HR, 25-04-2008, nr. C06/336HR
ECLI:NL:HR:2008:BD0509
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25-04-2008
- Zaaknummer
C06/336HR
- LJN
BD0509
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD0509, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑04‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD0509
ECLI:NL:HR:2008:BD0509, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑04‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD0509
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑10‑2006
- Vindplaatsen
JOR 2008/204 met annotatie van J.M. Blanco Fernández
JOR 2008/204 met annotatie van J.M. Blanco Fernández
Conclusie 25‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Wissel- en chequerecht; verhouding tussen wisselovereenkomst en onderliggende rechtsverhouding; betalingstermijn.
Rolnr. C06/336HR
mr. L. Timmerman
Zitting 8 februari 2008
Conclusie inzake:
de rechtspersoon naar Frans recht Société Moderne de Textiles Somotex S.A. (hierna: Somotex)
Eiseres tot cassatie
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wiener International SI B.V. (hierna: Wiener)
Verweerster in cassatie
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1. Somotex heeft in februari /maart 1991 van Wiener gekocht Trilobal sportpakken voor een totaalbedrag van NLG. 1.130.839,--. Op deze overeenkomst zijn Nederlands recht en de algemene voorwaarden van Wiener van toepassing die onder meer inhouden dat betaald moet worden ten laatste 90 dagen na factuurdatum. Met betrekking tot deze overeenkomst heeft Wiener zeven facturen gestuurd naar Somotex. Deze laatste heeft daarop in totaal NLG. 1.117.323,-- betaald via wissels die vervaldata hadden die na de betalingstermijn van de desbetreffende facturen lagen.
1.2 In het onderhavige geding heeft Wiener onder meer een bedrag van NLG. 21.043,-- gevorderd aan rente wegens te late betaling van de bovengenoemde facturen door Somotex. Daarnaast heeft Wiener ontbinding van de overeenkomsten met Somotex gevorderd en schadevergoeding voor verschillende schadeposten. De rechtbank te Maastricht heeft bij vonnis van 23 september 1999 de rentevordering van Wiener afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Wiener haar recht op de vordering van rente wegens te late betaling van de facturen verwerkt omdat zij niet meteen bezwaar heeft gemaakt tegen de in de wissels aangegeven vervaldata (rov. 3.13).
1.3 Wiener heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 september 1999. Wiener heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat Somotex haar rente verschuldigd is omdat de in het geding zijnde facturen pas betaald zijn door Somotex nadat de overeengekomen betalingstermijn van 90 dagen na factuurdatum verstreken was. Somotex heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat Wiener met betrekking tot de desbetreffende facturen wissels heeft genomen(2) met daarop een vervaldatum van na de 90-dagen termijn zodat hiermee de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing is gesteld. Subsidiair heeft Somotex zich op het standpunt gesteld dat zij slechts rente verschuldigd is tot de vervaldag van de wissels omdat het in de macht van Wiener lag op die dag betaling te verkrijgen door de wissels bij de bank aan te bieden. Het hof heeft (in het tussenarrest van 2 april 2002) de primaire stelling van Somotex verworpen omdat, naar het oordeel van het hof, het enkele feit van het nemen van wissels met vervaldata van na de overeengekomen betalingstermijn onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing is gesteld. De subsidiaire stelling van Somotex heeft het hof gehonoreerd omdat, zo overwoog het hof, de betaling op of na de vervaldag van de wissels volledig in de macht van Wiener lag, zodat de vertraging in de betaling van na de vervaldag niet het gevolg is van een tekortkoming die aan Somotex kan worden toegerekend (rov. 4.6).
1.4 Somotex heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen het oordeel van het hof in rov. 4.6 van het tussenarrest van 2 april 2002.(3)
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel richt zich met zowel een rechtsklacht als een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.6 van het bestreden tussenarrest) dat het enkele feit van het nemen van wissels met een vervaldatum van na de overeengekomen betalingstermijn onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing is gesteld. Betoogd wordt dat deze overweging van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat, behoudens bijzondere omstandigheden die het hof niet heeft genoemd, geldt dat de schuldeiser, na de acceptatie van een wissel de onderliggende verbintenis voor de vervaldag van deze wissel niet kan vorderen (verwezen wordt naar HR 16 januari 1903, W 7869(4)). Het onderdeel betoogt dat dit impliceert dat geen rente verschuldigd is over de periode voor de vervaldag van de wissel en het hof ten onrechte deze rente verschuldigd heeft geacht. Verder betoogt het onderdeel dat voor zover het hof in rov. 4.6 wel van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, dit oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is.
2.2 Naar mijn mening missen de klachten in het cassatiemiddel feitelijke grondslag voor zover het middel betoogt dat het oordeel van het hof in rov. 4.6 miskent dat na het nemen van een wissel de opeisbaarheid van een vordering wordt geschorst tot de vervaldatum van de wissel. Naar mijn mening kan uit de overweging van het hof: "dat het enkele feit van acceptatie van wissels met een vervaldatum van na de overeengekomen betalingstermijn onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing is gesteld " niet opgemaakt worden dat het hof heeft miskend dat het nemen van de wissel de opeisbaarheid van de vordering tot betaling van de koopprijs schorst tot de vervaldatum van de wissel.
2.3 Uit deze overweging is naar mijn mening slechts op te maken dat het hof van oordeel is dat ondanks de (van rechtswege) schorsende werking ten aanzien van de opeisbaarheid van de vordering tot betaling van de koopsom die uitgaat van het nemen van de wissel, dit feit alleen onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat partijen hiermee ook zijn overeengekomen dat de contractuele betalingstermijn buiten toepassing is gesteld met als gevolg dat Somotex tot aan de vervaldatum van de wissels (van rechtswege) ook geen contractuele rente verschuldigd zou zijn over de verlate betaling van de koopsom.
2.4 Door het nemen van de wissel is een betalingsovereenkomst tot stand gekomen tussen partijen, dit is echter slechts een hulpovereenkomst die afhankelijk is van de onderliggende rechtsverhouding en voortbouwt op deze rechtsverhouding. De onderliggende rechtsverhouding, in casu de koopovereenkomst met daarin de overeengekomen betalingstermijn, wordt niet van rechtswege vervangen door de nieuwe betalingsovereenkomst maar slechts aangevuld met een door partijen overeengekomen nadere betalingsregeling (de wissels)(5). Hoewel door de betalingsovereenkomst een nieuwe verbintenis (ten aanzien van de wissels) ontstaat gaat hiermee de oorspronkelijke verbintenis niet van rechtswege teniet. Uit het arrest van de Hoge Raad waar het cassatiemiddel naar verwijst (HR 16 januari 1903, W7869) is op te maken dat het nemen van de wissel de opeisbaarheid van de vordering tot betaling van de koopsom schorst zodat de koper niet tweemaal aangesproken kan worden voor hetzelfde bedrag, uit het arrest is niet op te maken dat de contractuele betalingstermijn ook wordt geschorst in het kader van eventuele verschuldigde rente. De door partijen in de koopovereenkomst van februari/maart 1991 overeengekomen betalingstermijn blijft daarom van toepassing en bij overschrijding van deze termijn is Somotex rente verschuldigd aan Wiener. Zonder nadere afspraken tussen partijen vervangt de vervaldatum van de wissels immers niet zonder meer de door partijen overeengekomen betalingstermijn. Het hof heeft dan ook in rov. 4.6 terecht overwogen dat het nemen van de wissels door Wiener op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat de door partijen overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing is gesteld. Indien partijen ten tijde van het tot stand komen van de nadere betalingsregeling (door middel van het afgeven van de wissel) de bedoeling hadden om ook de contractuele betalingstermijn te schorsen zodat Somotex geen rente verschuldigd zou zijn aan Wiener voor de vervaldatum van de wissels dan hadden zij hierover (naar het oordeel van het hof) nadere afspraken dienen te maken. Naar mijn mening getuigt dit oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5 Aan het bovenstaande oordeel van het hof doet niet af dat door het nemen van de wissels de opeisbaarheid van de vordering tot betaling van de koopsom van rechtswege is geschorst tot de vervaldatum van de wissels. Het nemen van de wissels heeft immers niet tot gevolg dat, in het kader van de verschuldigde rente, de contractuele betalingstermijn wordt geschorst of buiten toepassing wordt gesteld. Voorzover het cassatiemiddel uitgaat van de veronderstelling dat Somotex geen (wettelijke) rente verschuldigd zou zijn in de periode voor de vervaldatum van de wissels omdat in deze periode de opeisbaarheid van de koopsom geschorst is en Somotex dus niet in verzuim kan zijn in het kader van art. 6:119 dan wel 6:119a BW mist het ook feitelijke grondslag. De contractuele betalingstermijn in de koopovereenkomst tussen partijen is een fatale termijn in de zin van art. 6:83 jo. 6:119a lid 1 BW zodat Somotex bij overschrijding van de betalingstermijn van rechtswege rente verschuldigd is aan Wiener tot aan het tijdstip van betaling ook al is zij niet in gebreke gesteld door Wiener. De schorsing van de opeisbaarheid van de onderliggende vordering uit de koopovereenkomst (de koopsom) gedurende de looptijd van de wissel doet dus niet af aan de verschuldigdheid van de contractuele rente over de periode tussen het verstrijken van de betalingstermijn en de vervaldatum van de wissel.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zoals vastgesteld door het hof te den Bosch in rov. 4.1 van het arrest d.d. 2 april 2002.
2 Het hof spreekt over het accepteren van wissels. Ik meen dat juister is om gelet op wisselrechtelijke terminologie over het nemen van een wissel te spreken.
3 Het eindarrest in deze zaak is van 18 juli 2006 terwijl de cassatiedagvaarding is uitgebracht op 18 oktober 2006.
4 In dit arrest was de Hoge Raad van oordeel dat door de uitgifte van een wissel de opeisbaarheid van een onderliggende vordering wordt geschorst.
5 Zie bijv. Asser-Hartkamp 4-I, 2004, nr. 518, Rank, 'Geld, geldschuld en betaling', Kluwer, 1996, p. 151 e.v. en Scheltema/ Meijer, 'Wissel- en chequerecht', Samsom HD Tjeenk Willink, 1993, p. 63 e.v.
Uitspraak 25‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Wissel- en chequerecht; verhouding tussen wisselovereenkomst en onderliggende rechtsverhouding; betalingstermijn.
25 april 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/336HR
IV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Frans recht SOCIÉTÉ MODERNE DE TEXTILES SOMOTEX S.A. (tevens handelende onder de naam SOMOTEX),
gevestigd te Villeurbanne Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.B.C. Kloppenburg,
t e g e n
WIENER INTERNATIONAL SI B.V.,
gevestigd te Maastricht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Somotex en Wiener.
1. Het geding in feitelijke instanties
Wiener heeft bij exploot van 13 juli 1993 Somotex gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en ondermeer gevorderd, kort gezegd, Somotex te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 21.043,-- ter zake van rente wegens te late betaling van een aantal facturen door Somotex. Daarnaast vorderde Wiener ontbinding van de tussen partijen bestaande overeenkomst en schadevergoeding.
Somotex heeft de vordering bestreden.
Bij vonnis van 23 september 1999 heeft de rechtbank de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis is Wiener in beroep gekomen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 2 april 2002 heeft het hof Wiener tot bewijslevering toegelaten.
Na nog drie tussenarresten te hebben gewezen en na getuigenverhoren, heeft het hof bij eindarrest van 18 juli 2006 de tussen partijen gesloten overeenkomsten ontbonden en Somotex voorts veroordeeld tot betaling aan Wiener van € 477.093,26 vermeerderd met rente en kosten.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Somotex heeft tegen de door het hof uitgesproken arresten beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Wiener is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Somotex heeft in februari/maart 1991 van Wiener sportpakken, merk Trilobal, gekocht voor een totaalbedrag van ƒ 1.130.839,--. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. De tussen partijen geldende algemene voorwaarden van Wiener houden onder meer in dat betaald moet worden ten laatste 90 dagen na factuurdatum. Met betrekking tot deze overeenkomst heeft Wiener zeven facturen gestuurd aan Somotex. Deze laatste heeft daarop in totaal ƒ 1.117.323,-- betaald met wissels die vervaldata hadden na de betalingstermijn van de desbetreffende facturen.
3.2 Wiener heeft aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering tot voldoening van f 21.043,-- ten grondslag gelegd dat deze facturen later dan 90 dagen na de factuurdatum zijn betaald, en dat Somotex daardoor in verzuim verkeerde en mitsdien renteplichtig is geworden. De verdere vorderingen van Wiener doen in cassatie niet meer terzake.
Somotex heeft aangevoerd dat betaling op verzoek van Wiener zelf door middel van wissels heeft plaatsgevonden. Wiener heeft daartegen op haar beurt - onweersproken - aangevoerd dat de vervaldata van de wissels door Somotex zijn bepaald.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Naar haar oordeel heeft Somotex zich terecht op rechts-verwerking beroepen omdat het op de weg van Wiener lag aanstonds te laten blijken dat zij zich niet kon verenigen met de in de wissels vermelde vervaldata.
Het hof heeft over dit geschilpunt geoordeeld dat het enkele feit dat Wiener de wissels heeft genomen, onvoldoende is om de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing te stellen. Het verwierp daarmee het primaire verweer van Somotex tegen de vordering. Het honoreerde het subsidiaire verweer in die zin dat Somotex slechts rente verschuldigd is tot de vervaldag van de wissels omdat het in de macht van Wiener lag op die datum betaling te verkrijgen door de wissels aan de bank aan te bieden (rov. 4.6 van het tussenarrest van 2 april 2002).
3.3 Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het enkele feit dat Wiener de wissels heeft genomen, onvoldoende is om de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing te stellen. Bij de beoordeling van het middel dient tot uitgangspunt dat, wanneer een schuldenaar zijn schuld voldoet door aan zijn schuldeiser wissels aan te bieden die laatstgenoemde neemt, daardoor de onderliggende rechtsverhouding in beginsel niet teniet gaat. Of, en zo ja op welke wijze, de onderliggende verhouding wordt beïnvloed door het nemen van de wissel, is afhankelijk van uitleg van de wisselovereenkomst.
Tegen deze achtergrond heeft te gelden dat, indien de schuldeiser een wissel neemt waarin een latere vervaldag is bepaald dan in de onderliggende rechtsverhouding als uiterste betalingsdatum is overeen-gekomen, de trekker van de wissel (schuldenaar in de onderliggende rechtsverhouding) daaraan in beginsel redelijkerwijs de zin mag toekennen dat de schuldeiser instemt met uitstel van de oorspronkelijk overeengekomen uiterste betalingsdatum tot aan de in de wissel vermelde vervaldatum.
3.4 Nu Wiener geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan dit vertrouwen in het onderhavige geval niet gerechtvaardigd was, heeft het hof in zijn tussenarrest van 2 april 2002 van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door het hiervoor in 3.2 vermelde primaire verweer van Somotex te verwerpen.
3.5 Het middel treft dus doel. Het eindarrest van het hof moet worden vernietigd voor zover daarin in strijd met het hiervoor overwogene een bedrag aan rente is toegewezen. Blijkens hetgeen het hof in rov. 7.1 - 7.5 van zijn tussenarrest van 6 april 2004 heeft overwogen, heeft het hof het bedrag van deze rente vastgesteld op € 6.214,16. De Hoge Raad zelf kan de zaak afdoen door voornoemd bedrag aan rente in mindering te brengen op het bij eindarrest toegewezen bedrag van (in totaal) € 477.093,26.
4. De beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 juli 2006 voor zover Somotex daarin is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 477.093,26 met rente, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Somotex tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wiener te betalen een bedrag van € 470.879,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 13 juli 1993 tot de dag der voldoening;
veroordeelt Wiener in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Somotex begroot op € 562,05 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 25 april 2008.
Beroepschrift 18‑10‑2006
Heden, de achttiende oktober tweeduizendzes,
ten verzoeke van de rechtspersoon naar Frans recht SOCIÉTÉ MODERNE DE TEXTILES SOMOTEX S.A. (tevens handelend onder de naam SOMOTEX), gevestigd te Villeurbanne (Frankrijk), maar te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag (2595 AA) aan het Koningin Julianaplein nr. 30, gebouw Babylon, kantoren A, vijfde verdieping (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. M.B.C. Kloppenburg, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door mijn requirante als advocaat wordt aangewezen om haar als zodanig in na te melden cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
heb ik,
[Martinus Josephus Maria Vorstenbosch, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats 's‑Hertogenbosch en aldaar kantoorhoudende aan de Van der Does de Willeboissingel 41/42]
AAN:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WIENER INTERNATIONAL SI B.V. (hierna: WIENER), gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht, maar te dezer zake op de voet van art. 63 Rv mijn exploit doende te 's‑Hertogenbosch (5223 LA) aan de Statenlaan nr. 9, ten kantore van de procureur mr. J.E. Lenglet, bij wie de gerequireerde in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, aldaar [aan die gekozen woonplaats] afschrift dezes latende aan:
[mevr. B. Hooymans]
aldaar werkzaam;
AANGEZEGD:
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen de arresten van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, Vijfde Kamer, gewezen in de zaak onder rolnummer C0000297/MA tussen mijn requirante als geïntimeerde in principaal appel/appellante in incidenteel appel en de gerequireerde als appellante in principaal appel/geïntimeerde in incidenteel appel en uitgesproken ter openbare terechtzittingen van 2 april 2002, 6 april 2004, 9 november 2004, 17 januari 2006 en 18 juli 2006;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en relaterende als voormeld, de gerequireerde voornoemd,
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de achtste december tweeduizendzes, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer, alsdan zitting houdende in het gebouw van die Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te Den Haag,
TENEINDE:
alsdan tegen voormelde arresten te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof op grond van de in het arrest, waarvan beroep, vermelde gronden heeft beslist als in het dictum van dat arrest vermeld, zulks ten onrechte op grond van de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen, redenen:
Ten onrechte dan wel onbegrijpelijk overweegt het hof in rov. 4.6 van het tussenarrest van 2 april 2002 dat ‘het enkele feit van acceptatie van wissels met een vervaldatum van na de overeengekomen betalingstermijn onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing is gesteld’. Deze overweging geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Behoudens bijzondere omstandigheden, die het hof niet noemt, geldt immers dat de schuldeiser, na acceptatie van een wissel, de onderliggende verbintenis vóór de vervaldag van deze wissel niet kan vorderen (zie aldus reeds HR 16 januari 1903, W 7869). Dit impliceert dat geen rente verschuldigd is over de periode voor de vervaldag van de wissel. Het hof heeft deze rente dan ook ten onrechte wel verschuldigd geacht. Voorzover het hof met betrekking tot het bovenstaande wel van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, blijkt dit niet uit 's hofs arrest(en), zodat 's hofs oordeel onvoldoende is gemotiveerd.
En op grond van vorenstaand middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad zal behagen te vernietigen het arrest waartegen het is gericht met zodanige verdere beslissingen als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, [€ 71,32 + €. 13,55 btw = €. 84,87]
[Eiser(es) kan op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 de hem/haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende bovenstaande kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]
Deurwaarder