[requirante], conclusie van antwoord oppositie, § 4; [requirante], memorie van grieven, § 4 tot en met 8; [requirante], pleidooi hoger beroep, § 13 en 27; bewijsaanbod met betrekking tot algemene voorwaarden: pleidooi hoger beroep, § 27.
HR, 11-07-2008, nr. C07/012HR
ECLI:NL:HR:2008:BD1394
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2008
- Zaaknummer
C07/012HR
- LJN
BD1394
- Roepnaam
Lommerse/Atria
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD1394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD1394
ECLI:NL:HR:2008:BD1394, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD1394
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑11‑2006
- Wetingang
art. 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Algemene voorwaarden; toepasselijkheid; partiële vernietiging, betwisting terhandstelling voor of bij het sluiten van de overeenkomst, bewijslast; ten onrechte gepasseerd tegenbewijsaanbod. Procesrecht; cassatie, bij afzien van schriftelijke toelichting onder verwijzing naar toelichting cassatiedagvaarding vervalt niet het recht op repliek, aan repliek te stellen eisen.
Rolnr. C07/012HR
mr. J. Spier
Zitting 9 mei 2008
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
ATRIA WATERMANAGEMENT B.V.
(hierna: Atria)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals door het Hof vastgesteld in rov. 4 van zijn tussenarrest van 19 augustus 2003.
1.2 Op basis van de offerte van 20 april 1998 heeft [eiseres] op 23 april 1998 voor fl. 843.480 (exclusief BTW) van Atria een machine voor de reiniging van bloembollen gekocht, waarin het inweken volgens het zgn. Procerno-inweekproces plaatsvindt. Op de door [eiseres] ondertekende opdrachtbevestiging staat vermeld:
'Op al onze overeenkomsten zijn onze algemene verkoopvoorwaarden van toepassing. Bij ondertekening verklaart ondergetekende de algemene voorwaarden te hebben gelezen en akkoord te hebben bevonden.'
1.3 Een subsidieaanvraag van [eiseres] omvat een Projectplan waarin de spoeltechniek die Atria toepast in de aan [eiseres] geleverde machine wordt beschreven als een te ontwikkelen techniek. Het plan voorziet in enkele laboratoriumproeven. In een tweede fase zullen prototypes worden geïnstalleerd. In een derde fase zal, omdat de systemen volledig nieuw zijn en de technische werking ervan onbekend, een praktijkexperiment worden opgezet. De vierde fase voorziet in evaluatie en rapportage.
1.4 In het najaar van 1998 heeft Atria de machine bij [eiseres] geïnstalleerd en in gebruik genomen voor de reiniging van leliebollen. Geconstateerde verminderde kiemkracht van de gereinigde bollen is door [eiseres] toegeschreven aan de extreem natte weersomstandigheden in 1998.
1.5 [Eiseres] heeft voor verschillende opdrachtgevers leliebollen gereinigd. Deze bollen zijn geëxporteerd, onder meer naar Japan. Daar zijn partijen afgekeurd in verband met verloren gegane kiemkracht. Het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek heeft na onderzoek geconcludeerd dat weefselbeschadiging optreedt wanneer leliebollen volgens het Procerno-inweekproces worden behandeld.
2. Procesverloop
2.1.1 Bij exploot van 14 augustus 2000 heeft [eiseres] Atria doen dagvaarden voor de Rechtbank Zwolle. Zij heeft - na vermeerdering van eis(1) - gevorderd dat de Rechtbank de overeenkomst d.d. 23 april 1998 tussen partijen ontbindt en Atria veroordeelt aan [eiseres] te voldoen de destijds betaalde koopsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van de daadwerkelijke betaling door [eiseres] van de diverse deelbetalingen alsmede tot betaling aan [eiseres] van de schade op te maken bij staat, zulks met nevenvorderingen.
2.1.2 [Eiseres] heeft, naast de onder 1 vermelde feiten, aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Atria haar met betrekking tot de machine heeft gegarandeerd dat het behandelde product 100% schoon zou zijn en dat er geen beschadigingen zouden optreden. Nadat de machine in gebruik is genomen, is gebleken dat zij niet goed schoonmaakte. Bovendien zijn door de behandeling in de machine de bollen verstikt waardoor [eiseres] schade heeft geleden.
2.2 Bij vonnis van 27 september 2000 heeft de Rechtbank de vordering van [eiseres] bij verstek toegewezen.
2.3 Atria heeft verzet ingesteld. Ten gronde heeft zij aangevoerd geen garantie te hebben gegeven voor een 100% schoon product, noch ook voor het voorkomen van beschadigingen. Zij heeft aan [eiseres] een machine verkocht die experimenteel zou worden gebruikt voor de reiniging van bloembollen. Dat [eiseres] met haar experimenten niet de gewenste resultaten heeft bereikt, betekent niet dat Atria is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Ook heeft zij zich beroepen op een "vrijwaringsbeding" in art. 17 lid 4 van haar algemene voorwaarden.
2.4 De Rechtbank heeft bij vonnis van 27 juni 2001(2) de vorderingen afgewezen. Zij heeft het beroep op niet-toepasselijkheid van Atria's algemene voorwaarden afgewezen omdat [eiseres] "die toepasselijkheid met haar handtekening [heeft] bezegeld". Van de door [eiseres] gestelde garantie is niet gebleken (rov. 3.2 met nadere uitwerking in rov. 3.3). [Eiseres] heeft niet aan haar stelplicht voldaan door niet in bijzonderheden te treden of ook maar enig bewijs bij te brengen van de door haar gestelde soort schade. Dat de machine mogelijk niet geschikt is voor de onderhavige experimentele toepassing betekent niet dat er inherente gebreken aan kleven (rov. 3.4).
2.5 [Eiseres] heeft appèl ingesteld tegen het onder 2.4 genoemde vonnis. De grieven richten zich, onder meer, tegen het oordeel van de Rechtbank dat de algemene voorwaarden van Atria van toepassing zijn. Voor zover deze wel van toepassing zouden zijn, staat Atria een beroep hierop niet vrij omdat sprake is van grove schuld aan haar zijde. Voorts wordt opgekomen tegen het oordeel dat door Atria niet de door [eiseres] gestelde garantie is verstrekt; [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de machine niet de eigenschappen had die zij daarvan - in het normale gebruik - mocht verwachten.
2.6 Het Hof heeft, bij tussenarrest van 19 augustus 2003, [eiseres] onder meer toegelaten tot bewijslevering van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat Atria haar de garantie heeft verstrekt dat de te leveren machine met de Procerno-techniek de te behandelen bollen zo zou reinigen dat deze ook inwendig niet beschadigd zouden raken.
2.7 Het Hof heeft bij tussenarrest van 1 maart 2005 geoordeeld dat [eiseres] niet is geslaagd in de genoemde bewijslevering (rov. 2.1-2.10). Nochtans heeft Atria aan [eiseres] een machine heeft geleverd die niet voldoet aan de eisen van conformiteit in de zin van art. 7:17 BW, zodat Atria jegens [eiseres] is toerekenbaar tekortgeschoten (rov. 2.13). Met betrekking tot de vraag of Atria een beroep toekomt op art. 17 lid 4 van de algemene verkoopvoorwaarden, overweegt het Hof:
"2.14 (...) [Eiseres] heeft zich (bij pleidooi) primair op het standpunt gesteld dat deze voorwaarden niet van toepassing zijn omdat Atria haar deze niet ter hand heeft gesteld en subsidiair dat een beroep op deze voorwaarden in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid, alsmede dat de voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. [Eiseres] ziet bij haar primaire stelling echter over het hoofd, dat op de door haar ondertekende opdrachtbevestiging (productie 1 bij conclusie van eis in oppositie) is vermeld: "Op al onze (=Atria; opm hof) overeenkomsten zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. Bij ondertekening verklaart ondergetekende de algemene voorwaarden te hebben gelezen en akkoord te hebben verbonden." In het licht van deze vermelding op de opdrachtbevestiging en de ondertekening daarvan is de stelling van [eiseres], dat de algemene verkoopvoorwaarden niet van toepassing zijn, onvoldoende gemotiveerd."
2.8 In zijn tussenarrest van 11 oktober 2005 heeft het Hof - samengevat - geoordeeld dat genoemd art. 17 lid 4 niet verhindert dat Atria aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van de non-conformiteit van de geleverde machine (rov. 2.-2.8). Vervolgens is [eiseres] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het (subsidiaire) beroep van Atria op de uit art. 17 lid 10 van de algemene voortvloeiende beperking van haar verplichting tot schadevergoeding tot een bedrag van fl. 368.987 (€ 122.060,98).
2.9 In zijn eindarrest van 8 augustus 2006 heeft Hof het bestreden vonnis van de Rechtbank vernietigd en de overeenkomst tussen partijen ontbonden. Atria is voorts veroordeeld om aan [eiseres] te restitueren de betaalde koopsom (€ 382.754,54) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2001 tot aan de dag der voldoening, alsmede tot betaling van de schade van [eiseres], op te maken bij staat, tot een maximum van € 382.754,54. Het Hof memoreert dat Atria op een aantal punten is teruggekomen. Daardoor rijst de vraag of het Hof aan "haar" eerdere eindbeslissingen gebonden is (rov. 2.2). Dienaangaande wordt - voor zover nog van belang - overwogen:
"2.15 Vervolgens is artikel 17 lid 10 van de algemene voorwaarden aan de orde.
2.16 Anders dan [eiseres] aanvoert is geen sprake van grove schuld in de zin van die bepaling. De enkele omstandigheid dat sprake is van non-conformiteit en dat - zoals het hof bij het arrest van 1 maart 2005 heeft overwogen - Atria het in eigen hand had om te beslissen welke tests en proeven zij zou doen voordat zij op de nieuwe Procernotechniek gebaseerde machines aan derden verkocht, is in dit verband onvoldoende.
2.17 [Eiseres] heeft betoogd dat uit de omstandigheid dat in artikel 17 lid 10 sprake is van "honorarium" en "project" volgt dat de bepaling alleen ziet op door Atria gegeven adviezen. Deze uitleg verwerpt het hof. Gelet op het geheel van de bepaling, heeft [eiseres] redelijkerwijs moeten begrijpen dat Atria ook haar aansprakelijkheid uit koopovereenkomsten als de onderhavige beperkte. In dit verband is van belang dat artikel 17 lid 10 ook spreekt van de mogelijkheid van "vervangende levering", zodat een beperking tot door Atria gegeven adviezen niet voor de hand ligt.
2.18 [Eiseres] heeft verder aangevoerd dat de keuze van Atria voor een aansprakelijkheid ten bedrage van "een zodanig bedrag als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in verhouding staat tot het overeengekomen honorarium, met in ieder geval als maximum het voor het project in kwestie overeengekomen honorarium" in strijd met de redelijkheid en de billijkheid is. Wat [eiseres] in dit verband aanvoert is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat bedoelde keuze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De omstandigheid dat de aansprakelijkheid van Atria door verzekering is gedekt, is weliswaar niet zonder betekenis, maar op zichzelf onvoldoende, omdat immers een aansprakelijkheidsverzekering aansprakelijkheid veronderstelt. Aanvullende feiten of omstandigheden van enig gewicht zijn er naar het oordeel van het hof niet. Geen gewicht in de schaal legt dat het beroep op artikel 17 lid 10 eerst in een laat stadium is gedaan, nu [eiseres] - die zich over dat beroep heeft kunnen uitlaten - daardoor niet is benadeeld. Ook de omstandigheden dat Atria een "fout" heeft gemaakt en dat sprake is van non-conformiteit brengen niet mee dat de bedoelde keuze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.19 [Eiseres] heeft tenslotte betoogd dat artikel 17 lid 10 niet ziet op teruggave van de koopprijs, doch uitsluitend op de aansprakelijkheid van Atria voor schade. Deze voor de hand liggende uitleg van de bepaling is door Atria niet bestreden. Wel heeft Atria aangevoerd dat [eiseres] uitgaat van een onjuist bedrag. De koopsom was volgens Atria niet het door [eiseres] in haar akte genoemde bedrag van f 382.754,54 maar f 368.987,-. Het hof houdt het door [eiseres] genoemde bedrag van f 382.754,54 voor een kennelijke verschrijving. Naar ook voor Atria duidelijk had kunnen zijn, moet dat zijn EUR 382.754,54, zijnde de tegenwaarde in euro's van de koopprijs van f 843.480,-. Het door Atria genoemde bedrag van f 368.987,- kan het hof niet thuisbrengen. Voor zover Atria bedoelt dat een lager bedrag dan de koopprijs naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in verhouding staat tot het overeengekomen honorarium in de zin van artikel 17 lid 10 is dat standpunt niet gemotiveerd."
2.10 [Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van 19 augustus 2003, 1 maart 2005 en 8 augustus 2006. Atria heeft tot verwerping geconcludeerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Tenslotte is nog ge- en gedupliceerd.
Bespreking van het bezwaar tegen de repliek
2.11 Mr. Van Duijvendijk-Brand heeft bezwaar gemaakt tegen de repliek van mr Duijsens nu Z.E.G. een inhoudsloze s.t. heeft ingeleverd (dupliek blz. 1). Haar bezwaar berust op twee gronden:
a. het kwaad dat een partij bewust haar kruit droog houdt tot een stadium waarin de wederpartij niet meer op de stellingen van eerstbedoelde partij kan reageren, moet met wortel en tak worden uitgeroeid;
b. het gaat hier om een standaardpraktijk van mr Duijsens (blz. 2).
2.12.1 Voor beide stellingen valt iets te zeggen. M.i. is ook in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor (tevens verankerd in art. 6 EVRM) aan twijfel onderhevig of de door mr Duijsens gevolgde weg toelaatbaar is.
2.12.2 Daarbij plaats ik de kanttekening dat het probleem minder eenvoudig is op te lossen dan Atria mogelijk meent. Het beginsel van hoor en wederhoor komt immers niet (zozeer) in gedrang door de door [eiseres] gevolgde weg, maar veeleer door het uiten van nieuwe stellingen bij re- of dupliek. Een gang van zaken die - helaas - geen uitzondering is. Daartegen een dam opwerpen is alleen mogelijk wanneer inderdaad sprake is van evident geheel nieuwe stellingen. Niet zelden zal het evenwel gaan om stellingen die niet geheel nieuw zijn, want wortelen in of aansluiten bij al eerder te berde gebrachte uiteenzettingen.
2.13 Daar komt nog bij dat ook de wederparij van de partij die geen s.t. inlevert niet zelden in haar s.t. komt met nieuwe stellingen of inzichten. Hetzelfde beginsel van hoor en wederhoor verdraagt zich er m.i. slecht mee dat de wederpartij daarop niet zou mogen reageren.
2.14 Hoe dat ook zij: de bij repliek geëtaleerde beschouwingen kunnen [eiseres] niet baten, als zij al niet in haar eigen voet schieten. Bij die stand van zaken mist Atria belang bij haar bezwaar.
3. Bespreking van de middelen
3.1 In de verschillende klachten wordt aangevoerd dat het Hof in het dictum iets zou hebben beslist wat er met geen mogelijkheid in valt te lezen. In zoverre mislukken de klachten. Ik acht mij ervan ontslagen dat per klacht te herhalen. Materieel heeft deze kwestie intussen geen betekenis.
3.2 Het eerste middel, dat uitwaaiert in 21 subklachten, richt zich tegen rov. 2.14 van het tussenarrest van 1 maart 2005. Daarin maakt het Hof korte metten met de stelling dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn omdat zij niet terhand zijn gesteld.
3.3.1 Naar de kern genomen klaagt het middel erover dat het Hof ten onrechte het verweer dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn heeft verworpen. De onderdelen werken dit als volgt uit:
- [eiseres] heeft gesteld de algemene voorwaarden eerst in de procedure te hebben gezien van welke stelling bewijs is aangeboden (onderdeel 9 sub 1);
- de gebruiker - niet de wederpartij - van algemene voorwaarden moet bewijzen dat deze terhand zijn gesteld (de onderdelen 2 en 18);
- de gebruiker kan het probleem eenvoudig oplossen door de algemene voorwaarden te laten ondertekenen (onderdeel 19);
- het gaat bij de toepasselijkheidsvraag om een kwestie die niet ter vrije beschikking van partijen staat (onderdeel 3);
- 's Hofs oordeel dat [eiseres] haar stelling dat de voorwaaarden niet waren bijgesloten onvoldoende zou hebben gemotiveerd is onbegrijpelijk (onderdeel 5), dan wel berust op een verboden bewijsprognose (onderdeel 6);
- [eiseres] heeft een specifiek bewijsaanbod gedaan (onderdeel 6);
- tegen de verklaring is tegenbewijs aangeboden (onderdeel 7), waartoe [eiseres] niet eens is toegelaten (onderdeel 20);
- de betrokken verklaring is zelf een algemene voorwaarde (de onderdelen 8 en 17);
- terhandstelling moet daadwerkelijk plaatsvinden wat in casu niet is gebeurd (de onderdelen 10 en 13);
- sanctioneren van bekendheidsverklaringen maakt de vernietigingsmogelijkheid tot een dode letter (de onderdelen 14, 15 en 18).
3.3.2 Daarnaast behelst (de toelichting op) het middel nog klachten die mij niet duidelijk zijn: de onderdelen 4, 9 sub 3, 11, 12, 16. Onderdeel 21 postuleert een afsluitende klacht die een korte samenvatting van de eerdere behelst.
3.4 Bij de beoordeling van al deze klachten moet eerst onder ogen worden gezien wat het Hof met de vrij cryptische afhandeling van de hier besproken kwestie tot uitdrukking brengt.
3.5 Rov. 2.14 kan zó worden gelezen dat het Hof art. 17 lid 4 aldus uitlegt dat in het hebben gelezen en akkoord hebben bevonden van de algemene voorwaarden besloten ligt dat [eiseres] ze ook heeft ontvangen. Het is eveneens mogelijk 's Hofs oordeel zo te verstaan dat het zich over deze kwestie niet uitlaat. Een complicatie is hier evenwel dat geen van de 21 klachten dat laatste oordeel bestrijdt.
3.6 In laatstbedoelde lezing geeft 's Hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is het onbegrijpelijk. Als er niet van wordt uitgegaan dat [eiseres] heeft verklaard (of in de verklaring besloten ligt) de litigieuze algemene voorwaarden te hebben ontvangen, valt niet in te zien waarom deze van toepassing zouden zijn geworden.
3.7 Ik ben geneigd te denken dat het Hof inderdaad de onder 3.5 en 3.6 verwoorde misslag heeft begaan. In die lezing missen alle klachten, met uitzondering van de onderdelen 6, 7, 9 en 20, doel omdat ze langs 's Hofs oordeel heen schieten.
3.8 Aannemend dat het Hof tot uitdrukking bedoelt te brengen dat in de verklaring wél besloten ligt dat [eiseres] de voorwaarden heeft ontvangen, is m.i. sprake van een onbegrijpelijke uitleg omdat zulks in de geciteerde bepaling niet valt te lezen. Een hierop toegespitste klacht trof ik evenmin aan.
3.9 Hierna ga ik er veronderderstellenderwijs vanuit dat rov. 2.14 in de onder 3.8 bedoelde zin moet worden verstaan.
3.10.1 Bij het formuleren van de klachten kon de steller van het middel nog geen rekening houden met het arrest [A]/[B].(3) In de s.t. had dat wel gekund, maar deze verwijst slechts naar de klachten. In de repliek onder 1 is mr Duijsens wel op het arrest ingegaan. Ik versta zijn betoog aldus dat hij meent dat de Hoge Raad al een beslissing heeft gegeven op de meeste van de hiervoor samengevatte klachten. Slechts de kwestie van het leveren van (tegen)bewijs staat nog open.
3.10.2 Als ik het goed zie dan komt het betoog van mr Duijsens erop neer dat [eiseres] geen tegenbewijs kan leveren van het niet zijn bijgesloten van de algemene voorwaarden (repliek sub 1 laatste volzin). Die stelling zou afwijken van het specifieke bewijsaanbod, naar ik begrijp toegesneden op het niet bijgesloten zijn van de voorwaarden, zoals vervat in mr Duijsens pleitnotities in appèl onder 27. In dat verband noemt hij drie getuigen. Hoe dat bewijsaanbod van drie getuigen zich verhoudt tot de (m.i. vrij aannemelijke) in onderdeel 18 geponeerde stelling dat men zich niet "voor alle dagen van het jaar" voorbereidt "door de TPG bezorgde dichte enveloppen in bijzijn van getuigen te openen" is niet helemaal duidelijk.
3.11 Hoewel de onder 3.10.2 eerste volzin vermelde lezing van de repliek alleszins mogelijk is, houd ik het er maar voor dat mr Duijsens zijn bewijsklachten vervat in de onderdelen 6, 7, 9 en 20 handhaaft.
3.12 Nog steeds uitgaande van de onder 3.8 en 3.9 veronderstelde lezing van 's Hofs arrest deel ik de mening van [eiseres] dat het arrest [A]/[B] het doek doet vallen over de overige klachten, voor zover duidelijk. Weliswaar zegt het arrest niets (uitdrukkelijks) over de in de onderdelen 3, 8 en 17 aangekaarte vragen, maar in het arrest ligt besloten dat deze Uw Raad niet tot een ander oordeel zouden brengen.
3.13 De in de onderdelen 5 en 6 (voorzover niet de hierna te bespreken klacht inhoudend) geformuleerde klachten missen feitelijke grondslag. Dat spreekt m.i. voor zich.
3.14 Resteren de bewijsklachten van de onderdelen 6, 7, 9 en 20. Deze snijden hout in beide hiervoor genoemde lezingen van 's Hofs arrest.
3.15 Ingevolge het arrest [A]/[B] heeft een verklaring, gelezen op de onder 3.8 genoemde wijze, dwingende bewijskracht als bedoeld in art. 157 lid 2 Rv. Dan staat evenwel tegenbewijs open (art. 151 lid 2 Rv.). Zeker nu [eiseres] expliciet - nog wel gespecificeerd - (tegen)bewijs heeft aangeboden, had het Hof dit niet mogen passeren.
3.16 Middel 2 keert zich tegen rov. 2.15 tot en met 2.20 van het eindarrest. Het middel valt uiteen in twee onderdelen (a en b) die op hun beurt uitwaaieren in 19 subklachten.
3.17 Onderdeel a - met de subklachten 22-31 - klaagt over 's Hofs oordeel dat Atria een beroep toekomt op art. 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden "ook al is sprake van non-conformiteit en dat niet sprake is van grove schuld als bedoeld in de betreffende bepaling van de algemene voorwaarden van Atria." Het Hof zou aldus zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting terzake van grove schuld omdat - zo vat ik samen - op Atria een strenge zorgplicht rustte welke in ieder geval een waarschuwingsplicht meebrengt, zulks in het licht van de export naar met name Japan en de VS "waar hoge eisen golden". Atria had [eiseres] moeten waarschuwen dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de door haar ontwikkelde machine.
3.18.1 [Eiseres] baseert in onderdeel 24 haar beroep op grove schuld op de navolgende eerdere stelling:
"Atria produceerde zelf de procerno techniek en had het dus in eigen hand om te beslissen welke testen en proeven zij zou doen voordat zij op die nieuwe techniek gebaseerde machines aan derden zoals [eiseres] verkocht. Reeds om die reden kan Atria geen beroep doen op artikel 17 lid 10."
3.18.2 Voorts doet zij onder 25 beroep op de aan rov. 2.13 van 's Hofs tussenarrest van 1 maart 2005 ontleende "vaststelling" dat aannemelijk is dat het mogelijk was om het bestaan van het gebrek te ontdekken. Veronderstellenderwijs zal ik maar aannemen dat het Hof dat inderdaad zegt, hoewel dat m.i. niet zeker is.
3.19.1 De onder 3.18 genoemde passages kunnen een beroep op grove schuld geenszins dragen. Daarbij valt te bedenken dat - in elk geval in een contractuele setting - slechts onder zéér bijzondere omstandigheden sprake is van grove schuld. Hartkamp verstaat daaronder
"schuld die, als zij al geen opzet is, in laakbaarheid er niet voor onder doet en dus op de normale mens dezelfde indruk van onzedelijkheid maakt".(4)
3.19.2 Nu [eiseres] niet aangeeft waar zij in feitelijke aanleg op de andere in onderdeel a genoemde stellingen beroep heeft gedaan, kunnen deze niet in de beoordeling in cassatie worden betrokken, wat er verder van die stellingen en de daaraan verbonden conclusie ook zij.
3.20 Onderdeel b keert zich met negen subklachten tegen 's Hofs oordeel (in rov. 2.18) dat Atria een beroep toekomt op art. 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden, met name dat zij de vrijheid heeft om te kiezen voor de beperking van aansprakelijkheid tot het "overeengekomen honorarium" ook al is de aansprakelijkheid van Atria gedekt door verzekering. Het Hof gaat - aldus de klacht - uit van een onjuiste lezing van art. 17 lid 10. Wanneer, zoals in casu, de verzekering volledige dekking biedt, is het keuzerecht niet meer aan de orde, zo betogen de onderdelen 36 en 37.
3.21 Volgens het onder 32 gegeven citaat heeft [eiseres] zich in feitelijke aanleg op de volgende - voor zover begrijpelijk samengevatte - stellingen beroepen (ik vermeld slechts de stellingen waarbij het middel aanhaakt; tussen haakjes wordt het betrokken onderdeel genoemd):
a. vast staat dat het gevorderde bedrag onder de verzekering valt (33, 36, 38 en 39 voor zover begrijpelijk);
b. Atria heeft haar keuze (te) laat gemaakt (35).
3.22 De onderdelen 36 en 37 behelzen nog een klacht die zich niet laat samenvatten en die volgens Atria "onnavolgbaar" is (s.t. mrs Van Duijvendijk-Brand en Hurkens onder 4.9.1).
3.23 Voor zover onder 34, 39 en 40 nog andere stellingen worden betrokken, doen deze niet ter zake omdat sprake is van nova die een beoordeling van feitelijke aard zouden vergen. Daarvoor is in cassatie evenwel geen plaats.
3.24.1 Ik stel voorop dat het Hof (ook) in zijn vierde beslissing niet bijster duidelijk is. In de eerste plaats is niet duidelijk of het de stellingen van [eiseres] (in dat geval heel welwillend) heeft opgevat als een beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid of dat het die toets ambtshalve aanvoert.
3.24.2 Ten gronde komt het Hof niet verder dan dat het beroep op het door verzekering gedekt zijn van de schade niet opgaat "omdat immers een aansprakelijkheidsverzekering aansprakelijkheid veronderstelt" (rov. 2.18). Dit onbegrijpelijke oordeel wordt als zodanig niet bestreden.
3.25 De onderdelen 36 en 37 komen, naar ik veronderstel, op tegen 's Hofs oordeel dat "Wat [eiseres] in dit verband aanvoert (..) echter onvoldoende [is] om te kunnen oordelen dat bedoelde keuze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is." Met "bedoelde keuze" doelt het Hof op de keuze voor een in verhouding tot het honorarium staande vergoeding.
3.26 De onderdelen haken in op 's Hofs uitleg van het allesbehalve duidelijke art. 17 lid 10 zoals in het middel geciteerd. Zij stoelen op een niet in feitelijke aanleg voorgedragen stelling. Nu behandeling daarvan een beoordeling van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie evenwel geen plaats is, kunnen de klachten niet tot cassatie leiden.
3.27 Onderdeel 35 voldoet niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. omdat wel wordt gesteld dat, maar niet wordt aangegeven waarom, 's Hofs oordeel onbegrijpelijk of onjuist zou zijn.
3.28 Resteren de onderdelen 33, 36, 38 en 39. Daarin komt [eiseres] niet verder dan repeterend aandragen dat het gaat om door de WA-verzekeraar van Atria gedekte schade.
3.29 Ik gaf al aan dat 's Hofs weerlegging van dit argument niet begrijpelijk is. Maar daarover wordt niet geklaagd. [Eiseres] herhaalt haar stelling en daarmee basta. Het komt daarmee aan op de vraag of de enkele omstandigheid dat de schade door de verzekering van de contractuele wederpartij is gedekt voldoende is om door een exoneratie heen te breken.
3.30 Aanvaarding van deze stelling zou het recht op zijn kop zetten. Het zou de doodsteek zijn voor alom gehanteerde exoneraties die in het maatschappelijk verkeer een noodzakelijke (en daarmee ook nuttige) rol vervullen. Reeds daarop loopt de klacht stuk.
3.31 Volledigheidshalve teken ik hierbij nog aan dat Nederland zich internationaal in een onmogelijke uitzonderingspositie zou manoeuvreren wanneer de benadering van [eiseres] zou worden gevolgd. Ook internationaal zijn exoneratiebedingen schering en inslag. Uitgangspunt is dat op een exoneratie beroep kan worden gedaan. Onder bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn. Ik moge verwijzen naar art. 7.1.6 Unidroit-beginselen en de toelichting daarop.(5) Hetzelfde geldt voor art. 8:109 PECL. De toelichting op deze laatste bepaling noemt als een relevante omstandigheid dat het betrokken beding niet is uitonderhandeld.(6) Naar ons recht kan de algemene voorwaarden regeling tot eenzelfde uitkomst leiden. Het middel doet op deze omstandigheid evenwel geen beroep.
3.33.1 Middel 3 verwijt het Hof in rov. 2.20 van het eindarrest te hebben geoordeeld dat de wettelijke rente over de te restitueren koopsom eerst met ingang van 21 februari 2001 is verschuldigd omdat ontbinding en restitutie eerst op die datum is gevorderd.
3.33.2 Onderdeel 43 (het laatste) veronderstelt dat het Hof de rentevergoeding ziet als een "vergoeding voor het feitelijk genot van de koopprijs". Dat de wettelijke rente ook verschuldigd zou zijn vóór de ontbinding, althans een "redelijke vergoeding in verband met de afdracht van vruchten van het ten onrechte houden van geld respectievelijk vertragingsrente" zou volgen uit art. 6:275 BW.
3.34 Voor zover het onderdeel inhaakt op een vergoeding als bedoeld aan het slot van 3.33.2 mislukt het reeds omdat deze
niet is gevorderd.
3.35 De klacht is voor het overige geen beter lot beschoren omdat 's Hofs oordeel juist is.
3.36 Vooropgesteld moet worden dat ontbinding geen terugwerkende kracht heeft, zodat de rechtsgevolgen van een ontbinding eerst intreden op het tijdstip van de ontbinding.(7) Ingevolge art. 6:277 BW is, indien een overeenkomst wordt ontbonden, de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd - in het onderhavige geval Atria - verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. De omvang van deze schadevergoeding dient te worden vastgesteld door met elkaar in vergelijking te brengen, enerzijds, de hypothetische situatie waarin de schuldeiser zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin de schuldeiser na ontbinding van de overeenkomst verkeert (in voorkomende gevallen: na afwikkeling van de, uit art. 6:271 BW voortvloeiende, verbintenissen tot teruggave dan wel ongedaanmaking).(8) De aldus vastgestelde schade is typische ontbindingsschade, zoals bijvoorbeeld een prijsverschil met na ontbinding elders tegen meer geld aan te kopen soortgelijke goederen of diensten.(9)
3.37 Terzake van misgelopen of juist ontvangen rente over de betaalde koopsom geldt art. 6:275 BW dat de artikelen 3:120 tot en met 3:124 BW van overeenkomstige toepassing verklaart. De ontvanger (van een betaling) staat gelijk aan een bezitter te kwader trouw vanaf het tijdstip dat ontbinding een feit is of in rechte is gevorderd. Eerder is hij alleen te kwader trouw indien hij het goed te kwader trouw in ontvangst nam in de zin van art. 6:274 BW. In andere gevallen is hij te goeder trouw, ook wanneer hij reeds redelijkerwijs met een ontbinding rekening moest houden, totdat ontbinding plaatsvindt of in rechte wordt gevorderd.(10)
3.38 Waar de ontbinding in rechte eerst bij akte van 21 februari 2001 in rechte is gevorderd en [eiseres] niets heeft gesteld waaruit blijkt dat de ontvangst van betalingen door Atria vóór 21 februari 2001 als te kwader trouw in de zin van 6:274 BW moet worden aangemerkt, moet de ontvangst van de betalingen door Atria als te goeder trouw worden aangemerkt. Opeisbaar geworden vruchten (hier: rente) komen Atria dan toe tot het moment dat zij als te kwader trouw moet worden aangemerkt, derhalve tot 21 februari 2001. Reeds daarom geeft 's Hofs oordeel om vanaf de datum der ontbinding de wettelijke rente toe te wijzen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.39 Op dit alles loopt ook het laatste middel stuk.
3.40 Het voorafgaande voert tot de slotsom dat het tussenarrest van 1 maart 2005 en het daarop voortbouwende eindarrest moeten worden vernietigd, doch uitsluitend in zoverre dat [eiseres] alsnog tegenbewijs mag leveren tegen de omstandigheid dat zij de algemene voorwaarden van Atria heeft ontvangen. Voor het overige kan het beroep m.i. worden verworpen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het tussenarrest van 1 maart 2005 en van het eindarrest van het Hof Arnhem in voege als onder 3.40 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Bij cva in oppositie tevens "vordering tot vermeerdering van eis".
2 Verbeterd bij vonnis van 25 juli 2001.
3 HR 21 september 2007, RvdW 2007, 788.
4 Asser-Hartkamp I (2004) nr 342.
5 Beginselen van Internationale Handelsovereenkomsten blz. 160 e.v.
6 Ole Lando en Hugh Beale, Principles of European Contract Law, Parts I and II blz. 387. Verderop geeft de toelichting nog als voorbeeld het geval dat de aansprakelijkheid door de aansprakelijke is gedekt. Tezamen met bijkomende omstandigheden zou dat aan een beroep op het vrijtekeningsbeding in de weg kunnen staan (blz. 388).
7 Asser/Hartkamp II (2005) nr. 527.
8 HR 24 september 2004, NJ 2006, 201 H.J. Snijders rov. 4.2.; zie ook T&C art. 6:277 aant. 2.
9 Mon. Nieuw BW B58 (Bakels) nr. 56 blz. 100.
10 T&C art. 6:275 BW (Olthof) aant. 2a.
Uitspraak 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Algemene voorwaarden; toepasselijkheid; partiële vernietiging, betwisting terhandstelling voor of bij het sluiten van de overeenkomst, bewijslast; ten onrechte gepasseerd tegenbewijsaanbod. Procesrecht; cassatie, bij afzien van schriftelijke toelichting onder verwijzing naar toelichting cassatiedagvaarding vervalt niet het recht op repliek, aan repliek te stellen eisen.
11 juli 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/012HR
IV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
ATRIA WATERMANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Atria.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 14 augustus 2000 Atria gedagvaard voor de rechtbank Zwolle en, na vermeerdering van eis, gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank de overeenkomst van partijen van 23 april 1998 ontbindt en Atria veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen de destijds betaalde koopsom, vermeerderd met rente en kosten, alsmede tot betaling van schade op te maken bij staat.
Atria is niet verschenen, tegen haar is verstek verleend.
Bij verstekvonnis van 27 september 2000 heeft de rechtbank de vordering van [eiseres] toegewezen.
Atria heeft verzet ingesteld en alsnog de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 juni 2001, verbeterd bij vonnis van 25 juli 2001, Atria ontheven van de veroordeling en de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
Tegen dit vonnis van de rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Na tussenarresten van 19 augustus 2003, 1 maart 2005 en 11 oktober 2005 heeft het hof bij eindarrest van 8 augustus 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, en de tussen partijen bestaande overeenkomst ontbonden. Voorts heeft het hof Atria veroordeeld tot restitutie van de koopsom van € 382.754,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2001. Daarnaast heeft het hof Atria veroordeeld tot betaling van schade op te maken bij staat, tot een maximum van € 382.754,54.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 19 augustus 2003, 1 maart 2005 en 8 augustus 2006 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Atria heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Op de voor de schriftelijke toelichting bepaalde dag heeft de advocaat van Atria de zaak toegelicht en heeft de advocaat van [eiseres] volstaan met verwijzing naar de toelichting op de middelen, zoals vervat in de cassatiedagvaarding. De advocaat van [eiseres] heeft gerepliceerd, de advocaat van Atria gedupliceerd. Deze laatste heeft zich daarbij ertegen verzet dat namens [eiseres] werd gerepliceerd hoewel deze van het geven van een schriftelijke toelichting had afgezien, althans zich verzet tegen het nemen van een nota van repliek die niet meer zou kunnen worden aangemerkt als een beknopte reactie op de schriftelijke toelichting van de kant van Atria.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Een partij die, bijvoorbeeld omdat zij meent dat haar cassatiemiddel in de dagvaarding voldoende is toegelicht, afziet van het geven van een schriftelijke toelichting, dan wel in haar schriftelijke toelichting volstaat met een verwijzing naar de cassatiedagvaarding, verliest niet het recht te repliceren indien zij daartoe in de schriftelijke toelichting van de wederpartij aanleiding vindt. Zoals in alle gevallen, dient de repliek ook dan beperkt te blijven tot een beknopte reactie op hetgeen in de schriftelijke toelichting van de wederpartij is betoogd.
Nu de nota van repliek de grenzen van een beknopte reactie op de schriftelijke toelichting van de advocaat van Atria niet te buiten gaat, moet het verzet worden verworpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het tussenarrest van 1 maart 2005 en van het eindarrest.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan - voorzover thans van belang - van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op basis van een offerte van 20 april 1998 heeft [eiseres] voor een bedrag van fl. 843.480,-- (exclusief 17,5% BTW) van Atria een inweek-, spoel- en naspoelmachine (hierna te noemen: de machine) gekocht voor de reiniging van bloembollen volgens het zogenoemd "Procerno-inweekproces".
(ii) In de door [eiseres] ondertekende opdrachtbevestiging van 23 april 1998 is vermeld:
"Op al onze overeenkomsten zijn onze algemene verkoopvoorwaarden van toepassing. Bij ondertekening verklaart ondergetekende de algemene voorwaarden te hebben gelezen en akkoord te hebben bevonden."
(iii) Art. 17 lid 4 van de algemene voorwaarden luidt:
"De opdrachtgever vrijwaart Atria Watermanagement B.V. voor alle in en buiten rechte optredende gevolgen van het gebruik en/of openbaarmaking door opdrachtgever van het door Atria Watermanagement B.V. geleverde werk en/of product."
(iv) In het najaar van 1998 heeft Atria de machine bij [eiseres] geïnstalleerd.
(v) [Eiseres] heeft de machine in gebruik genomen voor de reiniging van leliebollen. Geconstateerde verminderde kiemkracht van de gereinigde bollen werd door [eiseres] toegeschreven aan de extreem natte weersomstandigheden in 1998.
(vi) Omdat de resultaten van de reiniging niet geheel naar wens van [eiseres] waren, heeft Atria in 1999 de instelling van de machine gewijzigd.
(vii) [Eiseres] heeft voor verscheidene opdrachtgevers leliebollen gereinigd die zijn geëxporteerd naar, onder meer, Japan.
(viii) In Japan zijn partijen afgekeurd in verband met het afgestorven zijn van de meristemen, waardoor de kiemkracht van de bollen is verloren gegaan.
(ix) [Eiseres] is door haar opdrachtgevers aangesproken tot vergoeding van schade.
3.2 [Eiseres] heeft in eerste aanleg - als hiervoor onder 1 vermeld - van Atria schadevergoeding gevorderd, nader op te maken bij staat en vermeerderd met rente en kosten, daartoe stellende dat Atria toerekenbaar is tekortgeschoten nu de machine niet voldoet aan wat [eiseres] daarvan mocht verwachten, althans haar garantieverplichtingen niet nakomt, alsmede onrechtmatig heeft gehandeld door een machine in het verkeer te brengen die niet deugt.
Nadat de rechtbank deze vordering bij verstek had toegewezen, heeft Atria in de verzetprocedure daartegen gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij zich heeft beroepen op de toepasselijkheid van de - in 3.1 onder (iii) weergegeven - vrijwaringsbepaling van art. 17 lid 4 van de algemene voorwaarden. Voorzover hier van belang, heeft daarop [eiseres] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Atria betwist en de vernietiging ervan ingeroepen omdat deze ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet aan haar waren overhandigd. Hiertegen heeft Atria aangevoerd dat bij de offerte wel een exemplaar van de algemene voorwaarden was gevoegd en dat [eiseres] door ondertekening van en het plaatsen van het firmastempel op de opdrachtbevestiging heeft ingestemd met de toepasselijkheid daarvan.
3.3 De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen. Zij heeft het beroep van [eiseres] op niet-toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Atria verworpen omdat zij die toepasselijkheid met haar handtekening op de opdrachtbevestiging had bezegeld.
3.4.1 In hoger beroep heeft [eiseres] onder wijziging van haar eis gevorderd het eindvonnis van de rechtbank te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de overeenkomst van partijen te ontbinden met veroordeling van Atria tot terugbetaling van de koopsom en tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. In de toelichting op haar eerste grief heeft zij nogmaals de vernietiging van de algemene voorwaarden van Atria ingeroepen, daartoe stellende dat aan haar geen redelijke mogelijkheid was geboden om van deze algemene voorwaarden kennis te nemen als bedoeld in art. 6:233, aanhef en onder b, en art. 6:234 lid 1, onder a, BW, nu die algemene voorwaarden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet zijn overhandigd, niet bij de offerte waren gevoegd en nimmer zijn toegezonden, zodat zij voorafgaand aan de ondertekening van de opdrachtbevestiging daarvan dan ook niet heeft kunnen kennis nemen. Bij pleidooi heeft [eiseres] bewijs aangeboden van haar stelling dat zij de algemene voorwaarden niet overhandigd heeft gekregen voor of bij het sluiten van de overeenkomst.
3.4.2 Nadat het hof in zijn eerste tussenarrest (19 augustus 2003) [eiseres] had toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stellingen omtrent de door Atria verstrekte garantie en de geschiktheid van de machine voor de reiniging van bloembollen (waarbij het de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Atria nog in het midden liet), achtte het hof in zijn tweede tussenarrest (1 maart 2005) [eiseres] deels geslaagd in haar bewijsopdracht en heeft het bij de beantwoording van de vraag of Atria een beroep toekwam op art. 17 lid 4 van de algemene voorwaarden, het primaire verweer van [eiseres] dat deze voorwaarden niet van toepassing zijn omdat Atria haar deze niet ter hand heeft gesteld, als "onvoldoende gemotiveerd" verworpen in het licht van de - hiervoor in 3.1 onder (ii) aangehaalde - vermelding op de opdrachtbevestiging en de ondertekening daarvan (rov. 2.14), waarna het hof partijen in de gelegenheid heeft gesteld zich omtrent de uitleg van art. 17 lid 4 uit te laten.
Na [eiseres], bij arrest van 11 oktober 2005, nog in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren op het door Atria intussen nog gedane beroep op art. 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden, ter beperking van de schadevergoedingsplicht, heeft het hof bij eindarrest het bestreden vonnis vernietigd, de eis in oppositie afgewezen en de gewijzigde vordering van [eiseres] toegewezen, zoals hiervoor onder 1 vermeld. Volgens het hof was - zoals het reeds in zijn derde tussenarrest had overwogen - sprake van een toerekenbare non-conformiteit die de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde en kon het beroep van Atria op de vrijwaringsbepaling van artikel 17 lid 4 (zoals uitgelegd in het derde tussenarrest) haar niet baten. Het hof heeft evenwel de aansprakelijkheid van Atria beperkt op grond van het bepaalde in art. 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voorzover het is gericht tegen het tussenarrest van 19 augustus 2003
De middelen bevatten geen klachten tegen dit tussenarrest, zodat het beroep in cassatie in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Beoordeling van de middelen gericht tegen het tussenarrest van 1 maart 2005 en het eindarrest
5.1 Middel 1 komt met verschillende rechts- en motiveringsklachten op tegen het in rov. 2.14 van het arrest van 1 maart 2005 gegeven oordeel tot verwerping van de stelling van [eiseres] dat de algemene verkoopvoorwaarden niet van toepassing zijn omdat deze stelling onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de vermelding op de opdrachtbevestiging en de ondertekening daarvan.
5.2.1 Het hof is kennelijk - en terecht - van oordeel geweest dat de bewijslast omtrent de door [eiseres] met een beroep op het bepaalde in art. 6:234 lid 1, aanhef en onder a, in verbinding met art. 6:233, aanhef en onder b, BW betwiste terhandstelling van de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst, op Atria rust. Het hof heeft voorts kennelijk, op de voet van art. 157 lid 2 Rv., geoordeeld dat Atria dat bewijs heeft geleverd met de door [eiseres] ondertekende verklaring, vermeld hiervoor in 3.1 onder (ii). De middelen klagen niet dat onbegrijpelijk is dat het hof de verklaring aldus heeft uitgelegd. Onderdeel 2, dat klaagt dat het hof heeft miskend dat de bewijslast van de terhandstelling van algemene voorwaarden rust op de gebruiker, kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
5.2.2 De onderdelen 6, 7 en 20, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, klagen evenwel terecht dat het hof [eiseres] had moeten toelaten tot het leveren van het door haar bij pleidooi in appel tegen de hiervoor in 5.2.1 bedoelde akte aangeboden tegenbewijs dat zij de algemene voorwaarden van Atria niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst had ter hand gesteld gekregen. Hetgeen [eiseres] in de gedingstukken heeft aangevoerd in het kader van deze betwisting laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat zij uitdrukkelijk heeft aangeboden dat tegenbewijs bij te brengen. Met de verwerping van voormeld verweer van [eiseres], op de grond dat zij dat "onvoldoende gemotiveerd" heeft, heeft het hof het vorenoverwogene miskend.
5.3 Het voorgaande brengt mee dat het tussenarrest van 1 maart 2005 en het daarop voortbouwende eindarrest niet in stand kunnen blijven en dat de klachten van middel 1 voor het overige geen behandeling behoeven.
5.4 De in de middelen 2 en 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 19 augustus 2003;
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Arnhem van 1 maart 2005 en 8 augustus 2006;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt Atria in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 448,50 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.
Beroepschrift 08‑11‑2006
Heden, de [achtste november] tweeduizendzes
ten verzoeke van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [requirante], gevestigd te [vestigingsplaats], te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Koninginnegracht nr. 105, ten kantore van de advocaat en procureur mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld en als zodanig als vertegenwoordiger in rechte zal optreden;
[heb ik, Cornelis Lam, als toegevoegd kandidaat-deurwaarder werkzaam ten kantore van Arno Reinoud Flanderijn, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te Arnhem, aldaar kantoorhoudende aan de Kronenburgsingel 8:]
AANGEZEGD AAN:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ATRIA WATERMANAGEMENT B.V., gevestigd te Amstelveen, laatstelijk domicilie gekozen hebbende ten kantore van haar procureur in hoger beroep mr. J.C.N.B. Kaal aan zijn kantoor aan Velperweg 10 Rijnstede 6824 BH Arnhem, aldaar mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan:
[MEVROUW A.M. PETERS, ALDAAR WERKZAAM;]
Dat mijn requirante beroep in cassatie instelt tegen de op 19 augustus 2003, 1 maart 2005 en 8 augustus 2006 tussen mijn requirante en gerequireerde gewezen arresten van het Gerechtshof te Arnhem rolnr 2001/787;
Dat indien gedaagde in cassatie op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum verzuimt een advocaat bij de Hoge Raad te stellen, die als zodanig als vertegenwoordiger in rechte zal optreden, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter tegen hem verstek zal verlenen en de vordering inhoudelijk zal behandelen;
Dat indien er meer gedaagden in cassatie zijn en tenminste een van hen in het geding is verschenen, dan wordt, indien ten aanzien van de niet verschenen gedaagden in cassatie de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen dezen verstek verleend en tussen de eiser in cassatie en de verschenen gedaagden in cassatie voort geprocedeerd. Tussen alle partijen wordt één uitspraak gewezen, die als een uitspraak op tegenspraak wordt beschouwd.
Vervolgens heb ik, deurwaarder, op datum, ten verzoeke van, met domiciliekeuze en aanwijzing van een advocaat bij de Hoge Raad als gemeld, mijn exploit, doende sprekende met en afschrift latende de gerequireerde voornoemd:
GEDAGVAARD:
om op vrijdag twaalf januari tweeduizendzeven, des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van Burgerlijke Zaken alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
Zulks teneinde tegen het aangevallen arrest te horen aanvoeren het navolgende.
TENEINDE:
alsdan en aldaar namens mijn requirant, hierna: [requirante], te horen eis doen tegen gerequireerde, hierna: Atria, en concluderen als volgt:
Feiten
1)
Verwezen zij naar de feiten zoals vastgesteld door het hof in het eerste arrest.
Middel 1: Ter hand stelling algemene voorwaarden
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof in rechtsoverweging 2.14 van het arrest van 1 maart 2005 en in het dictum van het bestreden eindarrest onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in de bestreden arresten, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft het Hof in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat de stelling van [requirante] dat de algemene voorwaarden van Atria niet van toepassing zijn onvoldoende gemotiveerd is.
toelichting
2)
Ten onrechte heeft het hof miskend dat de bewijslast van het wel ter hand gesteld zijn van de algemene voorwaarden rust op de gebruiker van de algemene voorwaarden en dat niet het bewijs van het niet ter hand gesteld zijn rust op de tegenpartij van die gebruiker, dit op grond van een bijzondere rechtsregel dan wel op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid, althans hofs overwegingen zijn onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante]1., hetwelk zijn invloed heeft op stelplicht en voldoende betwisting.
3)
Ten onrechte heeft het hof miskend dat overeenkomsten niet gesloten kunnen worden ten aanzien van feiten als de onderhavige, die niet ter vrije beschikking staan van partijen, waar het wel of niet ter hand gesteld zijn fundament is voor het wel of niet toekomen van de dwingendrechtelijke bevoegdheid tot vernietiging wegens niet ter hand stelling, zodat de bekendheidsclausule niet uitgelegd dient te worden, maar vastgesteld moet worden of het feit van ter hand stelling wel of niet heeft plaatsgevonden.
4)
Ten onrechte heeft het hof miskend dat overeenkomsten dienen te worden uitgelegd overeenkomstig de Haviltex norm en dat niet doorslaggevende dan wel alleen betekenis toekomt aan de vermelding ‘Op al onze algemene voorwaarden van toepassing. Bij ondertekening verklaart ondergetekende de algemene voorwaarden te hebben gelezen en akkoord te hebben verbonden.’, althans hofs overwegingen zijn onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante]2..
5)
Ten onrechte, althans hofs overwegingen zijn onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante]3. heeft het hof geoordeeld dat [requirante] haar stelling dat de algemene voorwaarden van Atria niet van toepassing zijn, omdat deze niet bijgesloten waren, onvoldoende heeft gemotiveerd.
6)
Ten onrechte heeft het hof een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod van [requirante] terzake bij pleidooi in hoger beroep om de heren [partijgetuige], [getuige 1] en [getuige 3] als getuigen te horen ten aanzien van het niet ter hand gesteld zijn, gepasseerd4., althans een ongeoorloofde prognose gemaakt ten aanzien van de uitkomst.
7)
Ten onrechte heeft het hof miskend dat tegen een schriftelijke verklaring van [requirante] als de onderhavige steeds tegenbewijs althans bewijs van het tegendeel toegestaan is, althans hofs overwegingen zijn onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante]5..
8)
Ten onrechte heeft het hof miskend dat een dergelijke bekendheidsclausule zelf ook een algemene voorwaarde is, waarop eveneens de regeling van artikel 6:232 BW en verder van toepassing, is met name de regeling van onredelijk bezwarend.
9)
Bij conclusie van eis in oppositie heeft Atria gesteld dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn en bij het aangaan van de overeenkomst door Atria aan [requirante] ter hand zijn gesteld, blijkende uit de ondertekening door [requirante] van de door het hof aangehaalde zinsnede6.. Atria heeft meermaals betoogd dat [requirante] gebonden was en zelfs niet tot bewijs van niet ter hand stelling mocht worden toegelaten. [requirante] heeft hiertegen ingebracht:
- 1)
De algemene voorwaarden zijn niet overhandigd. [requirante] ziet de algemene voorwaarden in deze procedure voor het eerst. [requirante] doet beroep op vernietiging. Ook in de brief van april 1998 wordt niet aangegeven dat algemene voorwaarden waren bijgevoegd. [requirante] heeft bewijs aangeboden van al haar stellingen7..
- 2)
De algemene voorwaarden werden niet overhandigd. De algemene voorwaarden waren niet bijgevoegd. Partijen hadden geen handelsrelatie met elkaar. [requirante] doet beroep op vernietiging8..
- 3)
De algemene voorwaarden zijn niet ter hand gesteld. De door het hof aangehaalde zin in de offerte geeft niet een handeling weer van Atria, maar is voorgetypt. Op de andere offerte is de plakzin ‘bekend met de algemene voorwaarden’ ook niet overgenomen. Bewijs rust op Atria. Onder protest biedt [requirante] bewijs aan van niet ontvangst van de algemene voorwaarden door getuigen [partijgetuige], [getuige 1] en [getuige 3]9.
10)
Voor toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is ex artikel 6:232 BW niet vereist dat [requirante] daarvan kennis genomen heeft en de algemene voorwaarden kunnen ook stilzwijgend geaccepteerd worden10.. Kleine ondernemingen en particulieren die niet vooraf kennis hebben kunnen nemen van de algemene voorwaarden kunnen die algemene voorwaarden echter wel vernietigen om die reden. Voor wat betreft de eis van ter hand stelling van de algemene voorwaarden heeft de hoge raad de eis gesteld dat ter hand stelling daadwerkelijk moest plaats vinden en dat de betreffende bepaling beperkt moet worden uitgelegd11..
Tot uitgangspunt nemend dat Havrij de voorwaarden niet aan VNP ter hand had gesteld (vgl. art. 6:234 lid 1 onder a), kon het Hof er niet mee volstaan tot beoordelingsmaatstaf te nemen of een redelijke mogelijkheid tot kennisname van de voorwaarden is geboden. Het had tevens moeten vaststellen of de aangevoerde omstandigheden al dan niet tot de gevolgtrekking leidden dat ter hand stellen van de voorwaarden in het onderhavige geval redelijkerwijs niet mogelijk was (art. 6:234 lid 1 onder b). [--] Voor een ruime uitleg van genoemde bepaling is geen plaats, omdat daarmee tekort zou worden gedaan aan de strekking van de wettelijke regeling, die juist erop is gericht zo veel mogelijk te bewerkstelligen dat algemene voorwaarden vóór of bij de contractsluiting aan de wederpartij ter kennis worden gebracht.[--] Na cassatie zal mede aan de orde kunnen komen of:
- a)
VNP met de inhoud van de algemene voorwaarden bekend was of geacht kan worden daarmee bekend te zijn geweest en
- b)
het beroep van VNP op de vernietigingsgronden van art. 6:233 onder b in verbinding met art. 6:234 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geoordeeld
.
11)
In het eerdere arrest inzake Geurtzen/Kampstaal12. had de hoge raad de laatst hierboven aangehaald alinea geformuleerd:
‘Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van art. 6:234 lid 1 brengt evenwel mee dat aan de strekking van de in die bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, indien de wederpartij zich tegenover de gebruiker ook niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het geval dat regelmatig gelijksoortige overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld en aan het geval van een van algemene voorwaarden deel uitmakende eenvoudige exoneratie-clausule, die in een winkel of bedrijfsruimte op duidelijke wijze aan klanten wordt gepresenteerd. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op art. 6:233 onder b en art. 234 lid 1 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het Hof heeft niet vastgesteld dat Geurtzen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met het onderhavige beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Ook valt uit de gedingstukken niet af te leiden dat Kampstaal zich erop heeft beroepen dat zich te dezen omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.’
12)
Het hof heeft geoordeeld dat door de vermelding van ‘…te hebben gelezen en akkoord bevonden…’ op de opdrachtbevestiging het beroep van [requirante] op het niet ter hand gesteld zijn van de algemene voorwaarden door [requirante] voor bij het aangaan van de overeenkomst onvoldoende gemotiveerd is.
13)
Het gaat hier om een vraag van vast staan van een feit niet zozeer om het vast staan van een recht (rechtshandeling) en of de dwingendrechtelijke bevoegdheid tot vernietiging [requirante] nog toekomt. Dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden stilzwijgend geaccepteerd kan worden is in overeenstemming de algemene uitleg van het verrichten van rechtshandelingen, welke ook stilzwijgend kan plaatsvinden. Op feiten kan stilzwijgende aanvaarding respectievelijk aanvaarding door non-protest echter niet toegepast worden, althans niet in de onderhavige situatie. Het uitgangspunt van de ter hand stellingseis van artikel 6:233 en 6:234 BW is dat de ter hand stelling daadwerkelijk plaats moet vinden. Het gaat om een dwingendrechtelijke wettelijke bevoegdheid tot vernietiging, die tot dat moment toekomt aan kleine ondernemers en consumenten. Een situatie als in Geurtzen/Kampstaal, in welke Geurtzen wellicht uit hoofde van andere transacties met de algemene voorwaarden van Kampstaal bekend mocht worden geacht, is hier niet aan de orde, althans daarover heeft het hof zich niet uitgelaten.
14)
Een dergelijke bekendheidsbepaling in overeenkomsten sanctioneren zal ertoe leiden dat de dwingendrechtelijke bevoegdheid van artikel 6:233 en 6:234 BW tot vernietiging loos zou worden, omdat standaard in overeenkomsten opgenomen zal worden ‘de algemene voorwaarden zijn ter hand gesteld’ of ‘de algemene voorwaarden zijn bijgevoegd’ waarmee de facto vooraf afstand wordt bewerkstelligd van het vernietigingsrecht van artikel 6:233 en 2:234 BW. Vergelijk 3:322 BW dat vooraf afstand van verjaring verbiedt13. en de contractuele afstand van het recht beroep te doen op vernietiging op grond van dwaling en andere wilsgebreken14.. In genoemd arrest overwoog het hof:
‘Artikel 1166 oud BW luidde als volgt: ‘Alle afstand van regt om vernietiging eener scheiding te vragen is van onwaarde’. Deze bepaling is niet overgenomen in Boek 3, Titel 7, afd. 3 van het NBW, waarin artikel 3:196 is opgenomen betreffende de vernietigbare verdeling in geval van benadeling voor meer dan een vierde gedeelte. Volgens de Parlementaire Geschiedenis van Boek 3, blz. 637 is dat niet geschied, ‘omdat deze regel alleen reden van bestaan heeft, voor zover van het recht om vernietiging te vragen afstand wordt gedaan voordat de deelgenoot ontdekt heeft, dat hij op grond van de omstandigheden van het gegeven geval vernietiging kan vragen. (…) In deze beperkte zin opgevat, geldt de regel bij iedere rechtshandeling ook zonder dat een wetsbepaling dit behoeft te bepalen’. De conclusie moet dan ook zijn dat de regel van artikel 1166 oud BW ook onder het NBW geldt, zij het als ongeschreven rechtsregel en met de beperking zoals geciteerd.’
15)
Een dergelijke bekendheidsclausule is in feite het opgeven van een dwingendrechtelijke vernietigingsbevoegdheid voordat die vernietigingsbevoegdheid is opgekomen na het sluiten van de overeenkomst, welke ongeldig is. Een dergelijke overeenkomst kan niet gesloten worden, wanneer ter handstelling niet heeft plaatsgevonden. Het blijft derhalve gaan om het feit of nu wel of niet ter hand gesteld is, en niet of de bekendheidsclausule ondertekend is.
16)
Een dergelijke bekendheidsbepaling is zelf een onderdeel van de overeenkomst waarop ook het Haviltex criterium van toepassing, dat niet altijd de taalkundige uitleg prevalteert, maar dat om te bezien om een overeenkomst of een bepaling een leemte laat of anders moet worden uitgelegd15.. Hof oordeelt miskent dit, althans is onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van de essentiële stellingen van [requirante]16..
17)
Het hof heeft miskend dat een dergelijke bekendheidsbepaling zelf ook een algemene voorwaarde is, waarop met name de regeling van onredelijk bezwarend van toepassing is.
18)
Waar Atria heeft gesteld dat zij de algemene voorwaarden ter hand heeft gesteld aan [requirante], rust de bewijslast van het ter hand stellen ex artikel 150 RV op Atria. [requirante] verwijst naar een arrest terzake van het hof Leeuwarden17.. Althans rust de bewijslast op Atria van het wel ter hand gesteld zijn op de gebruiker op grond van een bijzondere regel bedoeld in artikel 150 RV, waar anders de bescherming van artikel 6:233 en 6:234 BW onaanvaardbaar uitgehold zou worden, althans op grond van redelijkheid en billijkheid ex artikel 150 RV. Met name particulieren en kleine ondernemers, de partijen, die een beroep toekomt op artikel 6:233 en 6:234 BW, zullen zelf partij zijn in de procedure respectievelijk zich in kleine kring bewegen, zodat het dragen van de negatieve bewijslast in samenhang met vooral de partijgetuigeregel ertoe zal leiden, dat zij bijna nooit zullen slagen in die negatieve bewijslast. Een particulier zal vaak alleen zijn, wanneer hij/zij 's ochtends of 's avonds de post opent. Voor een kleine ondernemer geldt het voorgaande vergelijkbaar. Men bereidt zich niet voor alle dagen van het jaar door de TPG bezorgde dichte enveloppen in bijzijn van getuigen te openen om later bewijs te kunnen leveren dat die envelop ten tijde van het voor het eerst openen van de envelop niet algemene voorwaarden bevatte. [requirante] verwijst naar het eerder aangehaalde citaat uit het arrest VNP/Havrij
‘omdat daarmee tekort zou worden gedaan aan de strekking van de wettelijke regeling, die juist erop is gericht zo veel mogelijk te bewerkstelligen dat algemene voorwaarden vóór of bij de contractsluiting aan de wederpartij ter kennis worden gebracht.’
19)
Daartegenover kan van de gebruiker eenvoudig worden gevergd dat deze niet alleen een deugdelijke van toepassing verklaring maar ook een deugdelijke ter hand stelling verzorgt en vastlegt, door de algemene voorwaarden zelf voor accoord te laten ondertekenen, en zonodig bewijst.
20)
Het hof heeft [requirante] niet eens toegelaten tot (tegen)bewijs, ten onrechte, althans onbegrijpelijk. Uitgangspunt van bewijs van onderhandse akten is dat deze ex artikel 157 lid 2 RV dwingend bewijs opleveren tegen in casu [requirante] van hetgeen die akte bestemd is te bewijzen, mits dat ter vrije beschikking van partijen staat. De litigieuze zin kan niet, althans niet zonder nadere motivering, worden uitgelegd als een bewijsovereenkomst, laat staan een bewijsovereenkomst, waartegen tegenbewijs niet is toegelaten. De bevoegdheid tot vernietiging ex artikel 6:234 BW is een dwingendrechtelijke bevoegdheid, zodat artikel 157 lid 2 RV niet van toepassing is op het wel of niet ter hand gesteld zijn dat direct samenhangt met de bevoegdheid tot vernietiging. Zo artikel 157 lid 2 RV wel geldt dan zou nog steeds tegenbewijs tegen die tekst in de overeenkomst danwel bewijs van het tegendeel door [requirante] mogelijk zijn.
21)
Het hof had derhalve daadwerkelijk moeten vaststellen of de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld of niet, dan wel daartoe bewijslevering moeten toestaan zo stelplicht en betwisting daartoe aanleiding gaven en heeft zich ten onrechte hieraan onttrokken door verwijzing naar de betreffende zin in de opdrachtbevestiging
Middel 2: Beroep Atria op beperking van aansprakelijkheid in algemene voorwaarden
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof in rechtsoverweging 2.15 tot en met 2.20 en in het dictum van het bestreden eindarrest onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in de bestreden arresten, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Onderdeel a
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd in het licht van na te noemen stellingen van [requirante]18., heeft het Hof in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat Atria beroep toekomt op artikel 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden ook al is sprake van non-conformiteit en dat niet sprake is van grove schuld als bedoeld in de betreffende bepaling van de algemene voorwaarden van Atria.
toelichting
22)
Hofs oordeel is dat niet sprake is van grove schuld en Atria wel een beroep toekomt op artikel 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden in de zin van voornoemde bepaling is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk gemotiveerd althans onvoldoende in het licht van de door het hof te noemen vastgestelde feiten en andere rechtsoverwegingen en essentiële stellingen van [requirante].
23)
In haar algemene voorwaarden heeft Atria opgenomen in artikel 17 lid 1019.:
‘De aansprakelijkheid van Atria Watermanagement B.V. voor eventuele vergoeding van schaden, kosten en interesten uit hoofde van de overeenkomst met opdrachtgever is beperkt tot ofwel, ter keuze aan Atria Watermanagement B.V., een zodanig bedrag als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in verhouding staat tot het overeengekomen honorarium, met in ieder geval als maximum het voor het project in kwestie overeengekomen honorarium, ofwel gratis vervangende levering, wanneer het eventueel eerder geleverde is terugontvangen door Atria Watermanagement B.V., of de het door de verzekering van Atria Watermanagement B.V. uit te keren bedrag, indien dit bedrag hoger is dan factuurwaarde en indien de verzekering tot uitkering overgaat. Deze beperkingen gelden niet indien er sprake is van opzet of grove schuld van de zijde van Atria Watermanagement B.V. of van haar medewerkers.’
24)
[requirante] heeft dienaangaande onder andere betoogd20.:
‘Uw Hof heeft [requirante] nog verzocht zich uit te laten over het door Atria gestelde over artikel 17 lid 10 van de leveringsvoorwaarden.
In deze procedure staat vast dat het bedrag hetwelk [requirante] van Atria vordert onder de verzekering valt van Atria. De risicodrager is derhalve de assuradeur van Atria. De advocaat van de assuradeur treedt in deze ook op voor Atria. Vast staat ook dat Atria in deze een grove fout gemaakt heeft door een machine te leveren die niet de eigenschappen bezat welke [requirante] mocht verwachten. Zie rechtsoverweging 2.13 van het arrest van 1 maart 2005.
Uw Hof overweegt dat de tekortkoming van Atria toerekenbaar is aan Atria. Atria produceerde zelf de procerno techniek en had het dus in eigen hand om te beslissen welke testen en proeven zij doen voordat zij op die nieuwe techniek gebaseerde machines aan derden zoals [requirante] verkocht. Reeds om die reden kan Atria geen beroep doen op artikel 17 lid 10. In artikel 17 lid 10 laatste zin wordt ook aangegeven dat de beperkingen niet gelden indien er sprake is van grove schuld van de zijde van Atria of van naar medewerkers. Die situatie doet zich in ieder geval voor.’
25)
Voorts heeft het hof nog vastgesteld in het arrest van 1 maart 2005 in vervolg op en naar aanleiding van stellingen en bewijsleveringen door [requirante] dienaangaande:
- 1)
dat aannemelijk is dat het op grond van de stand van de wetenschappelijke techniek en technische kennis van die tijd het mogelijk was om het bestaan van dit schade veroorzakende gebrek te ontdekken (rechtsoverweging 2.13)
- 2)
dat Atria zelf de Procerno techniek produceerde en het aldus geheel in eigen hand had om te beslissen welke tests en proeven zij zou doen voordat zij op die nieuwe techniek gebaseerde machines aan derden, als [requirante], verkocht (rechtsoverweging 2.13).
26)
Vast staat dat Atria wist waar [requirante] de machine voor wilde gebruiken (schoonmaken ten behoeve van de export naar met name Japan en de Verenigde Staten, waar hoge eisen golden)21.. Atria wist althans kon weten als een feit van algemene bekendheid dat [requirante] zou streven naar activiteiten om in netto opbrengsten van nieuwe activiteiten (na aftrek van de daaraan verbonden kosten) de aan de machine verbonden kosten terug te verdiene en daarmee derhalve activiteiten met een aanzienlijk groter economisch belang zou gaan ontplooien dan het factuurbedrag van de overeenkomst [requirante]\Atria. Dit kwam ook uit nu de schade welke [requirante] geleden heeft, aanzienlijk hoger is dan het factuurbedrag welk Atria [requirante] in rekening heeft gebracht (rechtsoverweging 4.4 tot en met 4.6 van het eerste arrest van het hof).
27)
Zou Atria het door het hof aangeduide nadere onderzoek (rechtsoverweging 2.15 van het arrest van 1 maart 2005) hebben gedaan dan had dat Atria tijd en geld gekost. Het nalaten daarvan heeft Atria tijd en geld bespaard. Derhalve winstbejag van Atria. Het product dat zij in het verkeer bracht en verkocht aan [requirante] werd hierdoor echter gebrekkig.
28)
De strenge eisen waar het hier om gaat zijn wettelijke phyto-sanitaire regelingen ter verzekering van de volksgezondheid en de gezondheid van mens, dier en plant en ter voorkoming dat verontreinigde bloembollen in het verkeer zouden worden gebracht.
29)
Wanneer een producent machines als de onderhavige in het verkeer brengt, juist gelet op de toepasselijke regelgeving, heeft hij een strenge zorgplicht er voor zorg te dragen dat die machine geschikt is voor het beoogde gebruik.
30)
Atria heeft [requirante] niet gewaarschuwd dat zij geen onderzoek had gedaan naar de geschiktheid van de door haar ontwikkelde machine voor wat betreft het schade veroorzakende gebrek (verstikking van de bollen). Zou Atria wel hebben gewaarschuwd, dan had [requirante] dergelijke tests zelf kunnen doen, of van Atria kunnen vergen dat die dergelijke tests alsnog deed, danwel had [requirante] willens en wetens het risico kunnen aanvaarden dat zij een gebrekkige machine inzette voor het beloven van niet gebrekkige prestaties aan haar opdrachtgevers. Dat laatste zou dan echter de keuze van [requirante] zijn geweest (welke keuze [requirante] overigens niet gemaakt zou hebben op die wijze juist in verband met haar zorgplicht ten opzichte van haar opdrachtgevers).
31)
In dat licht gaat hofs oordeel uit van een onjuiste rechtsregel, althans is het onbegrijpelijk dat Atria wel een beroep toekomt op artikel 17 lid 10.
Onderdeel b
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd in het licht van na te noemen essentiële stellingen van [requirante]22., heeft het Hof in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat Atria beroep toekomt op artikel 17 lid 10 van haar algemene voorwaarden, met name zij de vrijheid heeft om te kiezen voor de beperking van aansprakelijkheid tot het ‘overeengekomen honorarium’ ook al is sprake van een verzekering van Atria.
toelichting
32)
[requirante] heeft dienaangaande onder andere betoogd23.:
‘Uw Hof heeft [requirante] nog verzocht zich uit te laten over het door Atria gestelde over artikel 17 lid 10 van de leveringsvoorwaarden.
In deze procedure staat vast dat het bedrag hetwelk [requirante] van Atria vordert onder de verzekering valt van Atria. De risicodrager is derhalve de assuradeur van Atria. De advocaat van de assuradeur treedt in deze ook op voor Atria. Vast staat ook dat Atria in deze een grove fout gemaakt heeft door een machine te leveren die niet de eigenschappen bezat welke [requirante] mocht verwachten. Zie rechtsoverweging 2.13 van het arrest van 1 maart 2005.
…
Overigens is artikel 17 lid 10 uiteraard een vreemde bepaling waarbij Atria de keuzemogelijkheid heeft tussen een aantal varianten. Atria heeft die keuze eerst gemaakt na de enquête. Niet alleen is dat rijkelijk laat, doch kan Atria enkel de keuze maken dat zij integraal de schade gaat betalen, nu vaststaat dat het uit te keren bedrag tot de verzekering hoger is dan de factuurwaarde en ook vaststaat dat de verzekering tot uitkering overgaat. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich dan tegen om dan toch te kiezen voor de eerste optie, te weten ‘een zodanig bedrag als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in verhouding staat tot het overeengekomen honorarium, met in ieder geval als maximum het voor het project in kwestie overeengekomen honorarium’.
Uitgaande van het feit dat Atria een fout gemaakt heeft en in ieder geval niet geleverd heeft, hetgeen [requirante] mocht verwachten, is nou net in strijd met de redelijkheid en billijkheid om voor die optie te kiezen. Het zal voorts duidelijk zijn dat [requirante] zich er tegen verzet dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich er tegen zouden verzetten dat uitgegaan moet worden, indien artikel 17 lid 10 al van toepassing zou zijn en uw Hof het vorenstaande zou passeren, aanleiding geven tot matiging en dat Atria niet het maximum bedrag, zijnde de volledige koopsom als schade behoeft te voldoen.
Nogmaals, artikel 17 lid 10 ziet enkel op de schade en niet op teruggave van de koopsom die het gevolg is van het toerekenbaar tekort schieten, zijdens Atria.
Het vorenstaande samenvattende meent [requirante] dan ook dat artikel 17 lid 10 in deze niet van toepassing is nu enkel gesproken wordt over honorarium, dat voorts sprake is van grove schuld waardoor de beperkingen überhaupt niet gelden, terwijl een beroep door Atria op de bepaling strijdig is met de redelijkheid en billijkheid, dat Atria in ieder geval gehouden is een beroep te doen op haar verzekering nu deze tot volledige uitkering van de schade zal leiden en tenslotte gaat Atria uit van een onjuist bedrag. Uitgangspunt is in ieder geval het volledige koopsombedrag hetwelk eensdeels gerestitueerd dient te worden en anderdeels als schade dient te worden uitgekeerd.
De schade dient te worden uitgekeerd. Nogmaals de schade dient echter integraal betaald te worden en de schadestaat kan dan ook zondermeer worden toegewezen.’
33)
Het hof heeft geoordeeld in de bestreden rechtsoverwegingen dat Atria een beroep toekomt om te kiezen voor de beperking van aansprakelijkheid tot het factuurbedrag, ook al is sprake van een verzekering van Atria voor een risico als de onderhavige aansprakelijkheid ten opzichte van [requirante], hetgeen naar het oordeel van het hof ook geldt, indien die verzekering uitkering biedt voor een hoger bedrag dan het factuurbedrag van de overeenkomst [requirante]\Atria.
34)
Ten onrechte althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante] heeft het hof geoordeeld dat Atria een beroep toekomt op artikel 17 lid 10 van de algemene voorwaarden van Atria — de beperking van aansprakelijkheid tot het honorarium.
35)
Ten onrechte althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante] heeft het hof geoordeeld dat Atria het keuzerecht toekomt ten aanzien van de diverse maxima in artikel 17 lid 10 van de algemene voorwaarden en dat [requirante] die keuze van Atria bij akte van 12 juli 200524. zeven jaar na de overeenkomst en meer dan vijf na het het optreden van de schade tegen zich moet laten, nu [requirante] door die keuze niet benadeeld is en zich over die keuze uit heeft kunnen laten.
36)
Ten onrechte althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van essentiële stellingen van [requirante] heeft het hof geoordeeld in rechtsoverweging 2.18 dat Atria mag kiezen voor een beperking van aansprakelijkheid tot het factuurbedrag, ook indien er een verzekering is die een hoger bedrag uitkeert dan het ‘overeengekomen honorarium’25. of ‘factuurbedrag’26., waar het hof miskend heeft althans onbegrijpelijk uitlegt de betreffende bepaling lid 10, in die zin dat lid 10 drie opties veronderstelt maar niet drie opties om uit te kiezen27.:
‘De aansprakelijkheid van Atria Watermanagement B.V. voor eventuele vergoeding van schaden, kosten en interesten uit hoofde van de overeenkomst met opdrachtgever is beperkt tot
- 1.
ofwel, ter keuze aan Atria Watermanagement B.V., een zodanig bedrag als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in verhouding staat tot het overeengekomen honorarium, met in ieder geval als maximum het voor het project in kwestie overeengekomen honorarium,
- 2.
ofwel gratis vervangende levering, wanneer het eventueel eerder geleverde is terugontvangen door Atria Watermanagement B.V.,
- 3.
of de het door de verzekering van Atria Watermanagement B.V. uit te keren bedrag, indien dit bedrag hoger is dan factuurwaarde en indien de verzekering tot uitkering overgaat. Deze beperkingen gelden niet indien er sprake is van opzet of grove schuld van de zijde van Atria Watermanagement B.V. of van haar medewerkers.’
Blijkens de tekst van de treffende bepaling zijn er slechts twee opties om uit te kiezen:
‘ofwel … overeengekomen honorarium’
‘ofwel … gratis vervangende levering’
37)
‘ofwel’ verwijst duidelijk naar de keuzemogelijkheden van Atria voorbehouden in haar algemene voorwaarden. De derde optie is geen optie die ter keuze is van Atria, maar een derde optie. In geval de derde genoemde mogelijkheid van hogere verzekeringsdekking van Atria zich voordoet, komt het keuzerecht van Atria niet aan de orde. Dat laatste is de reden dat die derde mogelijkheid niet is ingeleid met ‘ofwel’. Derhalve:
- 1.
stel: Atria's verzekering betaalt meer uit dan het factuurbedrag; derhalve aansprakelijkheid beperkt tot verzekerd bedrag, geen keuze mogelijkheid Atria
- 2.
stel: Atria's verzekering betaalt minder uit dan het factuurbedrag, derhalve keuzemogelijkheden Atria:
- 2a.
ter keuze Atria, schadevergoeding in geld tot maximaal factuurbedrag
- 2b.
ter keuze Atria, schadevergoeding in natura door gratis vervangende levering
38)
Het keuzerecht van [requirante] komt derhalve niet aan de orde, wanneer zoals hier de verzekering van Atria volledig dekking biedt.
39)
Voorts is een dergelijke keuze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans is hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd, waar het doel van een dergelijke verzekering van Atria dekking biedende boven het factuurbedrag van de overeenkomst Atria\[requirante] nu juist het belang van [requirante] als de benadeelde partij die terecht Atria aansprakelijk houdt. De verzekering wordt met andere woorden juist ter dekking van het belang van [requirante] als benadeelde partij door Atria ten behoeve van de mogelijke uitkering door Atria aan [requirante] afgesloten en onder andere op grond van die bepaling in de algemene voorwaarden ook in het vooruitzicht gesteld. In dat licht dan kiezen voor aansprakelijkheidsbeperking tot het factuurbedrag ten nadele van [requirante] is in strijd met de redelijkheid en billijkheid althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
40)
In de visie van het hof (het keuzerecht van Atria voor een lager bedrag) zou dekking boven het factuurbedrag nooit voorkomen, omdat uitgaande van hofs uitspraak Atria's aansprakelijkheid altijd beperkt zou zijn tot het factuurbedrag van de overeenkomst [requirante]\Atria en een verzekering nooit meer uitkeert dan de aansprakelijkheid van Atria.
Middel 3: Ingang wettelijke rente
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof in rechtsoverweging 2.20 en in het dictum van het bestreden eindarrest onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in de bestreden arresten, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft het Hof in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat de gevorderde vergoeding van de wettelijke rente over de te restitueren koopsom eerst met ingang van 21 februari 2001 verschuldigd is, omdat ontbinding en restitutie eerst op dat moment is gevorderd.
toelichting
41)
Rechtens onjuist is het oordeel van het hof in rechtsoverweging 2.20 van het slotarrest dat de wettelijke rente over de te restitueren koopsom eerst met ingang van 21 februari 2001 verschuldigd is omdat ontbinding en restitutie eerst op dat moment is gevorderd.
42)
In het kader van de ontbinding en de verplichting tot ongedaanmaking loopt er ook een ongedaanmakings verplichting over de periode vanaf ontvangst van de koopprijs tot aan de ontbinding: anders zou de ontvanger van die koopprijs bevoordeeld worden, doordat hij zou kunnen bewerkstelligen door langer te procederen dat de ontbinding later zou worden uitgesproken.
43)
Over de periode dat de schadeplichtige (de debiteur van een ongedaanmakingsverbintenis, danwel de schadevergoedingsverplichting in plaats van de ongedaanmakingsverbintenis) het genot heeft gehad van de koopsom welke niet meer ongedaan kan worden gemaakt, dient dan ook een vergoeding voor feitelijke genot van de koopprijs tussen ontvangst en terugbetaling plaats te vinden. Het hof heeft terecht die vergoeding voor wat betreft de periode na ontbindingsaanspraak gesteld op de wettelijke rente, en onrechte heeft het hof niet ook toegepast op het eerdere deel van de periode na ontvangst van de koopprijs. Dat de wettelijke rente van toepassing is, ook al op de periode voor de ontbinding, althans een redelijke vergoeding in verband met de afdracht van vruchten van het ten onrechte houden van geld respectievelijk vertragingsrente, volgt uit art 6:275 BW, dat van toepassing verklaart art 3:120 t/m 124 BW aangaande de afgifte van vruchten en vergoeding van kosten en schade. De ontvanger te kwader trouw, hij die tekort schiet, is verplicht tot afgifte van de vruchten ex art 3:121 lid 1 BW en derhalve gaat de eis van wettelijke rente in op het moment van ontvangst van de koopsom omdat uit de aard van de ontbinding van de overeenkomst wegens een tekortkoming volgt dat de ontvanger van de koopsom te kwader trouw was als bedoeld in het licht van die bepaling.
MITSDIEN:
het de Hoge Raad behage bij arrest
- I.
Op de gronden voornoemd de bestreden uitspraken te vernietigen en het geschil terug te verwijzen voor voortzetting van de behandeling
- II.
Kosten rechtens;
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, € [71,32]
[t.k.-deurwaarder]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑11‑2006
[requirante], conclusie van antwoord oppositie, § 4; [requirante], memorie van grieven, § 4 tot en met 8; [requirante], pleidooi hoger beroep, § 13 en 27; bewijsaanbod met betrekking tot algemene voorwaarden: pleidooi hoger beroep, § 27.
[requirante], conclusie van antwoord oppositie, § 4; [requirante], memorie van grieven, § 4 tot en met 8; [requirante], pleidooi hoger beroep, § 27; bewijsaanbod met betrekking tot algemene voorwaarden: pleidooi hoger beroep, § 27.
[requirante], pleidooi hoger beroep, § 13 en 27
[requirante], conclusie van antwoord oppositie, § 4; [requirante], memorie van grieven, § 4 tot en met 8; [requirante], pleidooi hoger beroep, § 13 en 27; bewijsaanbod met betrekking tot algemene voorwaarden: pleidooi hoger beroep, § 27.
Atria, conclusie van eis oppositie, productie 1 en 4
[requirante], conclusie van antwoord in oppositie, § 4 en 12
[requirante], memorie van grieven, § 4 tot en met 8
[requirante], pleidooi hoger beroep, § 27
HR 19 december 1997 NJ 1998/271 inzake Helpman/Imbema ten aanzien van een reeks facturen
HR 6 april 2001 NJ 2002/385 inzake VNP/Havrij
HR 1 oktober 1999, NJ 2000/207
Zie ook Tekst & Commentaar Bw, artikel 3:322 BW, aantekening 4
Hof Amsterdam 9 november 1995 NJ 1997/709
HR 13 maart 1981 NJ 1981, 635
[requirante], conclusie van antwoord oppositie, § 4; [requirante], memorie van grieven, § 4 tot en met 8; [requirante], pleidooi hoger beroep, § 27; bewijsaanbod met betrekking tot algemene voorwaarden: pleidooi hoger beroep, § 27.
Hof Leeuwarden 2 mei 2001 NJ 2002/68 inzake Jong/Hama
Zie hierna citaat uit [requirante], akte na tussenarrest van 15 november 2005
Atria, conclusie van eis oppositie, productie 3 — algemene voorwaarden Atria
[requirante], akte na tussenarrest van 15 november 2005
PP, conclusie van eis in oppositie, productie 1 en 4: overeenkomst en subsidie aanvraag (voorbereid door derde in overleg met PP)
Zie geciteerde stellingen uit [requirante], akte na tussenarrest van 15 november 2005
[requirante], akte na tussenarrest van 15 november 2005
Atria, akte hoger beroep juli 2005, § 13
Zie artikel 17 lid 10 van de algemene voorwaarden van Atria
Zie artikel 17 lid 10 van de algemene voorwaarden van Atria
Atria, conclusie van eis oppositie, productie 3 — algemene voorwaarden Atria