HR, 05-09-2008, nr. 08/02473
ECLI:NL:PHR:2008:BD7071
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-09-2008
- Zaaknummer
08/02473
- LJN
BD7071
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD7071, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD7071
ECLI:NL:PHR:2008:BD7071, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD7071
- Wetingang
art. 8 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
BJ 2008/56
BJ 2008/56
Uitspraak 05‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; weigeren van contra-expertise, motiveringseisen.
5 september 2008
Eerste Kamer
08/02473
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 's-HERTOGENBOSCH,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 22 februari 2008 ter griffie van de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen verzoekschrift heeft de officier van justitie zich gewend tot die rechtbank en verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Betrokkene heeft het verzoek bestreden.
Bij beschikking van 13 maart 2008 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, ingaande 13 maart 2008 en eindigende op 13 september 2008.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, ingaande 13 maart 2008 en eindigende 13 september 2008. De raadsman van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer aangevoerd dat sprake is van een langdurige behandeling waarbij het met betrokkene steeds slechter gaat en dat onvoldoende vaststaat, dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens van betrokkene die gevaar veroorzaakt. De met agressiviteit van betrokkene verband houdende meldingen dateren volgens de raadsman van langere tijd geleden. Hij acht het gewenst dat er duidelijkheid komt over het ziektebeeld van betrokkene, vastgesteld door een onafhankelijke psychiater, zodat de diagnose wordt geaccepteerd. Vervolgens heeft de raadsman de rechtbank verzocht het onder 1 vermelde verzoek van de officier van justitie af te wijzen. De psychiater heeft tijdens de mondelinge behandeling vorenstaand betoog van de raadsman van betrokkene niet bestreden en aangevoerd dat wat betreft de diagnostiek en de medicatie sprake is van een impasse en dat hij betrokkene om die reden zou willen doorverwijzen naar een andere, verder weg gelegen kliniek waar een betere diagnose kan worden gesteld.
3.2 Onderdeel II klaagt erover, dat in de bestreden beschikking door de rechtbank geen aandacht is besteed aan het verzoek om een contra-expertise.
3.3 Gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing kan een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd worden afgewezen (vgl. HR 29 april 2005, nr. R05/007, NJ 2007, 153). De rechtbank heeft in haar beschikking wel een indicatie gegeven van de aard van het gevaar, namelijk "het gevaar dat betrokkene een ander ernstig letsel zal toebrengen, welk gevaar met name speelt in de thuissituatie", en van de ernst van het gevaar, door te verwijzen naar de heropname na een eerdere voorwaardelijke machtiging. Daarin ligt echter niet een opgave van redenen besloten waarom de rechtbank aan het verzoek om contra-expertise is voorbijgegaan, zodat het onderdeel terecht is voorgesteld. De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 maart 2008;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 september 2008.
Conclusie 05‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; weigeren van contra-expertise, motiveringseisen.
08/02473
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 1 juli 2008
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch
Het cassatiemiddel in deze Bopz-zaak omvat uiteenlopende klachten, waaronder de klacht dat de rechtbank zonder motivering is voorbijgegaan aan een verzoek om een contra-expertise.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch heeft de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van thans verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift, op 22 februari 2008 ter griffie ingekomen, zijn een geneeskundige verklaring, een behandelingsplan en de staat van uitvoering daarvan overgelegd.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 13 maart 2008, waarbij aanwezig waren de officier van justitie met een parketsecretaris, betrokkene en zijn raadsvrouwe, de moeder van betrokkene en de behandelend psychiater [betrokkene 1]. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend met een geldigheidsduur eindigend op 13 september 2008.
1.3. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Onderdeel I van het middel behelst een motiveringsklacht, die betrekking heeft op de vraag of hier sprake is van een stoornis van de geestvermogens van betrokkene die betrokkene gevaar doet veroorzaken (art. 15, lid 2 onder a, Wet Bopz). Onderdeel II klaagt over het ongemotiveerd passeren van het verzoek om een contra-expertise dienaangaande. Onderdeel III heeft betrekking op de in het middel gestelde bereidheid van betrokkene om vrijwillig in een ander psychiatrisch ziekenhuis te worden opgenomen.
2.2. In de door de officier van justitie overgelegde geneeskundige verklaring van 13 februari 2008 van de fungerend geneesheer-directeur, die betrokkene heeft laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [ betrokkene 2], is als diagnose gesteld: "Chronische schizofrenie, gedesorganiseerde type met recidiverende agressieve impulsdoorbraak". Naast schizofrenie is sprake van "ernstige gedragsstoornissen" (rubriek 3c). De psychiater acht het gevaar aanwezig dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of ernstig letsel zal toebrengen. Op grond van zijn psychotische belevingen kan betrokkene - een 24-jarige man, die nog thuis bij zijn moeder woonde - agressief handelend optreden, o.a. slaan van zijn moeder, intimiderend en dwingend gedrag (rubriek 4a en 4b). Onder 4d is nog vermeld dat een eerdere voorwaardelijke machtiging op 19 juni 2007 is omgezet in een verblijfsmachtiging nadat 5 meldingen van agressieve incidenten in twee maanden binnenkwamen. De rechtbank verwijst in haar motivering met zoveel woorden naar deze diagnose en heeft, in zoverre, op een begrijpelijke wijze toegelicht waarop haar oordeel berust.
2.3. De raadsman van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling vraagtekens gezet bij de juistheid van de gevolgtrekking in de geneeskundige verklaring, dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken. Op die grond is primair de afwijzing van het verzoek van de officier van justitie bepleit. Subsidiair is namens betrokkene om een contra-expertise ("second opinion") verzocht, die zich zou moeten uitstrekken over de diagnose en het verband tussen de stoornis van de geestvermogens en het gevaar. Het verzoek om een contra-expertise is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Volgens de raadsman is sprake van een langdurige behandeling, waarbij het steeds slechter gaat. Hij achtte het gewenst dat er duidelijkheid komt over het ziektebeeld, vastgesteld door een onafhankelijke psychiater zodat de diagnose wordt geaccepteerd.
2.4. In de bestreden beschikking is door de rechtbank geen aandacht besteed aan dit subsidiaire verzoek. De reden waarom de rechtbank het verzoek om een contra-expertise niet heeft ingewilligd, blijft hierdoor voor de lezer geheel in het ongewisse. In HR 29 april 2005, NJ 2007, 153 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 14 m.nt. W. Dijkers) is antwoord gegeven op de vraag hoe de rechter moet omgaan met een verzoek om een nader onderzoek door een deskundige te bevelen. Daaruit is voor deze zaak het volgende van belang:
"De rechter is derhalve overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten."
2.5. De rechtbank heeft wel een indicatie gegeven van de aard van het gevaar, namelijk "het gevaar dat betrokkene een ander ernstig letsel zal toebrengen, welk gevaar met name speelt in de thuissituatie", en van de ernst van het gevaar, door te verwijzen naar de heropname na een eerdere voorwaardelijke machtiging. Daarin ligt niet een opgave van redenen besloten waarom de rechtbank aan het verzoek om contra-expertise is voorbijgegaan. Om deze reden slaagt onderdeel II en kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.
2.6. Bij gegrondbevinding van onderdeel II behoeven de overige klachten geen bespreking. Niettemin ga ik kort in op onderdeel I. Door betrokkene zelf is slechts summier verweer gevoerd. Hij heeft ter zitting gezegd: "Die diagnose, bij ieder mens is dat anders. Ik denk niet dat ik schizofrenie heb". Mede beschouwd in het licht van de omstandigheid dat zowel de behandelend arts als de geneeskundige verklaring als de rechtbank in haar beschikking spreken van een ontbrekend ziekte-inzicht, behoefde dit standpunt van betrokkene geen verdergaande weerlegging dan in de overwegingen van de rechtbank besloten ligt.
2.7. In het betoog van de raadsman, zoals geciteerd in het cassatierekest, lees ik niet een betwisting van de diagnose "schizofrenie". Het betoog van de raadsman concentreerde zich op de betwisting van de vaststelling in de geneeskundige verklaring dat oorzakelijk verband bestaat tussen de geconstateerde stoornis en het gevaar. Ter zitting in eerste aanleg heeft de raadsman aan de behandelende psychiater gevraagd of de schizofrenie dan wel de gedragsstoornis de agressie veroorzaakt. De behandelende psychiater heeft hierop geantwoord:
"Het is een combinatie, de stoornis en de gedragsproblemen, de hiërarchie in de thuissituatie. Er is een overlap tussen de schizofrenie en autisme. Zo iemand heeft ook vaak een contactstoornis. Chronisch psychotisch, dat kan ook over de dag fluctueren (...)". (p.-v. blz. 3).
Voor de raadsman was het nog maar de vraag, of de geconstateerde stoornis het gevaar veroorzaakt: betrokkene is niet psychotisch en verwacht wordt dat de agressie voortkomt uit autisme en gedragsstoornis, niet uit de schizofrenie; op het moment van agressie is er geen psychose. De raadsman ontleende dit verweer kennelijk aan een passage in de wettelijke aantekeningen over de uitvoering van het behandelingsplan(1). Primair heeft de raadsman gesteld dat het verzoek behoort te worden afgewezen omdat onvoldoende vaststaat dat sprake is van een stoornis die het gevaar veroorzaakt. Ter zitting is door de behandelende psychiater nog gesproken over de mogelijkheid van een overplaatsing naar het psychiatrisch ziekenhuis te Boekel: daar kan de diagnostiek helderder worden. De raadsman heeft daartegen bezwaren ingebracht: het causale verband tussen stoornis en gevaar zou vooraf moeten worden vastgesteld (p.-v. blz. 3).
2.8. Het is juist, dat de wet voor een machtiging tot voortgezet verblijf vereist dat de rechter vaststelt dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken. Het gaat in deze zaak niet om een observatiemachtiging. Zoals gezegd (zie alinea 2.5 hiervoor), heeft de rechtbank in haar beschikking een indicatie gegeven van aard en ernst van het gevaar, maar daarmee was het verweer nog niet weerlegd. In veel gevallen zal de rechter ter motivering van het oorzakelijk verband tussen de stoornis en het gevaar kunnen volstaan met een verwijzing naar de rapportage, mits dit daaruit voldoende naar voren komt. In een geval als dit, waarin ter zitting door de raadsman de rapportage concreet is bestreden met een beroep op - wat ik kortweg maar zal aanduiden als - een zijns inziens relevant verschil tussen de informatie in de geneeskundige verklaring en die in de aantekeningen omtrent de uitvoering van het behandelingsplan, schiet de enkele verwijzing naar de rapportage tekort als weerlegging van het verweer. In zoverre is ook onderdeel I gegrond. Voor zover na verwijzing sprake zou blijken te zijn van een samenloop van meerdere oorzaken, de zgn. comorbiditeit, wordt verwezen naar rechtspraak en vakliteratuur dienaangaande(2).
2.9. In de toelichting op onderdeel I wijst het middel erop dat de moeder van betrokkene, een potentieel slachtoffer van eventuele agressie van betrokkene, zich voorstandster heeft betoond van een afwijzing van het verzoek van de officier van justitie. In het in cassatie overgelegde dossier ligt een brief van de moeder aan de rechtbank(3). In deze brief heeft zij haar zorgen uitgesproken: er is sprake van een al lang durende behandeling van haar zoon en het gaat steeds slechter met hem; wederzijds vertrouwen tussen haar en haar zoon enerzijds en de behandelaars van de zoon anderzijds ontbreekt. De moeder stelde een vrijwillige behandeling van haar zoon in een andere (op de antroposofie gebaseerde) instelling voor.
2.10. Dit deel van de klacht acht ik ongegrond. De rechtbank was - jegens betrokkene - niet gehouden uitdrukkelijk in te gaan op het standpunt van een niet-procespartij. De feitenrechter kan een groter gewicht toekennen aan de geneeskundige verklaring dan aan de opinie van de moeder van betrokkene en de rechtbank behoefde die keuze niet nader te motiveren dan zij heeft gedaan. Voor wat deze klacht betreft, leidt onderdeel I niet tot cassatie.
2.11. Onderdeel III behoeft na het voorgaande geen bespreking meer.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie onder het kopje "Beloop afgelopen episode": "Het afgelopen jaar zijn er steeds meer agressieve uitbarstingen naar moeder geweest. (...) "Hij is dan niet psychotisch. De indruk bestaat dat dit obsessief aandoende gedrag mogelijk voortkomt uit, naast een schizofrene stoornis, autistisch en antisociaal gedrag. Er zijn geen duidelijke psychotische belevingen geweest, hoewel hij vaak nog wel psychotisch aandoende overtuigingen heeft. (...)".
2 Zie: R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz, 2004, blz. 20 - 23 en 33 - 34. Zie speciaal over de verhouding tussen stoornis en verslaving: HR 23 september 2005, NJ 2007, 230 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 35 m.nt. WD); HR 5 oktober 2007, NJ 2007, 541 (BJ 2007, 44 m.nt. WD).
3 Hoewel de rechtbank hiervan in de beschikking geen melding maakt, ga ik ervan uit dat deze brief tot de processtukken behoort. Op het afschrift staat een stempel "ingekomen ter griffie 1 feb 2008".