HR, 11-07-2008, nr. C07/042HR
ECLI:NL:PHR:2008:BD2407
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-07-2008
- Zaaknummer
C07/042HR
- LJN
BD2407
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Onteigeningsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD2407, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑07‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD2407
ECLI:NL:PHR:2008:BD2407, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD2407
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑01‑2007
- Wetingang
art. 40d onteigeningswet
art. 40d onteigeningswet
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Onteigeningszaak. Vervroegde onteigening; schadeloosstelling; complex in zin van art. 40d Ow.
11 juli 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/042HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
GEMEENTE ENSCHEDE,
zetelende te Enschede,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Op vordering van de Gemeente heeft de rechtbank Almelo bij vonnis van 21 september 2005 (ingeschreven in de openbare registers op 21 december 2005 en verbeterd bij herstelvonnis van 7 juni 2006) ten laste van [eiser] c.s. vervroegd de onteigening uitgesproken van gedeelten van twee percelen; te weten de percelen, kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie [A], nrs. [001] en [002], beiden gedeeltelijk ter grootte van respectievelijk 00.74.48 ha en 00.54.80 ha. De rechtbank heeft voorts het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] c.s. vastgesteld op € 87.264,--, een deskundige en een rechter-commissaris benoemd.
Na de gerechtelijke opneming als bedoeld in art. 34 Ow. en de deskundigenrapportage, heeft de rechtbank bij vonnis van 6 december 2006, voor zover in cassatie van belang, de schadeloosstelling voor [eiser] c.s. vastgesteld op € 181.868,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over (€ 181.868 - € 87.264 =) € 94.604,-- vanaf de dag van inschrijving van het vonnis van 21 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, de Gemeente veroordeeld de schadeloosstelling aan [eiser] c.s. te betalen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank van 6 december 2006 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] c.s. tegen voornoemd vonnis hebben beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Gemeente mede door mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 5 juni 2008 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft op vordering van de Gemeente en ten laste van [eiser] c.s. bij vonnis van 21 september 2005, zoals verbeterd op 7 juni 2006, vervroegd de onteigening uitgesproken van de daarin vermelde gedeelten van twee percelen. Het onteigende was in gebruik voor maïsteelt. Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft het onteigende de bestemming "hoofdweg" ten behoeve van de verkeersontsluiting. Deze globale bestemming is nader uitgewerkt in het goedgekeurde uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" dat aan het onteigende de bestemming "verkeersdoeleinden" geeft. De rechtbank heeft in haar vonnis van 6 december 2006 overeenkomstig het advies van de deskundige de waarde van het onteigende bepaald op € 11,-- per m2, en de schadeloosstelling in totaal bepaald op € 181.868,--. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan.
3.2 Het middel betoogt dat dit op zichzelf juiste oordeel van de rechtbank niet valt te rijmen met het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan de, door de rechtbank overgenomen, taxatie van de deskundige, dat het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" als afzonderlijk complex dient te worden beschouwd. De overwegingen van de deskundige dat het bestemmingsplan wordt gefaseerd en door middel van (gedeeltelijke) uitwerkingsplannen wordt uitgevoerd en dat deze gelden als afzonderlijke bestemmingsplannen die als apart complex moeten worden beschouwd, miskennen voorts, aldus het middel, dat een complex als bedoeld in art. 40d Ow niet behoeft samen te vallen met het bestemmingsplan/uitwerkingsplan, en dat gelijktijdige exploitatie van alle bestemmingen of plandelen niet is vereist. Het middel strekt ertoe te betogen dat de aanleg van de Verlengde Euregioweg deel uitmaakt van één in exploitatie te brengen complex met de aan- en omliggende gronden die de bestemming "wonen" hebben gekregen, op grond waarvan ingevolge de regel van art. 40d Ow aan het onteigende een hogere waarde moet worden toegekend dan de agrarische waarde.
3.3 De rechtbank heeft klaarblijkelijk volledig het advies van de door haar benoemde deskundige gevolgd. Daarmee heeft de rechtbank ook het oordeel van de deskundige in diens rapport overgenomen dat weliswaar een koppeling bestaat tussen woonbestemmingen binnen het bestemmingsplan "De Eschmarke" en de hoofdwegbestemming van de Verlengde Euregioweg, doch dat "De Eschmarke" gefaseerd en door middel van (gedeeltelijke) uitwerkingsplannen wordt uitgevoerd. Deze uitwerkingsplannen moeten volgens de deskundige als afzonderlijke bestemmingsplannen worden beschouwd. Tot het afzonderlijke in exploitatie te brengen complex "Verlengde Euregioweg" behoren geen andere bestemmingen die voor egalisatie als bedoeld in art. 40d Ow in aanmerking komen, en er is ook geen sprake van dwangbestemming.
3.4 Het oordeel van de rechtbank, zoals dit mede in het licht van het advies van de deskundige moet worden begrepen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat de Verlengde Euregioweg mede dient tot (toekomstige) ontsluiting van in de omgeving liggende woonwijken dwingt niet tot de conclusie dat het hier gaat om als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken. Voor het overige hangt het oordeel van de rechtbank zozeer samen met waarderingen van feitelijke aard, dat het in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Het is niet onbegrijpelijk. Daarop stuiten de klachten van het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.
Conclusie 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Onteigeningszaak. Vervroegde onteigening; schadeloosstelling; complex in zin van art. 40d Ow.
C07/042HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 23 mei 2008
Conclusie inzake:
[Eiseres 1] en [eiser 2]
tegen
Gemeente Enschede
In deze onteigeningszaak gaat het om de vraag of de onteigende percelen deel uitmaken van een `complex' in de zin van art. 40d Onteigeningswet en, zo ja, welk complex.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Bij vonnis van 21 september 2005 heeft de rechtbank te Almelo op vordering van thans verweerster in cassatie (hierna: de Gemeente) en ten laste van eisers in cassatie (hierna gezamenlijk aangeduid als: [eiser]) vervroegd de onteigening uitgesproken van gedeelten van twee percelen, nader aangeduid in het vonnis(1). De rechtbank heeft het door de Gemeente aan [eiser] te betalen voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld en een deskundige benoemd voor de begroting van de schade.
1.2. In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende, door de rechtbank vastgestelde feiten:
1.2.1. Het onteigende bestaat uit een strook cultuurgrond (maïsland) en is gelegen ten oosten van de Lonnekerweg en ten noorden van de Bultsweg en ten zuid-westen van de Vosbultweg. Op de datum van tervisielegging was het onteigende bij [eiser] in eigen gebruik voor maïsteelt, evenals het overblijvende perceelsgedeelte.
1.2.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "De Eschmarke". Volgens dit plan rust op het onteigende de bestemming "hoofdweg" ten behoeve van een hoofdverkeersontsluiting.
1.2.3. Deze globale bestemming is nader uitgewerkt in het door burgemeester en wethouders vastgestelde (en inmiddels goedgekeurde) uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg"(2). Volgens dit uitwerkingsplan rust op het onteigende de bestemming "verkeersdoeleinden".
1.2.4. De onteigening strekt ten behoeve van de aanleg van de Verlengde Euregioweg.
1.3. Na een gerechtelijke plaatsopneming en uitwisseling van stukken door partijen, heeft de benoemde deskundige zijn op 31 maart 2006 gedateerde rapport aan de rechtbank uitgebracht. Bij vonnis van 6 december 2006 heeft de rechtbank de schadeloosstelling bepaald op € 94.604,-onverminderd eventueel ingevolge art. 55 Ow verschuldigde rente, en de Gemeente veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiser].
1.4. Uit de overwegingen in het vonnis, die verwijzen naar het rapport van de deskundige, kan worden opgemaakt dat de rechtbank dit bedrag op de volgende wijze heeft berekend:
- waarde onteigende € 142.208,-(€ 11,- per m², conform deskundige)
- waardevermindering overblijvende € 33.660,-
- aanpassing afrastering € 6.000,-
totaal:€ 181.868,-
AF: voorschot € 87.264,-
per saldo verschuldigd: € 94.604,-.
1.5. Namens [eiser] is - tijdig(3) - beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van 6 december 2006. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, waarna [eiser] heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Ofschoon het debat in cassatie grotendeels gaat over de uitleg van het bestreden vonnis en indirect over het deskundigenrapport, kan het nuttig zijn eerst enkele opmerkingen te maken over het wettelijke kader(4).
2.2. Het cassatiemiddel heeft betrekking op de werkelijke waarde van het onteigende. Ingevolge art. 40b Ow wordt bij het bepalen van de werkelijke waarde uitgegaan van de prijs, tot stand gekomen bij een veronderstelde koop in het vrije commerciële verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper. In art. 40c Ow is de zgn. eliminatieregel opgenomen: bij het bepalen van de schadeloosstelling wegens verlies van een onroerende zaak wordt geen rekening gehouden met (i) voor- of nadelen, teweeggebracht door het werk waarvoor onteigend wordt, (ii) overheidswerken die in verband staan met het werk waarvoor onteigend wordt, noch met (iii) de plannen voor deze werken.
2.3. Ook wanneer de eliminatieregel is toegepast, kan het nog steeds zo zijn dat op de peildatum(5) op grond van de voorschriften van een geldend bestemmingsplan publiekrechtelijke gebruiksbeperkingen op het onteigende rusten. De bestemming volgens het bestemmingsplan kan in het vrije commerciële verkeer een waardedrukkend effect op de koopprijs hebben.
"Bij de bepaling van de waarde van de grond als bouwgrond wordt niet gelet op de bij een uitbreidingsplan juist aan het onteigende gegeven bestemming, maar worden alle lasten en baten van het plan volgens de ter plaatse geldende regelen over de in het plan begrepen gronden verdeeld."
2.5. Art. 40a (oud) Ow gold uitsluitend voor (ruwe) bouwgrond, terwijl het huidige art. 40d Ow een algemene regel inhoudt. In zijn conclusie voor HR 4 mei 1977, NJO 1977, 9, schreef A-G Franx het volgende over het begrip `complex' in art. 40a (oud) Ow:
"De eisen, waaraan het verband tussen afzonderlijke percelen (en hun bestemmingen) moet voldoen om van een complex te kunnen spreken (...) worden gewoonlijk omschreven als volgt: bedoelde percelen moeten als één geheel in exploitatie kunnen worden gebracht. Men zie de MvA (Bijl. Hand. II 1954-1955, 3939-5), blz. 8 links onderaan rechts bovenaan; HR 6 nov. 1963, NJ 1963, 528; 27 nov. 1963, NJ 1964, 1; 8 dec. 1971, NJ 1972, 85. In een iets andere formulering oordeelde HR 5 dec. 1973, NJ 1974, 110 (...) dat met het in het bestreden vonnis gehanteerde kenmerk: "organisch behorend bij" tot uitdrukking was gebracht dat van een aan toepassing van art. 40a onderworpen "geheel" sprake is. Kortom: de gronden moeten een exploitabele eenheid vormen."
In zijn annotatie onder dit arrest schreef Mörzer Bruijns:
"Het is vaste jurisprudentie, dat art. 40a Ow. niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden toegepast op alle in een bepaald bestemmingsplan begrepen gronden. De omslag van baten en lasten voorgeschreven door art. 40a moet worden toegepast op een complex, dat t.a.v. de exploitatie als een geheel moet worden beschouwd (...). Dit kan een deel van een bestemmingsplan zijn, maar ook kunnen meerdere bestemmingsplannen of delen daarvan tot een complex behoren. Dit is een zuiver feitelijke van geval tot geval te beoordelen vraag. Zo besliste de Rb. in de zaak NJO 1977, 9, o.g.v. een aantal feitelijke overwegingen, dat het te onteigenen terrein niet tot een complex behoorde met de sportvelden. Soms wordt de omvang van het complex beïnvloed door hetgeen de exploitatieverordening van de gemeente inhoudt over de vaststelling van een exploitatiegebied."
2.6. Art. 40d luidt als volgt:
"1. Bij het bepalen van de prijs van een onroerende zaak wordt rekening gehouden:
a. met ter plaatse geldende voorschriften en gebruiken betreffende lasten en baten, welke uit de exploitatie van de zaak of van een complex, waarvan zij deel uitmaakt, naar verwachting zullen voortvloeien en betreffende de omslag daarvan, voor zover een redelijk handelend verkoper en koper hiermee rekening plegen te houden;
b. met alle bestemmingen die gelden voor zaken, die deel uitmaken van het complex, in dier voege dat elke bestemming van een zaak de waardering van alle zaken binnen het complex beïnvloedt.
2. Onder een complex wordt verstaan de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken."
2.7. Het bepaalde in art. 40d, lid 1 onder a, is niet aan te merken als een afwijking van de hoofdregel in artikel 40b. Ook in het gewone commerciële verkeer zal immers rekening worden gehouden met baten en lasten die door de exploitatie van een zaak in een complex worden opgeroepen of omgeslagen. Het bepaalde in lid 1 onder b daarentegen, is wel aan te merken als een afwijking van de hoofdregel in artikel 40b. In de parlementaire geschiedenis heeft de regering het voorbeeld gegeven van onteigening ten behoeve van een complex, gevormd door een te stichten motel, benzinestation en parkeerruimte, gelegen op ruime afstand van de bestaande stedelijke bebouwing. De regering achtte het billijk dat de eigenaren van de daarvoor benodigde gronden niet meer of minder zouden ontvangen ten gevolge van het enkele feit dat de grond van de één toevallig een andere bestemming heeft dan de grond van een ander(8). De regering sprak zelfs van "een omslag van de bestemming". Een ander voorbeeld is gegeven door collega Wattel: twee aangrenzende stukken land, waarvan het ene is bestemd voor woningbouw en het andere voor een plantsoen. Indien de beide gronden geacht worden onderdeel uit te maken van hetzelfde (woon)complex, dan dienen de verschillen in marktwaarde van de gronden voor zover ze opgeroepen worden door de verschillende bestemming te worden opgeheven. Dit zou resulteren in een (gewogen) middeling van de prijs per m², voor zover die prijs wordt bepaald door de bestemming(9). Slechts de bijzondere voor- en nadelen van een onteigende zaak, zoals de natuurlijke gesteldheid of de bijzondere ligging(10), kunnen in deze zienswijze tot een afwijkende waardering leiden van gronden binnen een en hetzelfde complex.
2.8. Van de rechtspraak over art. 40d Ow is voor het onderhavige geschil vooral HR 22 februari 2002, NJ 2002, 365 van belang. In die zaak was door de provincie Noord-Holland grond onteigend voor de aanleg van een provinciale weg. In verband met deze aanleg was de planologische bestemming gewijzigd van "agrarische doeleinden" in "verkeersbestemmingen". De tot stand te brengen weg had, naast de regionale functie van verbetering van de verkeersstructuur in de Haarlemmermeerpolder, mede tot doel de ontsluiting van twee nieuwe woonwijken (Getsewoud en Floriande). De rechtbank bepaalde de schadeloosstelling naar de agrarische waarde van de grond. De grondeigenaar bepleitte een hogere vergoeding, met het argument dat de weg onderdeel vormde van het wooncomplex "Getsewoud/Floriande" en mede werd gefinancierd uit de opbrengsten van grondverkopen in dat complex. De rechtbank was van oordeel dat de primair regionale functie van de aan te leggen weg meebracht dat de weg niet kon worden beschouwd als onderdeel van het complex "Getsewoud/Floriande": er was niet sprake van als één geheel in exploitatie te brengen zaken. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep tegen die beslissing. Hij overwoog onder meer:
"Van een complex in de zin van dat artikel, te weten de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken, is geen sprake indien een gemeente met betrekking tot bepaalde in een plangebied gelegen zaken in feite geen andere keuze heeft dan zich aan te sluiten bij door de provincie of het Rijk ontwikkelde plannen. Nu de N 22 (...) primair ten doel heeft de verbetering van de verkeersstructuur in de Haarlemmermeer en aldus primair een regionale functie vervult, en de gemeente Haarlemmermeer (...) ten aanzien van het tracé van de N 22 geen andere keuze had dan zich aan te sluiten bij het provinciale uitwerkingsplan, heeft de Rechtbank met juistheid geoordeeld dat die regionale functie eraan in de weg staat de provinciale weg te beschouwen als een onderdeel van een complex bestaande uit de woonwijken Getsewoud en Floriande. De omstandigheid dat die weg mede de ontsluiting van die geprojecteerde woonwijken dient, en dat die weg mede door de gemeente gefinancierd wordt uit de opbrengsten van grondverkopen in die woonwijken, doen daaraan, naar de Rechtbank terecht heeft overwogen, niet af." (rov. 3.8).
2.9. In de huidige zaak staat ter discussie of het werk waarvoor de onteigening heeft plaatsgevonden, te weten de aanleg van de Verlengde Euregioweg, deel uitmaakt van een complex en zo ja, welk complex. Volgens het standpunt van [eiser] maakt de aan te leggen weg deel uit van één in exploitatie te brengen complex met de aan- en omliggende gronden die in het bestemmingsplan "De Eschmarke" de (nog uit te werken) bestemming "wonen" hebben gekregen en ontleent het onteigende, als gevolg van de egalisatieregel, daaraan een hogere waarde dan de agrarische waarde.
2.10. Volgens de Gemeente heeft de aan te leggen Verlengde Euregioweg primair een functie voor het regionale verkeer en maakt deze een essentieel onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van Enschede. Naar ik begrijp, is deze interlokale functie volgens de Gemeente gelegen in de ontlasting van de Gronausestraat (vanouds de verbinding voor het verkeer van Enschede in de richting van Gronau v.v.), die als enige oost-west-verbinding dwars door de bebouwde kom van Glanerbrug loopt. Wanneer de bestaande Euregioweg (de weg langs het bedrijvenpark Euregio) wordt doorgetrokken tot de Glanerbrugstraat, in de richting van Losser, kan het interlokale verkeer buiten de kom van Glanerbrug om worden geleid. Zo ontstaat een tweede hoofdas (naast de Gronausestraat) voor het verkeer vanaf het hoofdwegennet in Enschede in oostelijke richting en omgekeerd(11). [Eiser] heeft deze zienswijze van de Gemeente betwist met het argument dat de voornaamste functie van de Verlengde Euregioweg is gelegen in de ontsluiting van de in "De Eschmarke" te bouwen woonwijken. Dit zou met name blijken uit de omstandigheid dat in het bestemmingsplan "De Eschmarke" de aanleg van de Verlengde Euregioweg pas is voorzien bij de ontwikkeling van deze woonwijken.
2.11. De deskundige heeft in zijn rapport geconstateerd dat in de tekst van het plan een directe koppeling is gemaakt tussen de woonbestemmingen binnen het bestemmingsplan "De Eschmarke" en de bestemming van de Verlengde Euregioweg als hoofdweg. De deskundige zag ook een samenhang tussen beide in de wijze waarop de aanleg van de weg wordt gefinancierd. Op basis hiervan kwam hij tot de tussenconclusie: "dat in redelijkheid mag worden verondersteld, ondanks dat er geen inzage is in de totale planexploitatie, dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan" (rapport blz. 6). Men zou na lezing hiervan verwachten dat de deskundige het standpunt van [eiser] deelt. Maar al meteen komt de deskundige hierop terug. Zijn rapport vervolgt:
"Het is evenwel zo, dat De Eschmarke gefaseerd en middels (gedeeltelijke) uitwerkingsplannen wordt uitgevoerd. Deze uitwerkingsplannen gelden als afzonderlijke bestemmingsplannen, die als apart complex zullen moeten worden beschouwd, niettegenstaande de reactie van [eiser] onder c in de taxatienotitie van de door hem ingeschakelde adviseur (...). Tot het afzonderlijk in exploitatie te brengen complex "Verlengde Euregioweg" behoren geen andere (bouw)bestemmingen die voor egalisatie ex art. 40d OW in aanmerking komen.
In dit geval is, naar het oordeel van ondergetekende, voorts geen sprake van een zogenaamde dwangbestemming zoals in het arrest Staat - Markus etc., op grond waarvan het onteigende wellicht gewaardeerd zou moeten worden als zou het een bouwbestemming bezitten. De wegenbestemming, die een lagere waarde vertegenwoordigt dan de oorspronkelijke bestemming, dient vervolgens te worden weggedacht, waarna de oude bestemming als het ware "herleeft". Aldus dient aan het onteigende, weggedacht de daaraan in de plannen "Verlengde Euregioweg" en "De Eschmarke" toegekende wegbestemming(en), een waarde te worden toegekend waarbij rekening gehouden dient te worden met de vorige (agrarische) bestemming"(12)
Na een bijtelling van enige niet-agrarische meerwaarde(13), kwam de deskundige uit op een waardering van het onteigende van € 11,- per m². Kortom, de slotsom van de deskundige was dat de aanleg van de Verlengde Euregioweg geen deel uitmaakt van een complex tezamen met gronden waaraan een woonbestemming is toegekend in het bestemmingsplan "De Eschmarke". De deskundige ging uit van een afzonderlijk in exploitatie te brengen complex "Verlengde Euregioweg", waarin geen sprake is van gronden met een woonbestemming. Aan toepassing van de egalisatieregel kwam de deskundige daarom niet toe.
2.12. De rechtbank heeft zich met de waardering in het rapport van de deskundige verenigd. In de eerste zin van de in cassatie bestreden overweging, rov. 13, overwoog de rechtbank dat zij met de deskundige van oordeel is dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan. Vervolgens heeft de rechtbank geconstateerd dat de Gemeente een bedrag van € 7,50 per m² op basis van alleen de agrarische waarde redelijk acht, terwijl [eiser] een waarde van € 31,- per m² heeft voorgesteld. De rechtbank nam de waardering uit het deskundigenrapport over, uitkomend op een bedrag van € 11,- per m² op basis van de agrarische waarde met bijtelling van een door de deskundige geschatte niet-agrarische meerwaarde.
2.13. Nu kom ik toe aan het cassatiemiddel. Het middel klaagt dat met het - juiste - oordeel van de rechtbank dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan (het middel vult dit zelf in als: het bestemmingsplan "De Eschmarke") niet te verenigen is dat de rechtbank de begroting van de deskundige, uitkomend op € 11,- per m², heeft overgenomen. Het begrote bedrag was immers gebaseerd op het oordeel van de deskundige dat het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" als een afzonderlijk `complex' in de zin van art. 40d Ow dient te worden beschouwd. In zoverre acht het middel de bestreden beslissing innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk.
Het middel noemt het door de rechtbank van de deskundige overgenomen oordeel bovendien rechtens onjuist, omdat de bevinding dat het bestemmingsplan "De Eschmarke" gefaseerd wordt uitgevoerd en dat de uitwerkingsplannen gelden als afzonderlijke bestemmingsplannen miskent dat een `complex' in de zin van art. 40d Ow niet behoeft samen te vallen met het bestemmings- of uitwerkingsplan en dat een gelijktijdige exploitatie van alle bestemmingen of plandelen evenmin is vereist.
2.14. De Gemeente leest rov. 13 anders. Volgens de Gemeente(14) heeft de rechtbank, die de taxatie van de deskundige overneemt als juist, zich volledig geschaard achter de opvatting van de deskundige. Dit betekent dat de rechtbank zich ook heeft verenigd met de opvatting van de deskundige, dat de aanleg van de Verlengde Euregioweg deel uitmaakt van een complex waarvan geen gronden deel uitmaken waaraan in het bestemmingsplan "De Eschmarke" een woonbestemming is toegekend: het in exploitatie te brengen complex omvat uitsluitend gronden die zijn opgenomen in het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg". Zo beschouwd, is van de in het middel beweerde innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake. De rechtsklacht faalt volgens de Gemeente omdat zij gericht is tegen een oordeel van feitelijke aard.
2.15. Allereerst moet worden vastgesteld, wat de rechtbank precies heeft bedoeld. De eerste volzin van rov. 13 slaat kennelijk terug op de in precies dezelfde bewoordingen vervatte tussenconclusie op blz. 6 van het rapport van de deskundige (zie alinea 2.11 hiervoor). Indien de rechtbank in de eerste zin ervan zou zijn uitgegaan dat het `complex' van als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken identiek is aan het gebied waarvoor het bestemmingsplan "De Eschmarke" geldt, zou daarmee inderdaad onverenigbaar zijn dat de rechtbank in de volgende zinnen van diezelfde rechtsoverweging ervan uitgaat dat het `complex' niet groter is dan het gebied waarvoor het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" geldt. Met de Gemeente ben ik het eens dat de eerste volzin van rov. 13 niet zo mag worden uitgelegd.
2.16. De rechtbank heeft m.i. de redenering in het deskundigenrapport met huid en haar overgenomen. Dit impliceert dat (ook) de rechtbank ervan is uitgegaan dat het `complex' van de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken identiek is aan het gebied waarvoor het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" geldt en niet mede gebieden daarbuiten omvat.
2.17. Van deze interpretatie uitgaande, resteert de vraag of het oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip `complex' in art. 40d Ow, althans onbegrijpelijk is. Onder een `complex' wordt verstaan: de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken. De omstandigheid dat de gemeenteraad in het bestemmingsplan "De Eschmarke" de bestemming slechts globaal heeft ingevuld en het aan het College van burgemeester en wethouders heeft overgelaten de bestemming uit te werken in een uitwerkingsplan (in casu: het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg"), geeft op zichzelf nog geen antwoord op de vraag of het hier gaat om als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken.
2.18. In dit geval is geen sprake van een situatie waarin de Gemeente geen andere keuze had dan zich aan te sluiten bij door de Provincie of het Rijk ontwikkelde plannen. De rechtbank heeft zich blijkbaar laten leiden door de functie van de aan te leggen weg voor het doorgaand verkeer. De omstandigheid dat de Verlengde Euregioweg mede de ontsluiting van de geprojecteerde woonwijken dient en mede gefinancierd wordt uit de opbrengsten van grondverkopen in die woonwijken, behoeft op zich niet in de weg te staan aan het oordeel dat het hier niet gaat om als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken.
2.19. Exploitatie is een economisch begrip(15). Aan de verwezenlijking van een bestemmingsplan kan op verschillende wijzen uitvoering worden gegeven: door particulieren of door een overheidsorgaan. Dit hangt samen met het grondbeleid van een gemeente. De financiering van werken kan op uiteenlopende wijzen zijn geregeld. Er is wel een verband met de wetgeving op de ruimtelijke ordening; dit blijkt alleen al uit de regels omtrent de gemeentelijke exploitatieverordening (art. 42 WRO). Bij de kostbare aanleg van nieuwe wijken zal een gemeente veelal ernaar streven, het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt - of, bij verwezenlijking van het plan in achtereenvolgende fasen: de desbetreffende fase - als één geheel in exploitatie te brengen. Hiermee kan worden voorkomen dat anderen slechts de winstgevende bestemmingen (zoals de bouw van woningen) verwezenlijken terwijl de gemeente met de kosten van verwezenlijking van de verliesgevende bestemmingen (zoals de aanleg van wegen en openbaar groen) blijft zitten. De wijze van financiering is daarom een belangrijk element bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een `complex' in de zin van art. 40d Ow.
2.20. Omdat `exploitatie' een economisch begrip is, zal de beantwoording van de vraag of in een voorkomend geval sprake is van "als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken" in de regel moeten worden overgelaten aan de feitenrechter. Dat is ook hetgeen de Gemeente in deze cassatiezaak bepleit. Indien de Hoge Raad deze opvatting volgt, kan het cassatieberoep worden verworpen.
2.21. Toch valt over dit onderwerp meer te zeggen. Het is voor een gemeente tot op zekere hoogte mogelijk de gevolgen van de egalisatieregel te beïnvloeden, door een bestemmingsplan als het ware op te knippen in uitwerkingsplannen en de desbetreffende terreinen afzonderlijk in exploitatie te brengen. Dikwijls heeft het opknippen in uitwerkingsplannen voor dit doel geen zin: indien de gemeente meerdere gronden moet onteigenen, kan de schadeloosstelling per m² in het ene gebied relatief lager worden door het opknippen, maar wordt zij in het andere gebied relatief hoger. Echter, indien een gemeente door minnelijke verwerving al veel grond in handen heeft, kan het opknippen van een bestemmingsplan in uitwerkingsplannen die elk voor zich worden aangemerkt als een zelfstandig in exploitatie te brengen`complex', tot gevolg hebben dat de toepassing van de egalisatieregel en daarmee de hoogte van de schadeloosstelling afhankelijk wordt van de gemeente. Dit noopt tot waakzaamheid in de fase waarin het bestemmingsplan wordt vastgesteld en waarin tegen die vaststelling kan worden opgekomen.
2.22. De volgtijdelijke uitvoering van een bestemmingsplan waarin de bestemming globaal is aangegeven en waarin de uitwerking wordt overgelaten aan door B en W vast te stellen uitwerkingsplannen, heeft niet per se gevolgen voor de exploitatie. Het is denkbaar dat het bestemmingsplan "De Eschmarke" als één geheel in exploitatie wordt gebracht, ook al vindt de realisatie gefaseerd plaats. Evenzeer is mogelijk dat voor ieder uitwerkingsplan afzonderlijk een exploitatie wordt opgezet: in dat geval kan binnen één (globaal) bestemmingsplan sprake zijn van meerdere `complexen' in de zin van art. 40d Ow. Indien een gemeente, bijvoorbeeld, zou aanvaarden dat een uitwerkingsplan tot een verliesgevende exploitatie leidt, in de wetenschap dat dit op een later tijdstip kan worden gecompenseerd door het gunstige resultaat van de exploitatie van een ander uitwerkingsplan binnen het gebied van hetzelfde (globale) bestemmingsplan, lijkt het op het eerste gezicht redelijk voor de toepassing van de egalisatieregel uit te gaan van een `complex' dat ruimer is dan alleen het terrein waarop het uitvoeringsplan betrekking heeft. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan.
2.23. In de praktische uitwerking daarvan stuit de deskundige, en vervolgens de rechter, op het probleem dat wanneer voor het ene gebied al een uitwerkingsplan is vastgesteld maar voor het andere gebied nog niet, er nog geen exploitatiebegroting is waaruit de grondprijs voor het gehele gebied van het (globale) bestemmingsplan kan worden afgeleid. In de huidige zaak is dat niet anders: de deskundige klaagt dat er geen inzage is in de totale planexploitatie van het bestemmingsplan "De Eschmarke". De rechter kan bezwaarlijk de onteigening ophouden totdat bekend is hoe de exploitatie zal gaan plaatsvinden van zaken die gelegen zijn buiten het desbetreffende uitwerkingsplan.
2.24. De deskundige, met wiens conclusies de rechtbank zich heeft verenigd, heeft op blz. 5 en 6 van zijn rapport de argumenten genoemd die de tussenconclusie rechtvaardigen dat het uitwerkingsplan een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan (bedoeld is: het bestemmingsplan "De Eschmarke")(16). Desalniettemin heeft de deskundige - en in zijn voetspoor: de rechtbank - voor de toepassing van de egalisatieregel zich uitsluitend gericht naar het gebied waarvoor het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" geldt. Kennelijk is het in deze zaak noch voor de deskundige noch voor de rechtbank mogelijk gebleken om het gebied waarvoor het bestemmingsplan "De Eschmarke" geldt, althans een ruimer gebied dan het gebied waarvoor het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" geldt, voor de berekening van de grondprijs aan te merken als "als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken". Daarover kan natuurlijk worden getwist, maar dat debat behoort plaats te vinden in de feitelijke instanties en wordt beslist door de rechter die over de feiten oordeelt. Ik kan geen methode aanreiken om, ingeval het vonnis zou worden vernietigd en de zaak zou worden verwezen, na verwijzing op basis van de in dit geding gestelde feiten en omstandigheden en met toepassing van de egalisatieregel een gewogen gemiddelde grondprijs vast te stellen voor een ruimer gebied dan waarvoor het uitwerkingsplan "Verlengde Euregioweg" geldt. De bescherming tegen ongewenste gevolgen van het `opknippen' van bestemmingsplannen kan beter worden gezocht in de fase waarin de plannen worden vastgesteld. Het voorgaande voert mij tot de slotsom dat het middel geen doel treft.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het vonnis is ingeschreven in de openbare registers en verbeterd bij herstelvonnis van 7 juni 2006.
2 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat (tenzij de gemeenteraad zich daarbij een van deze bevoegdheden zelf heeft voorbehouden) burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regels het plan moeten uitwerken of binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. Zie art. 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening (wet van 5 juli 1962, Stb. 286, nadien gewijzigd).
4 De wetsgeschiedenis is uitgebreid beschreven door mijn ambtgenoot Wattel in zijn conclusie voor HR 22 februari 2002, NJ 2002, 365 m.nt. PCEvW (en met noot van J.G. de Vries Robbé in BR 2002, blz. 805-806). Zie voorts: G.C.W. van der Feltz e.a., Schadeloosstelling voor onteigening. Telders, nieuw voor oud, 2006, nrs. 450-457; E. van der Schans, Complexen en complicaties. De egalisatieregel in het onteigeningsrecht, BR 1995, blz. 893-898.
5 Zie art. 40a Ow.
6 Wet van 22 mei 1981, Stb. 319.
7 Wet van 28 juni 1956, Stb. 385.
8 MvA, Kamerstukken II 1980/81, 15 978, nr. 6, blz. 12.
9 Conclusie voor HR 22 februari 2002, NJ 2002, 365 m.nt. PCEvW, alinea 3.12.
10 Vgl. MvT, Kamerstukken II 1979/80, 15 978, nr. 3, blz. 10.
11 De gedingstukken veronderstellen bij de lezer bekendheid met de plattegrond van Enschede/Glanerbrug. Bijlage 7 van de Nota van de Gemeente aan de deskundige bevat op blz. 5 een handzame schets, waaruit de bedoeling van de Gemeente blijkt.
12 Zie blz. 7 van het (definitieve) rapport. De verwijzing naar Staat - Markus doelt op HR 18 juni 1980, NJO 1980, 7 m.nt. MB.
13 Zie blz. 7 van het rapport. Een dergelijke bijtelling is geoorloofd geacht in de laatste zin van rov. 3.2 van HR 22 februari 2002, NJ 2002, 365 m.nt. PCEvW.
14 S.t. blz. 4, onder 2.6.
15 Exploitatie wordt wel omschreven als: gebruik (van zaken) om er voordeel uit te trekken.
16 Hij noemt in dit verband: de omschrijving in het uitwerkingsplan van (het doel van) de aanleg van de Verlengde Euregioweg, de omstandigheid dat volgens de oorspronkelijke planning de Verlengde Euregioweg pas zou worden gerealiseerd bij de ontwikkeling van de aanliggende woongebieden en de omstandigheid dat 50 % van de kosten van aanleg wordt gefinancierd uit een fonds, dat volgens de deskundige wordt gevoed vanuit deelexploitaties binnen de gemeente, waaronder woningbouw binnen het bestemmingsplan "De Eschmarke".
Beroepschrift 31‑01‑2007
Heden, de eenendertigste januari tweeduizendzeven, ten verzoeke van:
- 1.
[requirante 1], wonende te [woonplaats],
- 2.
[requirant 2], wonende te [woonplaats],
beiden ten deze woonplaats kiezende te Den Haag aan de Parkstraat 30 (2514 JK) ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. J.P. van den Berg, die ten dezen door hen tot advocaat wordt gesteld en als zodanig voor hen zal optreden.
[heb ik, Peter Jansen, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Enschede, aldaar kantoorhoudende aan de Lasondersingel 142;]
BETEKEND AAN:
GEMEENTE ENSCHEDE, zetelende te Enschede, mijn exploit doende en afschrift dezes en van na te melden betekend stuk latende ten kantore van de advocaat en procureur mr. W. van de Wetering, aan het Pantheon 25 te Enschede (7521 PR), alwaar geïnsinueerde in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, aan:
[Mevr. W. J. M. Masselink aldaar werkzaam]
het afschrift van een verklaring namens mijn requiranten ter griffie van de rechtbank Almelo afgelegd op 18 december 2006, houdende voorziening in cassatie tegen het vonnis door voormelde rechtbank gewezen op 6 december 2006 onder zaaknummer 72582 ha za 05-720 uitgesproken in de zaak van geïnsinueerde als eiseres en requiranten als gedaagden.
Voorts heb ik, deurwaarder, exploit doende als voren gerelateerd en geheel instrumenterende als voorzegd, de geïnsinueerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de zestiende februari 2007, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, alsdan gehouden wordende in het gebouw van die Raad te Den Haag aan de Kazernestraat 52;
TENEINDE:
tegen voormeld vonnis van de rechtbank Almelo van 6 december 2006 te horen aanvoeren als:
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, door te overwegen en op grond daarvan recht te doen zoals in het vonnis van de rechtbank is omschreven, zulks ten onrechte om de navolgende, zonodig in onderling verband in aanmerking te nemen redenen:
De rechtbank heeft in r.o. 13. van haar vonnis het navolgende overwogen en beslist:
‘Met de deskundige is de rechtbank van oordeel dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan. Resteert het punt van de waardering van de grond. De gemeente blijft — kort samengevat — bij haar stelling dat een bedrag van € 7,50 per vierkante meter op basis van de agrarische waarde een passende vergoeding is. [eiser] komt op een waarde van € 31,- per vierkante meter, daarbij verwijzend naar de partijdeskundige mr. Van Hoogmoed. De laatste verwijst daarbij naar biedingen uit het verleden in het kader van minnelijke onderhandelingen.
Met betrekking tot dit punt heeft de deskundige tijdens het pleidool aangegeven dat het bedrag van € 11,- per vierkante meter geadviseerd is mede gebaseerd op het aanbod van de gemeente van € 31,- per vierkante meter.
In principe is de onteigeningsrechter vrij in zijn benadering van de waarde, waarbij hij kan werken met een in hoofdzaak intuitieve schatting. Berekend kan worden uitgaande van de gebruikswaarde met een opslag wegens commerciële perspectieven. Dat heeft de deskundige in dit geval gedaan en dat ook aldus gerelateerd in zijn rapport, immers de waarde bepaald op basis van zijn kennis, ervaring en […] inzicht. De rechtbank neemt de taxatie van de deskundige over als juist en stelt derhalve de waarde per vierkante meter van het onteigende op € 11,- per vierkante meter. Dit geldt ook voor de waardevermindering van het overblijvende, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de gemeente zich op het standpunt heeft gesteld dat zij het reeds gedane aanbod voor het overblijvende gestand doet.’
Deze overwegingen en beslissingen zijn onjuist en/of niet voldoende begrijpelijk en/of niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Met het — juiste — oordeel van de rechtbank dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan (De Eschmarke), laat zich niet rijmen dat de rechtbank bij het vaststellen van de waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende de taxatie van de door haar benoemde deskundige van de waarde van het onteigende en het overblijvende voor onteigening op € 11,= per m2 als juist heeft overgenomen. Deze taxatie is immers gebaseerd op het oordeel van de deskundige dat het uitwerkingsplan Verlengde Euregioweg als afzonderlijk complex dient te worden beschouwd (deskundigenrapport blz. 7 tweede alinea), welk oordeel zich niet laat rijmen met het oordeel van de deskundige (dat door de rechtbank is overgenomen) dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan (deskundigenrapport blz. 6 vierde alinea). Het aan de taxatie van de deskundige (die de rechtbank als juist heeft overgenomen) ten grondslag liggende oordeel van de deskundige dat het uitwerkingsplan Verlengde Euregioweg als afzonderlijk complex dient te worden beschouwd is gelet op het oordeel van de deskundige dat het onteigende een zaak is die een feitelijk en onlosmakelijk deel vormt van een als één geheel in exploitatie te brengen bestemmingsplan (De Eschmarke) (bij welk oordeel de rechtbank zich heeft aangesloten) rechtens onjuist en onbegrijpelijk. De overwegingen van de deskundige dat het bestemmingsplan De Eschmarke gefaseerd en middels (gedeeltelijke) uitwerkingsplannen wordt uitgevoerd en dat deze uitwerkingsplannen gelden als afzonderlijke bestemmingsplannen die als apart complex zullen moeten worden beschouwd, miskennen dat een complex als bedoeld in artikel 40d Ow niet samen hoeft te vallen met het bestemmingsplan/uitwerkingsplan en dat gelijktijdige exploitatie van alle bestemmingen of plandelen niet is vereist.
Mitsdien:
het de Hoge Raad moge behagen op grond van vorenstaand middel het vonnis, waartegen dit is gericht, te vernietigen, met zodanige uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren;
kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €[ 70.85 exd. b.t.w.]
[…]
Deurwaarder