren om ter verstrekking van zekerheid aan Creve Drinks een hypotheek op hun huis te vestigen; verder staat vast dat [verweerder] c.s. niet meer konden betalen dan het door hen gestorte bedrag, zijnde hun spaargeld. Voorts had Creve Drinks als professionele partij zich moeten realiseren dat [verweerder] c.s. niet gewend waren transacties als de onderhavige aan te gaan. Onder deze omstandigheden mag de aan de overeenkomsten toegevoegde tekst niet worden uitgelegd als een borgstelling voor alle verplichtingen die uit de huur en bevoorradingsovereenkomst en uit de leningsovereenkomst zouden voortvloeien en niet door hun dochter en haar partner zouden worden nagekomen en moet het ervoor worden gehouden dat [verweerder] c.s. (met de overmaking van een bedrag van € 13.050,- aan Creve Drinks) aan de door hen aangegane verplichting hebben voldaan. De vordering in conventie zal worden afgewezen. De vordering in reconventie behoeft derhalve geen bespreking meer.
De tweede grond waarop de rechtbank haar beslissing baseerde betreft art. 7:858 lid 1 BW. Daaromtrent overwoog de rechtbank - ten overvloede - als volgt. Overigens komt de vordering in conventie ook om een andere reden niet voor toewijzing in aanmerking. [Verweerder] c.s. zijn opgetreden in particuliere hoedanigheid. Art. 7:858 lid 1 BW bepaalt voor de particuliere borgtocht dat indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat, de borgtocht slechts geldig is voorzover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen. De litigieuze (hoofd)overeenkomsten vertonen een zodanige nauwe samenhang dat de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nu art. 11 van de huur en bevoorradingsovereenkomst een boetebeding betreft, zodat bij het aangaan van de beweerdelijke borgtocht niet viel te bepalen tot welk bedrag de boete zou oplopen, stond gelet op de nauwe samenhang het bedrag van de verbintenissen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (en V.O.F. [A]) bij het aangaan van de borgtocht niet vast. Zou de rechtbank Creve Drinks in haar stelling volgen dat de borgtocht niet was gemaximeerd, dan leidt dit tot de conclusie dat de borgtocht nietig is. In dat geval resteert een rechtshandeling, niet zijnde borgtocht, uit hoofde waarvan [verweerder] c.s. tot betaling van € 13.050,- zijn gehouden nu niet in geding is dat zij zich daartoe hebben verbonden.
5. Creve Drinks heeft onder aanvoering van vier grieven hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch . De grieven richten zich tegen de beide zelfstandig dragende gronden, terwijl voorts wordt geklaagd over het ten onrechte passeren van het bewijsaanbod van Creve Drinks. [Verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd.
Het hof, dat voorop heeft gesteld dat partijen over en weer aangeven dat op hun rechtsverhouding Nederlands recht van toepassing is, heeft het vonnis waarvan beroep bij arrest van 17 oktober 2006 bekrachtigd en heeft daartoe overwogen als volgt:
"4.5. Het hof ziet aanleiding eerst onder ogen te zien of de bij genoemde akte d.d. 30 augustus 2002 schriftelijk vastgelegde borgstelling gelding heeft nu [verweerder 1] en [verweerster 2] een beroep op de niet gelding hiervan in verband met het voorschrift van art. 7:858 lid 1 BW doen. Hierbij wordt veronderstellenderwijze ervan uitgegaan dat een borgtocht als in de akte aangeduid tot stand is gekomen.
4.6. Bedoeld art. 7:858 lid 1 BW bepaalt dat een borgstelling door particulieren, zoals hier het geval is, slechts gelding heeft voor zover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen in het geval het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat. Dit laatste is in het onderhavige geval een feit nu blijkens de overeenkomsten de omvang van de schuld van de hoofdschuldenaren op het moment van aangaan van hun overeenkomsten niet is vastgelegd. In verband met het gedeeltelijke duurkarakter van de hoofdovereenkomsten - de huur van het pand en de drankafname-overeenkomst - is zulk een maximum bij het aangaan van de overeenkomst ook niet aan te geven.
4.7. Blijkens de Memorie van Toelichting en in het bijzonder de daarbij aansluitende en een voorbeeld bevattende Toelichting van prof. Mr. E.M. Meijers bij het Oorspronkelijk Ontwerp van het onderhavige, gelijkluidende, artikel 7:858 BW (PG Boek 7, p. 447) dient het maximum-bedrag in de overeenkomst van borgtocht te worden opgenomen, zoals overigens ook voor de hand ligt nu die opname dient om de borg zich ervan bewust te doen zijn tot hoever zijn verbintenis strekt.
4.8. Uit de door Creve Drinks opgestelde akten d.d. 30 augustus 2002 waarin ook de gestelde overeenkomst van borgtocht is belichaamd blijkt niet van bedoeld maximum. De in de marge van de akte van de hoofdovereenkomst geschreven borgstelling (...) vermeldt het vereiste maximum niet. Zulk een maximum in de borgstelling is ook niet door Creve Drinks gesteld. De verwijzing naar de hoofdovereenkomst en de daarin vermelde leenbedragen baat dan ook niet.
4.9. Onder deze omstandigheden moet daarom van het ontbreken van het door art. 7:858 BW bedoelde maximum-bedrag worden uitgegaan. Hieraan dient, nu [verweerder 1] en [verweerster 2] zich daarop beroepen, het gevolg te worden verbonden dat de bestreden borgstelling geen gelding heeft. Grief 3 faalt. Daarmee is de enige gestelde grondslag aan de vordering ontvallen. Derhalve dient de vordering te worden afgewezen en het vonnis in conventie te worden bekrachtigd (..) De andere weren van [verweerder 1] en [verweerster 2] behoeven evenals de andere grieven van Creve Drinks geen bespreking meer."
6. Creve Drinks heeft - tijdig - cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] c.s. zijn in cassatie niet verschenen; tegen hen is verstek verleend. Creve Drinks heeft haar cassatiemiddel schriftelijk toegelicht.
Het cassatiemiddel
7. Het eerste middelonderdeel richt zich met een motiveringsklacht tegen de rechtsoverwegingen 4.5 en 4.8 met het betoog dat het hof door in deze rechtsoverwegingen te spreken van (de akte van) de hoofdovereenkomst (enkelvoud) in het licht van de vastgestelde feiten, inhoudende dat twee overeenkomsten met in de marge daarvan een borgstelling (een 'huur en bevoorradingsovereenkomst' en een 'leningsovereenkomst') zijn gesloten, een onbegrijpelijk uitgangspunt heeft gekozen indien 's hofs overwegingen aldus moeten worden verstaan dat het hof meent dat op 30 augustus 2002 slechts één hoofdovereenkomst is gesloten met in de marge daarvan een met de hand geschreven borgstelling van [verweerder 1] en [verweerster 2].
Het tweede middelonderdeel richt zich met een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen rechtsoverweging 4.6 en de daarop voortbouwende rechtsoverwegingen 4.7-4.9. Het middelonderdeel klaagt dat het hof met zijn overweging dat in het onderhavige geval het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat gelet op het gedeeltelijke duurkarakter van de hoofdovereenkomsten (de huur van het pand en de drankafname-overeenkomst), een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven nu in elk geval in de - ook door [verweerder 1] en [verweerster 2] van een met de hand geschreven borgstelling voorziene - leningsovereenkomst de omvang van de (geldlening)schuld van de hoofdschuldenaren op het moment van het aangaan van de overeenkomst onmiskenbaar wel is vastgelegd. Het middel klaagt dat het hof met betrekking tot die leningsovereenkomst waarin een (maximum)bedrag was opgenomen, dan ook heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn overweging in rov. 4.8 dat de verwijzing naar de hoofdovereenkomst en de daarin vermelde leenbedragen dan ook niet baat. Dit, omdat die verwijzing voldoende is voor de geldigheid van een particuliere borgtocht in de vorm van een met de hand geschreven aantekening in de marge van de hoofdovereenkomst ook al is dat maximum niet in de borgstelling zelf vermeld of herhaald.
Middelonderdeel 3 betoogt dat ook indien het hof - evenals de rechtbank - meent en tot uitgangspunt neemt dat de hoofdovereenkomsten een zodanig nauwe samenhang vertonen dat de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien, 's hofs oordeel in de rechtsoverwegingen 4.6-4.9 dat onder deze omstandigheden van het ontbreken van het door art. 7:858 BW bedoelde maximum-bedrag moet worden uitgegaan, rechtens onjuist is, aangezien het hof heeft miskend dat het maximumbedrag niet in de overeenkomst van borgtocht zelf behoeft te worden opgenomen als het bedrag vaststaat waartoe de hoofdverbintenis strekt of wanneer het maximumbedrag vaststaat waartoe de hoofdverbintenis strekt en aangezien het hof voorts heeft miskend dat splitsing van de borgtocht is toegestaan in die zin dat de borgtocht geldig is tot het bepaalde bedrag van de geldleen maar de borg niet verbonden is voor de schuld uit de 'huur en bevoorradingsovereenkomst'. Het middelonderdeel bevat voorts nog de motiveringsklacht dat het hof althans is voorbijgegaan aan de essentiële stelling dat de samenhang van de (hoofd)overeenkomsten niet tot gevolg heeft dat de borgstelling niet splitsbaar is.
8. Het middel strekt aldus in al zijn onderdelen ten betoge dat het hof heeft miskend dat de borgtocht waarvan het hof veronderstellenderwijs heeft aangenomen dat daarvan sprake is geweest, rechtsgeldig is voorzover het de borgtocht voor de (hoofdsom van de) leningsovereenkomst betreft nu de omvang van de (geldlening)schuld van de hoofdschuldenaren op het moment van het aangaan van de borgtocht onmiskenbaar in die hoofdovereenkomst was vastgelegd en derhalve vaststond, zodat was voldaan aan het door art. 7:858 lid 1 BW gestelde maximum-bedrag als vormvereiste. Bij de bespreking van dit middel stel ik het volgende voorop.
9. Art. 7:858 lid 1 BW is opgenomen in afdeling 7.14.2 betreffende borgtocht aangegaan buiten beroep of bedrijf en geldt derhalve alleen voor de particuliere borgtocht. In de MvA II bij afdeling 7.14.2 (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 443-444) is uiteengezet dat de dwingendrechtelijk beschermingsbepalingen van deze afdeling zijn beperkt tot - kort gezegd - de particuliere borg omdat in deze afdeling opgenomen bepalingen te knellend zijn voor het gewone rechtsverkeer of niet voldoen aan een behoefte die ook buiten de gevallen van de tweede afdeling bestaat. Daarbij is aangetekend dat het door deze opzet tevens mogelijk werd om voor deze groep een verder gaande bescherming in het leven te roepen dan in een stelsel als dat van het voorontwerp waarin niet was voorzien in een bijzondere afdeling voor de particuliere borg. Aan deze verder gaande bescherming bestaat behoefte, zo wordt uiteengezet, "omdat juist bij de particuliere borg, die vaak niet door [zakelijke] motieven, maar bijv. door overwegingen die samenhangen met zijn persoonlijke relatie tot de hoofdschuldenaar, tot het aangaan van de borgtocht wordt bewogen, het gevaar van ondoordachtheid of misplaatst vertrouwen in de goede afloop het grootste is, terwijl bij hem het inzicht, nodig voor het beoordelen van de gevolgen van de van hem verlangde transactie, het vaakst zal ontbreken."
Art. 7:858 lid 1 BW luidt - zoals reeds aan de orde kwam - als volgt:
"1. Indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat, is de borgtocht slechts geldig, voor zover een in geld uitgedrukt maximum-bedrag is overeengekomen."
In de MvT bij deze bepaling is opgemerkt dat dit eerste lid een soortgelijke regel inhoudt als het oorspronkelijk artikel 7.14.1.2 voor elke borgtocht bevatte, zij het in een eenvoudiger redactie en voorts dat de regel niet past bij vele gevallen van bedrijfsmatige borgtocht doch voor de particuliere borgtocht moet worden gehandhaafd.
Art. 7.14.1.2. luidde als volgt:
"1. Borgtocht is slechts geldig voor zover zij tot een in geld uitgedrukt maximum is aangegaan.
2. Betreft de borgtocht een verbintenis van de hoofdschuldenaar tot het betalen van een of meer geldsommen tot een bepaald maximum-bedrag, dan geldt dit bedrag ook als maximum voor de borgtocht, tenzij daarvoor een ander maximum is overeengekomen."
Deze bepaling is in de TM als volgt toegelicht (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 447):
"Degene die een borgtocht aangaat, moet zich niet alleen van de aard, doch ook van de omvang van het aanvaarde risico bewust zijn. De wetgever kan dit bevorderen door voor te schrijven dat een borgtocht slechts geldig is voor zover zij tot een in geld uitgedrukt maximum is aangegaan. Heeft bij voorbeeld iemand zich verbonden als borg voor een verbintenis van een derde tot betaling aan de schuldeiser van f 10.000 "en voorts voor al hetgeen die derde nog aan de schuldeiser schuldig is of wordt", dan is volgens de hier gegeven regeling de borgtocht geldig tot het bepaalde bedrag van f 10.000, maar is de borg niet verbonden voor andere schulden van de derde aan de schuldeiser1.
Bestaat de verbintenis van de hoofdschuldenaar in een of meer geldsommen en is daarbij het maximum bedrag vastgesteld dat de hoofdschuldenaar schuldig is of zal worden, dan kan dit bedrag ook als maximum voor de borgtocht gelden, tenzij daarvoor een ander maximum is overeengekomen."
In de noot die in deze TM is opgenomen wordt verwezen naar het praeadvies van L.D. Pels Rijcken voor de NJV, "Op welke wijze dient de wet de overeenkomst van borgtocht te regelen?", Handelingen der Nederlandse Juristen-Vereniging 1962, p. 87 e.v. In dit praeadvies betoogde Pels Rijcken (p. 101): "Het is gewenst dat degene, die een borgtocht aangaat, zich ook van den omvang van het aanvaarde risico bewust is. De wetgever kan dit bevorderen door voor te schrijven, dat men zich slechts als borg kan verbinden tot een in de borgtochtverklaring uit te drukken maximum. Een uitzondering op dezen regel kan worden toegestaan t.a.v. borgtocht voor verbintenissen tot betaling van een bepaalde geldsom, met dien verstande dat deze geldsom dan moet gelden als maximum voor de aansprakelijkheid van de borg, indien niet een ander maximum is uitgedrukt."
Uit de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis van art. 7:858 BW kan worden afgeleid dat de borgtocht ingeval de verbintenis van de hoofdschuldenaar gedeeltelijk bepaald en gedeeltelijk onbepaald is zonder dat daarbij een maximumbedrag is vastgesteld, niettemin geldig is, doch slechts voorzover deze borgtocht het deel van de hoofdverbintenis betreft dat bepaald is, tenzij voor de borgtocht een eigen maximumbedrag is opgenomen dat alsdan geldt als bedrag waarvoor de borgtocht geldt. In deze zin ook Du Perron in Pitlo/Croes e.a., Bijzondere overeenkomsten, 1995, p. 363-364, waar wordt opgemerkt dat blijkens de wetsgeschiedenis "splitsing van de borgtocht" is toegestaan. Zie over art. 7:858 lid 1 BW verder nog Asser/Van Schaick, 2004, nr. 227 en Blomkwist, Mon. Nieuw BW B-78 (Borgtocht), 2006, nr. 24.
10. Uit het voorgaande volgt dat het middel slaagt met zijn klacht dat het hof heeft miskend dat de borgtocht waarvan het hof veronderstellenderwijs heeft aangenomen dat daarvan sprake is geweest, rechtsgeldig is voorzover het de borgtocht voor de (hoofdsom van de) 'leningsovereenkomst' betreft nu de omvang van de (geldlening)schuld van de hoofdschuldenaren op het moment van het aangaan van de borgtocht onmiskenbaar in die hoofdovereenkomst was vastgelegd en derhalve vaststond zodat was voldaan aan het door art. 7:858 lid 1 BW gestelde maximum-bedrag als vormvereiste, en dat daaraan niet kan afdoen dat het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaren uit de 'huur en bevoorradingsovereenkomst' op het moment van het aangaan van de borgtochtovereenkomst niet vaststond, zodat de borgtocht in zoverre niet rechtsgeldig is, ook al bestaat er tussen de hoofdovereenkomsten een zodanige samenhang dat de ene hoofdovereenkomst zonder de andere niet zou zijn gesloten. De afzonderlijke onderdelen van het middel behoeven naar mijn oordeel geen behandeling meer.
De slotsom is dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven voorzover daarbij is geoordeeld dat de borgtocht - veronderstellenderwijs aangenomen dat sprake is geweest van borgtocht - ten aanzien van de 'leningsovereenkomst' niet rechtsgeldig is. Verwijzing zal moeten volgen ter verdere behandeling van en beslissing op de door het hof buiten behandeling gelaten weren van [Verweerder] c.s. en grieven van Creve Drinks.
Conclusie
Deze strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 19‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Borgtocht; geldigheid; indien in de borgtocht zelf geen maximumbedrag is overeengekomen en de verbintenis van de hoofdschuldenaar gedeeltelijk strekt tot voldoening van een bepaald bedrag en gedeeltelijk onbepaald is, brengt art. 7:858 BW mee dat de borgtocht geldig is voor zover deze betrekking heeft op het deel van de hoofdverbintenis dat tot voldoening van een bepaald bedrag strekt, en voor het overige niet geldig is.
19 september 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/040HR
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
N.V. CREVE DRINKS,
gevestigd te Waarschoot, België,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Creve Drinks en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Creve Drinks heeft bij exploot van 8 september 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de rechtbank Breda en gevorderd, kort gezegd, [verweerder] c.s. te veroordelen tot betaling van € 74.744,97 aan Creve Drinks, vermeerderd met de contractuele rente subsidiair wettelijke rente vanaf 3 september 2004.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd de overeenkomst van borgstelling op grond van dwaling en bedrog te vernietigen.
De rechtbank heeft, na comparitie van partijen, bij eindvonnis van 13 april 2005 in conventie en reconventie de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft Creve Drinks hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij arrest van 17 oktober 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Creve Drinks beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor Creve Drinks toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 30 augustus 2002 heeft Creve Drinks met [betrokkene 1] (de dochter van [verweerder] c.s.) en haar partner [betrokkene 2] (hierna ook: de hoofdschuldenaren) onder meer een 'huur- en bevoorradingsovereenkomst' en een 'leningsovereenkomst' gesloten. De eerstgenoemde overeenkomst betrof de (onder)huur door de hoofdschuldenaren van de horeca-uitspanning '[A]' te [plaats A] (België) en hun verplichting om op straffe van boetes bepaalde minimumhoeveelheden drank af te nemen bij Creve Drinks. De tweede overeenkomst zag op een door Creve Drinks aan de hoofdschuldenaren ter beschikking gestelde geldlening van € 49.580,-- ten behoeve van de overname van en investeringen in het horecabedrijf.
(ii) Beide genoemde overeenkomsten zijn op verzoek van Creve Drinks door [verweerder] c.s. voorzien van de handgeschreven aantekening "Goed voor hoofdelijk en solitaire borgstelling" ([verweerder 1]), respectievelijk "Goed voor hoofdelijke en solidiare aansprakelijke borgstelling" ([verweerster 2]). [Verweerder] c.s. hebben hun bijschriften ondertekend, en op 13 september 2002 aan Creve Drinks een bedrag van € 13.050,-- overgemaakt onder vermelding van "waarborg [betrokkene 1]/[betrokkene 2]".
(iii) De hoofdschuldenaren zijn in de nakoming van hun uit beide overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen tekortgeschoten, en op 6 augustus 2004 in staat van faillissement verklaard. In verband hiermee heeft Creve Drinks [verweerder] c.s. aangesproken als borg.
3.2 In dit geding vordert Creve Drinks betaling door [verweerder] c.s. van een bedrag van in totaal € 74.744,97 (na aftrek van de gestorte waarborgsom van € 13.050,--). Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat [verweerder] c.s. in hun hoedanigheid van borg hebben in te staan voor al hetgeen de hoofdschuldenaren aan haar zijn verschuldigd. [Verweerder] c.s. verweren zich tegen deze vordering, voor zover thans van belang, primair met de stelling dat geen sprake is van een borgtocht als bedoeld in art. 7:850 e.v. BW, en subsidiair met de stelling dat de borgstelling op grond van art. 7:858 BW geen gelding heeft omdat geen maximumbedrag is vermeld.
3.3 De rechtbank heeft beide verweren gegrond bevonden en de vordering van Creve Drinks afgewezen. Wat het subsidiaire verweer betreft, heeft de rechtbank overwogen dat de overeenkomsten van 30 augustus 2002 alle betrekking hebben op de exploitatie van '[A]' en een zodanig nauwe samenhang vertonen dat de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. Omdat bij het aangaan van de beweerde borgtocht door [verweerder] c.s. niet bekend was of de door Creve Drinks bedongen minimumafname zou worden gehaald, was toen niet duidelijk of enig bedrag aan boete verschuldigd zou worden, laat staan dat viel te bepalen tot welk bedrag de boete zou oplopen. Zodoende stond, nu de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien, het bedrag van de verbintenissen van de hoofdschuldenaren bij het aangaan van de borgtocht niet vast. De borgtocht is derhalve gelet op art. 7:858 lid 1 nietig.
In hoger beroep heeft het hof de juistheid van het primaire verweer van [verweerder] c.s. in het midden gelaten, maar evenals de rechtbank het subsidiaire verweer aanvaard en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen. Ingevolge art. 7:858 lid 1 heeft een borgstelling door particulieren, zoals hier het geval is, slechts gelding voor zover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen in het geval het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat. Deze laatste situatie doet zich hier voor, nu de omvang van de schuld van de hoofdschuldenaren bij het aangaan van de overeenkomsten niet is vastgelegd en een maximum ook niet is aan te geven in verband met het gedeeltelijke duurkarakter van de huur van het pand en de drankafname-overeenkomst (rov. 4.6). In de overeenkomst van borgtocht dient, blijkens de Memorie van Toelichting bij de voorloper van art. 7:858 in het Ontwerp-Meijers, het maximumbedrag te worden opgenomen om de borg zich ervan bewust te doen zijn tot hoever zijn verbintenis strekt (rov. 4.7). Uit de door Creve Drinks opgestelde akten van 30 augustus 2002 blijkt niet van bedoeld maximum, en ook de in de marge van de akte van de hoofdovereenkomst geschreven borgstelling vermeldt het vereiste maximum niet. De verwijzing door Creve Drinks naar de hoofdovereenkomst en de daarin vermelde leenbedragen baat haar dan ook niet (rov. 4.8). Nu moet worden uitgegaan van het ontbreken van het door art. 7:858 bedoelde maximumbedrag, dient daaraan het gevolg te worden verbonden dat de bestreden borgstelling geen gelding heeft (rov. 4.9).
3.4 Het middel strekt in al zijn onderdelen ten betoge dat het hof miskend heeft dat sprake is van meerdere overeenkomsten tussen Creve Drinks en de hoofdschuldenaren en dat in ieder geval in de leningsovereenkomst de omvang van de daarin vermelde schuld onmiskenbaar is vastgelegd op een bedrag van € 49.580,--. Voor de geldigheid van een particuliere borgtocht is niet vereist dat een maximumbedrag in de borgstelling zelf is vermeld. Ook indien het hof evenals de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen dat de (hoofd)overeenkomsten een zodanig nauwe samenhang vertonen dat de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien, is 's hofs oordeel onjuist, omdat het hof in dat geval heeft miskend dat blijkens de wetsgeschiedenis splitsing van de borgtocht is toegestaan in die zin dat de borgtocht geldig is tot (in dit geval) het in de leningsovereenkomst bepaalde bedrag.
3.5 Bij een particuliere borgtocht als de onderhavige geldt ingevolge art. 7:858 lid 1 dat, indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat, de borgtocht slechts geldig is voor zover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen. Dit brengt mee dat hetzij bij het aangaan van de borgtocht het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar - voor de borg kenbaar - moet vaststaan, hetzij in de borgtocht zelf een maximumbedrag moet zijn overeengekomen. Blijkens de in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 9 geciteerde wetsgeschiedenis strekt deze bepaling ertoe te bevorderen dat degene die een particuliere borgtocht aangaat, zich niet alleen van de aard doch ook van de omvang van het aanvaarde risico bewust is. Daarbij is tevens opgemerkt dat indien iemand zich als borg heeft verbonden voor een verbintenis van een derde tot betaling aan de schuldeiser van een bepaald bedrag "en voorts voor al hetgeen die derde nog aan de schuldeiser schuldig is of wordt", de borgtocht volgens deze bepaling geldig is tot het bepaalde bedrag, maar de borg niet verbonden is voor andere schulden van de derde aan de schuldeiser.
Dit laatste brengt derhalve mee dat ingeval in de borgtocht zelf geen maximumbedrag is overeengekomen en de verbintenis van de hoofdschuldenaar gedeeltelijk strekt tot voldoening van een bepaald bedrag en gedeeltelijk onbepaald is, de borgtocht geldig is voor zover deze betrekking heeft op het deel van de hoofdverbintenis dat tot voldoening van een bepaald bedrag strekt, en voor het overige niet geldig is.
3.6 In het onderhavige geval staat vast dat de hoofdschuldenaren op grond van de leningsovereenkomst een daarin uitdrukkelijk vermelde schuld van € 49.580,-- aan Creve Drinks hadden, hetgeen aan [verweerder] c.s. bij het aangaan van de (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) borgtocht bekend was. Ook indien het hof, in navolging van de rechtbank, tot uitgangspunt heeft genomen dat de leningsovereenkomst en de huur- en bevoorradingsovereenkomst zodanig nauw samenhangen dat de uit die overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen niet los van elkaar kunnen worden gezien, brengt het hiervoor in 3.5 overwogene mee dat de borgtocht in ieder geval geldig is voor zover deze betrekking heeft op de in de leningsovereenkomst vermelde schuld van € 49.580,--. De omstandigheid dat de uit de huur- en bevoorradingsovereenkomst voortvloeiende verbintenissen van de hoofd-schuldenaren niet vaststaan en geen maximumbedrag kennen, staat daaraan niet in de weg. Het middel klaagt terecht dat het hof dit een en ander heeft miskend en aldus heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is dus gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2006;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Creve Drinks begroot op € 2.405,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 september 2008.
Beroepschrift 17‑01‑2007
L070056[/700592]
[C07/040 HR]
Heden, de zeventiende januari tweeduizendzeven, ten verzoeke van de naamloze vennootschap naar Belgisch recht N.V. CREVE DRINKS, gevestigd te Waarschoot (België), te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage, aan het Noordeinde nr. 33, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, die door mijn rekwirante wordt aangewezen om haar als zodanig te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure;
heb ik, [Gijsbertha Johanna Baks-van Haaften, als toegevoegd-kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Marcel Ide Lambert Stalman, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats 's‑Hertogenbosch, aldaar kantoorhoudende aan de Van der Does de Willeboissingel 45;]
1. [gerekwestreerde 1]
2. [gerekwestreerde 2]
echtelieden en beiden wonende te [woonplaats], die beiden in de vorige instantie laatstelijk domicilie hebben gekozen te (5211 KM) 's‑Hertogenbosch aan de Peperstraat nr. 8, ten kantore van de procureur mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann:
1
exploot gedaan conform art. 63 lid 1 Rv., aan het hiervoor genoemde domicilie, sprekende met en afschrift dezes ten behoeve van elk van gerekwestreerden latende aan: [de aldaar werkzame:]
[--- dhr. H.A. Josemanders ---]
2
aangezegd dat N.V. Creve Drinks (hierna: Creve Drinks) beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, vierde kamer, onder rolnummer C0500953/BR tussen Creve Drinks als appellante en [gerekwestreerde 1] en [gerekwestreerde 2] als geïntimeerden gewezen en ter rolle van 17 oktober 2006 uitgesproken;
3
gedagvaard om op vrijdag, de zestiende februari tweeduizendzeven, des voormiddags om 10.00 uur, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad der Nederlanden in diens gebouw aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
4
met aanzegging dat indien ten minste één van verweerders in cassatie in het geding is verschenen, tegen de niet verschenen verweerders in cassatie verstek wordt verleend en de tussen eiseres tot cassatie en de verschenen verweerders in cassatie wordt voortgeprocedeerd (doch alleen) indien ten aanzien van de niet verschenen verweerder in cassatie de voorgeschreven termijnen in acht zijn genomen, en (ten slotte) tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
5
om alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het hierna geformuleerde cassatiemiddel;
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt — in het bijzonder van de artikelen 7:858 BW, 25, 30, 230 lid 1, 332–356Rv, alsmede art. 5 Wet RO en 121 Grw —, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in het hier als ingelast en herhaald te beschouwen arrest waarvan beroep is vermeld, meer in het bijzonder de rechtsoverwegingen 4.5 – 4.9 (beoordeling) en op die gronden heeft rechtgedaan als in het dictum (onder 5) van dat arrest van 17 oktober 2006, rolnr. C0500953/BR is omschreven (welk dictum als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd), ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen.
1. Één of twee akten met borgstelling?
Door in r.o. 4.5 (tweemaal) gewag te maken van de (genoemde) akte d.d. 30 augustus 2002 (enkelvoud) en in r.o. 4.8 (tweemaal) te spreken van (de akte van) de hoofdovereenkomst (enkelvoud), heeft het hof een in het licht van de door rechtbank en hof vastgestelde feiten onbegrijpelijk en inconsequent uitgangspunt gekozen indien deze rechtsoverwegingen aldus moeten worden verstaan dat het hof meent dat op 30 augustus 2002 (slechts) één (hoofd)overeenkomst is gesloten met in de marge daarvan met de hand geschreven borgstelling van [gerekwestreerde 1] en [gerekwestreerde 2]. Zowel rechtbank (r.o. 3.2. onder a, b en e) als hof (r.o. 4.1 en 4.2) hebben immers vastgesteld dat de dochter (van [gerekwestreerde 1] en [gerekwestreerde 2]) en haar partner bij onderhandse akten d.d. 30 augustus 2002 met Crave Drinks overeenkomsten hebben gesloten waarbij zij van Creve Drinks in onderhuur kregen het horeca-pand [plaats A], België, genaamd [A], en zich verplichtten tot drankafname en tenslotte € 49.580,- leenden ter financiering van overname en investering (prod. 1 en 2 inl. dagv.), en dat deze ‘huur en bevoorradingsovereenkomst’ en die ‘leningsovereenkomst’ door [gerekwestreerde ] en [gerekwestreerde 2] op verzoek van Creve Drinks is mede ondertekend met de met de hand geschreven aantekening ‘goed voor hoofdelijk en solitaire borgstelling’[gerekwestreerde 1]) en ‘goed voor hoofdelijke en solidaire aansprakelijke borgstelling’ ([gerekwestreerde 2]). En ook het hof spreekt in r.o. 4.6 en 4.8 van ‘overeenkomsten’ resp. ‘akten’ (meervoud).
2. De overeenkomst van geldlening van € 49.580,-
Door in r.o. 4.6 en de daarop voortbouwende r.o. 4.7 – 4.9 te overwegen dat in het onderhavige geval het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat nu blijkens de overeenkomsten de omvang van de schuld van de hoofdschuldenaren op het moment van aangaan van hun overeenkomsten niet is vastgelegd, en deze constatering toe te lichten met de overweging dat zulk een maximum bij het aangaan van de overeenkomst ook niet is aan te geven in verband met het gedeeltelijke duurkarakter van de hoofdovereenkomsten — de huur van het pand en de drankafname-overeenkomst —, heeft het hof een rechtens onjuist dan wel onvoldoende begrijpelijke dan wel onvoldoende gemotiveerde beslissing gegeven.
2.1
De door het hof gegeven lezing van de overeenkomsten is in het licht van de vaststaande feiten en in het licht van de gedingstukken (zie hiervoor onderdeel 1) onbegrijpelijk nu (in elk geval) in één van de overeenkomsten, te weten de ‘leningsovereenkomst’— die (ook) door [gerekwestreerde 1] en [gerekwestreerde 2]) is mede ondertekend met de met de hand geschreven aantekening (als in onderdeel 1 weergegeven) — de omvang van de (geldlening)schuld van de hoofdschuldenaren op het moment van het aangaan van die overeenkomst (uit geldlening) onmiskenbaar wel is vastgelegd (zelfs middels ‘goedschrift’, vgl. art. 158 Rv.) op een bedrag groot € 49.580,-, welk bedrag rechtbank en hof in verband met deze leningsovereenkomst ook onder de vaststaande feiten (vonnis r.o. 3.2 onder b en arrest r.o. 4.2) vermelden.
2.2
Evenzeer onbegrijpelijk in het licht van de vaststaande feiten en van de gedingstukken (prod. 1 en 2 inl. dagv.) is 's hofs specificatie van de hoofdovereenkomsten in de huur van het pand en de drankafname-overeenkomst. Een afzonderlijke drankafname-overeenkomst bestaat immers niet, maar de drankafnameverplichting is onmiskenbaar (art. 10–14 en 17 onder d) vastgelegd in de ‘huur en bevoorradingsovereenkomst’ (prod. 1 inl dagv. en Rb.vonnis r.o. 3.5 onder c). En het hof ziet hier over het hoofd dat tot de hoofdovereenkomsten (ook) de ‘leveringsovereenkomst’ (prod. 2 inl. dagv.) behoort, waarin (wel) een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen.1.
2.3
Door tenslotte in r.o. 4.8 te overwegen dat de verwijzing naar de hoofdovereenkomst en de daarin vermelde leenbedragen dan ook niet baat, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat die verwijzing (bij MvG p. 7, toelichting op grief 3) naar het in de hoofdverbintenis opgenomen (maximum)bedrag voldoende is voor de geldigheid van een particuliere borgtocht, in de vorm van een met de hand geschreven aantekening in de marge van die hoofdverbintenis, ook al is dat maximum niet in de borgstelling zelf vermeld c.q. herhaald. Indien het hof op een andere grond heeft overwogen dat bedoelde verwijzing (dan ook) niet baat is 's hofs beslissing zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende begrijpelijk nu in dat geval naar de door het hof gevolgde gedachtegang slechts valt te gissen.
3. Splitsing borgtocht
Ook indien het hof bij zijn oordeel in de r.o. 4.6 – 4.9 — evenals, de rechtbank in r.o. 3.8 — meent en tot uitgangspunt neemt, dat de (hoofd)overeenkomsten een zodanig nauwe samenhang vertonen dat de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien, dan nog is 's hofs oordeel in die r.o. 4.6 – 4.9 (kort samengevat dat onder deze omstandigheden van het ontbreken van het door art. 7.858 BW bedoelde maximum-bedrag moet worden uitgegaan) rechtens onjuist.
3.1
Het hof heeft miskend dat ingevolge het eerste lid van art. 7:858 BW — anders dan het hof meent, niet gelijkluidend maar soortgelijk aan art. 7.14.1.2 — en ook volgens mr. E.M. Meijers blijkens de TM — het maximum-bedrag niet in de overeenkomst van borgtocht zelf behoeft te worden opgenomen, als het bedrag vaststaat waartoe de hoofdverbintenis strekt of wanneer het maximum-bedrag vaststaat waartoe de hoofdverbintenis strekt, en de borg daarvan op de hoogte is. Alsdan is de door de wet vereiste duidelijkheid tot welk bedrag de borgtocht maximaal strekt bij het aangaan van de borgtocht aanwezig.
3.2
Het hof heeft (voorts) miskend dat blijkens de — ook door de appelrechter onderkende wetsgeschiedenis splitsing van de borgtocht is toegestaan, in die zin dat — en hier wordt het voorbeeld uit de wetsgeschiedenis aangepast aan het voorliggende geval — indien iemand zich heeft verbonden als borg voor een verbintenis van een derde tot betaling aan de schuldeiser van een bepaald bedrag uit geldleen en voorts voor hetgeen die derde aan de schuldeiser schuldig is of wordt uit de ‘huur en bevoorradingsovereenkomst’, in dát geval de borgtocht geldig is tot het bepaalde bedrag van de geldleen, maar de borg niet verbonden is voor de andere schuld van de derde uit de ‘huur en bevoorradingsovereenkomst’ aan de schuldeiser. Deze oplossing is aanvaardbaar omdat de borg in elk geval rekening moest houden met aansprakelijkheid voor de schuld uit geldleen.
3.3
In ieder geval resp. althans is 's hofs oordeel in r.o 4.6 – 4.9 niet naar de eis der wet met redenen omkleed nu het hof is voorbijgegaan aan de essentiële, want relevante stelling van Creve Drinks (bij MvG pag. 6/7, toelichting op derde grief) dat de samenhang tussen de (hoofd)overeenkomsten niet tot gevolg heeft dat de borgstelling niet splitsbaar en in zijn totaliteit nietig is, maar dat de borgstelling ten aanzien van de (geld)lening ad. € 49.580,- volkomen helder en duidelijk en dus rechtsgeldig is.
MITSDIEN:
op grond van dit middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad moge behagen het bestreden arrest met rolnr. C0500953/BR gewezen en uitgesproken op l7 oktober 2006 te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, ook ten aanzien van de kosten.
[De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, € 84,31
exploit | Euro | 70,85 |
btw | Euro | 13,46 |
totaal | Euro | 84,31 |
]
[Ondergetekende verklaart opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage, bedoeld in art. 9, eerste lid van de Wet op de Omzetbelasting 1968, aangezien de verzoekende partij de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen.]
[G.J. Baks-van Haaften
t.k.-gerechtsdeurwaarder.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑01‑2007