HR, 02-11-2007, nr. 07/10717HR
ECLI:NL:HR:2007:BB6946
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-11-2007
- Zaaknummer
07/10717HR
- LJN
BB6946
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BB6946, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB6946
ECLI:NL:HR:2007:BB6946, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑11‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6946
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑07‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Cassatie, verstek meerdere gedaagden; exploot van dagvaarding met formeel gebrek (ontbreken mededeling van rechtsgevolg niet-verschijnen), relatieve nietigheid, herstel.
Rolnummer: 07/10717 HR
Mr. Wuisman
Rolzitting: 5 oktober 2007
CONCLUSIE inzake:
1. Stichting Algemene Woningstichting Houten,
2. Stichting Viveste h.o.d.n. Algemene Woningstichting Houten,
eiseressen tot cassatie,
tegen
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
verweerders in cassatie.
Deze conclusie betreft een verzoek van eiseressen tot cassatie om verstek te verlenen tegen verweerders in cassatie.
1. Het materiële geschil tussen partijen in de vorige instanties betreft een vordering van eiseres tot cassatie sub 1 jegens verweerders tot cassatie tot ontruiming van een huurwoning. In deze vordering is eiseres tot cassatie sub 1 door het hof Amsterdam, met zittingsplaats Arnhem, bij eindarrest d.d. 29 mei 2007 niet ontvankelijk verklaard. Aldus beslist het hof na geconstateerd te hebben dat eiseres tot cassatie reeds ten tijde van het instellen van de vordering bij de rechtbank Utrecht, sector kanton, niet meer bestond en dus niet de bevoegdheid had om in rechte op te treden.
2. Van genoemd eindarrest en een daaraan voorafgaand tussenarrest d.d. 6 maart 2007 zijn eiseressen tot cassatie in cassatie gekomen bij een exploot van dagvaarding, dat op 24 juli 2007 ten kantore van de procureur in appel van verweerders in cassatie is uitgebracht.
3. Op de aangezegde eerst dienende dag, 7 september 2007, zijn beide verweerders in cassatie niet verschenen. Eiseressen tot cassatie hebben verzocht om tegen verweer-ders in cassatie verstek te verlenen.
4. Gebleken is dat in de cassatiedagvaarding niet, zoals in het - krachtens artikel 407, lid 1 Rv ook in cassatie - toepasselijke artikel 111, lid 2, sub j Rv voorgeschreven, de aanzegging van het rechtsgevolg als vermeld in artikel 140, lid 2 Rv is opgenomen. Aangezegd of medegedeeld dient te worden: indien er meer gedaagden zijn en er is ten minste een van hen in het geding verschenen, dan, indien ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, wordt niet alleen tegen hen verstek verleend en tussen de eiser en de verschenen gedaagden voortgeprocedeerd, maar wordt ook tussen alle partijen één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
5. In aanvulling op het voorgaande wordt nog het volgende onder de aandacht gebracht.
5.1 In lid 2 van artikel 407 Rv wordt voor de dagvaarding in cassatie met zoveel woorden bepaald dat in die dagvaarding niet de aanzegging genoemd in artikel 111, lid 2, sub i Rv hoeft te worden opgenomen. Dit geldt sinds de inwerkingtreding op 13 oktober 2005 van de wet van 8 september 2005, Stb. 2005, 455((1)). Voordien, d.w.z. vanaf 1 januari 2002 - de dag waarop het 'nieuwe procesrecht' in werking trad -, diende ook de aanzegging genoemd in artikel 111, lid 2, sub i Rv((2)) in de cassatiedagvaarding te worden opgenomen.
5.2 De hiervoor in 5.1 omschreven wijziging van artikel 407, lid 2 Rv heeft in 2005 ook het op de appeldagvaarding betrekking hebbende artikel 343 Rv ondergaan. De wijziging van artikel 343 Rv wordt in de Memorie van Toelichting((3)) bij het betreffende wetsontwerp als volgt toegelicht:
"Verduidelijkt wordt dat de dagvaarding in hoger beroep de in artikel 139 genoemde rechtsgevolgen verbonden aan het niet verschijnen door gedaagde niet hoeft te vermelden. Toewijzing van de vordering tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt, doet zich in hoger beroep immers niet voor (zie Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, blz. 99). Wel dient de dagvaarding in hoger beroep het in artikel 140, tweede lid, genoemde rechtsgevolg te vermelden, dat intreedt als bij meer gedaagden niet alle gedaagden verschijnen. In dat geval geldt ook in hoger beroep dat de uitspraak mede ten aanzien van de niet verschenen gedaagden als een uitspraak op tegenspraak wordt beschouwd."
Naar deze redengeving voor de wijziging van artikel 343 Rv wordt verwezen bij de toelichting op de wijziging van artikel 407, lid 2 Rv((4)).
5.3 Uit het voorgaande volgt dat het handhaven voor de cassatiedagvaarding van het voorschrift in artikel 111, lid 2, sub j Rv bewust is geschied.
6. Uit artikel 120, lid 1 Rv volgt dat het ontbreken in de dagvaarding van de hiervoor in 4 genoemde mededeling de nietigheid van de dagvaarding meebrengt.
7. Artikel 121, lid 1 Rv houdt in, voor zover te dezen van belang, dat, wanneer een gedaagde niet verschijnt, tegen hem geen verstek kan worden verleend indien het exploot van dagvaarding aan een gebrek lijdt dat nietigheid meebrengt((5)).
8. Omdat de in de onderhavige zaak uitgebrachte cassatiedagvaarding nietig is, kan niet tot verstekverlening worden geconcludeerd.
9. Artikel 121, lid 2 Rv voorziet erin dat de rechter, wanneer hem blijkt dat het exploot van dagvaarding aan een gebrek lijdt dat nietigheid meebrengt, een nieuwe roldatum bepaalt en de eiser beveelt het bepaald zijn van een nieuwe roldatum bij exploot aan de gedaagde aan te zeggen met herstel van het gebrek op kosten van de eiser. Ingevolge lid 3 van artikel 121 Rv ziet de rechter echter van toepassing van het in artikel 121, lid 2 Rv bepaalde af, wanneer het hem aannemelijk voorkomt dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt. In dat geval spreekt de rechter de nietigheid van de dagvaarding uit.
Op grond van het bovenstaande luidt de conclusie: in overweging wordt gegeven om op de voet van artikel 121, lid 2 Rv een nieuwe roldatum te bepalen en aan eiseressen tot cassatie het bevel te geven die nieuwe roldatum aan verweerders in cassatie bij exploit aan te zeggen en bij die gelegenheid tevens de in artikel 111, lid 2, sub j jo. 140, lid 2 Rv bedoelde aanzegging te doen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Wet Aanpassing van enkele onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met het nieuw procesrecht.
2. Voor 13 oktober 2005 was hetgeen thans in artikel 111, lid 2, sub i en j is bepaald, nog tesamen ondergebracht in artikel 111, lid 2, sub i Rv.
3. TK 2002-2003, 28 863, nr.3, blz. 10.
4. TK 2002-2003, 28 863, nr.3, blz. 11.
5. Zou worden doorgeprocedeerd zonder verstekverlening biedt artikel 425 Rv de mogelijkheid om van het arrest van de Hoge Raad in verzet te komen.
Uitspraak 02‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Cassatie, verstek meerdere gedaagden; exploot van dagvaarding met formeel gebrek (ontbreken mededeling van rechtsgevolg niet-verschijnen), relatieve nietigheid, herstel.
2 november 2007
Eerste Kamer
Nr. 07/10717HR
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeschikking
in de zaak van:
1. STICHTING ALGEMENE WONINGSTICHTING HOUTEN,
gevestigd te Houten,
2. STICHTING VIVESTE h.o.d.n. ALGEMENE WONINGSTICHTING HOUTEN,
gevestigd te Houten,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden laatstelijk wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in cassatie
Eiseressen tot cassatie - verder in enkelvoud te noemen: de Stichting - hebben bij exploot van 24 juli 2007 aan verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - aangezegd dat zij beroep in cassatie instellen tegen de tussen partijen gewezen arresten van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 6 maart 2007 en 29 mei 2007 en [verweerder] c.s. gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 7 september 2007.
[Verweerder] c.s. zijn in cassatie niet verschenen. De Stichting heeft verzocht verstek te verlenen tegen [verweerder] c.s. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt ertoe op de voet van art. 121 lid 2 Rv. een nadere datum te bepalen met bevel tot oproeping van [verweerder] c.s. met herstel van het na te noemen gebrek.
2. Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
Het exploot van dagvaarding van 24 juli 2007 voldoet niet aan de ingevolge art. 407 lid 1 in verbinding met art. 111 lid 2, aanhef en onder j, Rv. in acht te nemen eisen, vermeld in art. 140 lid 2 in verbinding met art. 140 lid 1 Rv., aangezien het niet de mededeling bevat dat indien er meer gedaagden zijn en tenminste één van hen in het geding is verschenen, terwijl ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, tegen hen verstek wordt verleend en tussen de eiser en de verschenen gedaagden wordt voortgeprocedeerd, met dien verstande dat tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ingevolge art. 120 lid 1 Rv. brengt dit gebrek nietigheid van het exploot mee.
Het is evenwel niet aannemelijk dat het exploot als gevolg van dit gebrek [verweerder] c.s. niet heeft bereikt zodat, gelet op art. 121 lid 2 Rv., een nieuwe roldatum zal worden bepaald, met bevel aan de Stichting tot het uitbrengen aan [verweerder] c.s. van een herstelexploot met hernieuwde oproeping van hen.
3. Beschikkende
De rolraadsheer:
bepaalt dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle van 30 november 2007;
beveelt de Stichting aan [verweerder] c.s. die datum bij exploot aan te zeggen en hen op te roepen dan te verschijnen, met herstel van voormeld gebrek op haar kosten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer F.B. Bakels en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2007.
Beroepschrift 24‑07‑2007
Vandaag, de [vierentwintigste] juli tweeduizendzeven, op verzoek van:
- 1.
de stichting STICHTING ALGEMENE WONINGSTICHTING HOUTEN, gevestigd te Houten;
- 2.
de stichting STICHTING VIVESTE h.o.d.n. ALGEMENE WONINGSTICHTING HOUTEN, gevestigd te Houten,
eisers tot cassatie, verder ieder ook (gezamenlijk, in enkelvoud) te noemen: ‘AHW’, voor deze zaak woonplaats kiezende te (2594 AM) Den Haag aan de Bezuidenhoutseweg 241, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. M.J. van Basten Batenburg, die als zodanig door AHW wordt gesteld en voor hen zal optreden;
heb ik,
Heb ik, THEODORUS CORNELIS VAN DE DONK, toegevoegd-kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Mr. EDDY KROM, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Arena Boulevard 83–95;
AAN
- 1.
[gerequireerde 1]
- 2.
[gerequireerde 2]
beiden laatstelijk wonende te [woonplaats],
telkens op de voet van het bepaalde bij artikel 63 Rv. op het kantoor van de advocaat en procureur Mr A.A.M. Hesseling te (1076 NB) Amsterdam aan de Van Tuyll van Serooskerkenplein 24–30, bij wie in de vorige instantie laatstelijk als procureur woonplaats is gekozen, mijn exploit gedaan, gesproken met en voor ieder van verweerders in cassatie een […]
aldaar werkzaam,
AANGEZEGD:
dat mijn opdrachtgevers, ieder voor zich en gezamenlijk, hierbij beroep in cassatie instellen tegen de arresten van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, Tweede Civiele Kamer, van 6 maart 2007 en 29 mei 2007 onder rolnummer 2006/1186 gewezen tussen mijn eisers in cassatie enerzijds en verweerders in cassatie anderzijds;
vervolgens heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze en advocaatstelling als eerder aangegeven, verweerders in cassatie
GEDAGVAARD:
om op vrijdag zeven september tweeduizendzeven (07-09-2007), des morgens om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen op de terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die dan gehouden zal worden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
TENEINDE:
tegen voormelde arresten te horen doen aanvoeren het navolgende middel tot cassatie:
INLEIDING
In cassatie kan van de navolgende vaststaande respectievelijk door AWH gestelde en door het Hof in het midden gelaten feiten worden uitgegaan:
- i.
Tussen de Stichting Algemene Woningstichting Houten als verhuurster enerzijds en de heer [gerequireerde 1] als huurder anderzijds, is met ingang van 31 januari 2003 een huurovereenkomst gesloten ter zake van de woonruimte aan de [a-straat] [1] te [plaats].
- ii.
In verband met aanhoudende overlast door [gerequireerde 1], zijn gezinsleden en zijn bezoekers, is de huurder diverse malen aangeschreven en gesommeerd.
- iii.
Uiteindelijk is [gerequireerde 1] op 5 september 2006 gedagvaard in kort geding. In dit kort geding, dat op 15 september 2006 is behandeld, is ontruiming binnen 7 dagen na betekening van het vonnis gevorderd, alsmede proceskosten-veroordeling.
- iv.
Het exploot van dagvaarding is betekend namens AWH. Gedaagden waren de heer [gerequireerde 1] en zijn partner, mevrouw [gerequireerde 2]. [gerequireerde 1] en [gerequireerde 2] voornoemd worden hierna ook aangeduid, in enkelvoud, als : ‘[gerequireerde 1]’.
- v.
In een vonnis van 29 september 2006 heeft de Kantonrechter de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen, met dien verstande dat [gerequireerde 1] is veroordeeld tot ontruiming binnen twee maanden na betekening van het vonnis. De proceskostenveroordeling bedroeg € 782,53.
- vi.
Op 4 oktober 2006 is ten verzoeke van AWH het vonnis aan [gerequireerde 1] in persoon betekend, waarbij tevens de ontruiming is aangezegd op 6 december 2006.
- vii.
[gerequireerde 1] heeft bij exploot van 27 oktober 2006 AWH in hoger beroep doen dagvaarden. Bij herstelexploot van 10 november 2006 heeft [gerequireerde 1] AWH aangezegd dat geïntimeerde niet zelf dient te verschijnen maar bij procureur.
- viii.
Bij memorie van grieven heeft [gerequireerde 1] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter. AWH is aanvankelijk niet verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
- ix.
In de memorie van grieven heeft [gerequireerde 1] verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen. Het Hof heeft dit begrepen als een incidentele vordering.in hoger beroep als bedoeld in artikel 351 Rv.
- x.
In een arrest van 5 december 2006 heeft het Hof de uitvoerbaarheid bij voorraad geschorst en onder aanhouding van iedere verdere beslissing de zaak verwezen naar de rol van 23 januari 2007.
- xi.
Dit arrest is op 6 december 2006 naar partijen gezonden. Op 7 december 2006 werd dit arrest ontvangen.
- xii.
Echter, op 6 december 2006 had inmiddels de ontruiming van de woning plaatsgevonden, waarbij overigens gebleken is dat [gerequireerde 1] de woning reeds nagenoeg geheel had ontruimd en niet aanwezig was bij de ontruiming.
- xiii.
Op de rolzitting van 6 februari 2007 heeft AWH als geïntimeerde partij een memorie van antwoord genomen. In die memorie van antwoord is melding gemaakt van het feit dat de stichting Algemene Woningstichting Houten thans ‘Stichting Viveste’ genaamd is en dat Algemene Woningstichting Houten nog slechts als handelsnaam door Stichting Viveste wordt gebruikt.
- xiv.
In het tussenarrest van 6 maart 2007 heeft het Hof overwogen dat uit de memorie van antwoord van AWH geen andere conclusie kan worden getrokken, dan dat de Stichting Algemene Woningstichting Houten ten tijde van de inleidende dagvaarding als zodanig al niet meer bestond. Uit de informatie uit het handelsregister blijkt namelijk dat AWH samen met Woningstichting Dr Schaepman te Houten is gefuseerd tot de nieuwe stichting Stichting Viveste, aldus het Hof. Die fusie is gerealiseerd per 30 juni 2006, derhalve vóór de betekening van de inleidende dagvaarding.
- xv.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van het Hof om ambtshalve alsnog een niet-ontvankelijkheid uitte spreken en het vonnis in eerste aanleg te vernietigen. Van die gelegenheid hebben AWH op 20 maart 2007 en [gerequireerde 1] op 3 april 2007 gebruik gemaakt, waarna het Hof op 29 mei 2007 eindarrest heeft gewezen.
- xvi.
In dat eindarrest is het vonnis van de Kantonrechter van 29 september 2006 vernietigd en is AWH alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Bovendien is AWH in de kosten van beide instanties veroordeeld, tot een totaalbedrag van € 2073,87.
CASSATIEKLACHTEN
Het Hof heeft in zijn arrest van 6 maart 2007 en/of het arrest van 29 mei 2007 het recht geschonden en/of vormen verzuimd die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven door te overwegen als hierna in de afzonderlijke subonderdelen zal worden uiteengezet. Op grond van deze onderdelen, op zichzelf of in onderling verband gelezen, kan het arrest van 6 maart 2007 en/of kan het arrest van 29 mei 2007 niet in stand blijven.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd, meer in het bijzonder het bepaalde in de artikelen 45 en 66 het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, alsmede schending van het bepaalde in artikel 30 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doordien het Gerechtshof heeft overwogen als het gedaan heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 van liet arrest van 6 maart 2007 en de rechtsoverwegingen 2.1, 2.2, 2.4., 2.5, 2.6 en 2.7 van het arrest van 29 mei 2007, waarmee het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
Toelichting
Het hof heeft miskend dat in casu sprake is van een bij de aanduiding van de eisende rechtspersoon in de inleidende dagvaarding gemaakte vergissing (middelonderdeel 1A) en dat Stichting Viveste, gelijk zij heeft aangegeven, beschouwd diende en dient te worden (en door [gerequireerde 1] ook als zodanig is beschouwd) als de (materiele en formele) procespartij in de procedure in prima en in de door [gerequireerde 1] tegen AWH aangespannen hoger beroepprocedure bij het Hof (middelonderdeel 1B).
Subonderdeel 1 A
Met betrekking tot de gebruikte naamgeving oordeelt het Hof ten onrechte dat het bestreden vonnis vernietigd dient worden en AHW alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Tevens oordeelt het Hof ten onrechte dat de omstandigheid dat de naam: ‘Algemene Woningstichting Houten’ door de rechtsopvolgster van de voormalige stichting Algemene Woningstichting Houten, de Stichting Viveste, als handelsnaam wordt gebruikt, hierin geen verandering brengt, omdat de naam als bedoeld in artikel 45 lid Aanhef en onder b. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in geval van het rechtspersoon de statutaire naam is.
In ‘Burgerlijke Rechtsvordering’, artikel 45 Rv, aantekening 16 (bewerkt door mr. A. Knigge) wordt gemeld dat voor de toepassing van artikel 45 lid 2 sub b en d Rv als uitgangspunt geldt dat aan die voorschriften is voldaan indien daarin is opgenomen een naam ter aanduiding van degene op wiens verzoek het exploot is gedaan en een naam ter aanduiding van degene voor wie het exploot is bestemd. Voorts wordt aangegeven: ‘Voldoet het exploot, waar het gaat om de tenaamstelling, wel aan de daaraan gestelde eisen, maar is er sprake van een (kennelijke) vergissing of een verschrijving in de partijaanduiding, dan zal dit gebrek in het exploot veelal geen fatale gevolgen hebben, maar moeten worden aangemerkt als een zich steeds voor verbetering lenende fout.’
Bovendien wordt in voornoemde aantekening 16 op artikel 45 Rv overwogen: ‘Aan een beroep van de wederpartij op deze kennelijke vergissing of verschrijving kan de rechter op grond van de goede procesorde voorbij gaan indien de wederpartij geen in rechte te respecteren belang heeft bij het beroep op het gebrek.’
Ter vergelijking wordt door AHW tevens gewezen op HR 4 december 1998 NJ 1999/269 (Van der Lugt / Zegers), waarin het handelt om de situatie dat op 2 augustus 1994 een dagvaarding wordt betekend waarin als eiseres wordt genoemd: Electrotechnisch Handels- en Installatiebedrijf Zegers BV (hierna: Zegers EHI). Zegers EHI was echter ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding gefailleerd en bestond niet meer. De dagvaarding had uitgebracht moeten worden op naam van Zegers Installatietechniek BV (hierna: Zegers). De Hoge Raad oordeelt evenwel in dit arrest: ‘Het middel verliest echter uit het oog dat ook de omstandigheid dat verscheidene rechtspersonen met op elkaar gelijkende namen bij het geschil betrokken zijn, niet in de weg staat aan rectificatie van een in zodanig geval bij de aanduiding van de eisende rechtspersoon in de inleidende dagvaarding gemaakte vergissing, zo die vergissing voor de gedaagde kenbaar was, de gedaagde door deze vergissing en een rectificatie daarvan niet wordt benadeeld of in zijn verdediging geschaad, en de rectificatie tijdig plaatsvindt.’
Niet is in te zien waarom het Hof in onderhavige zaak niet tot rectificatie, zoals door AHW voorgesteld, heeft willen besluiten, nu het voorafgaande aan het wijzen van arrest door het Hof Stichting Viveste als procespartij kon worden aangemerkt en de vergissing hersteld kon (en kan) worden, hetgeen te meer geldt nu Stichting Viveste dit herstel zelf al heeft aangegeven.
Dat het ook voor [gerequireerde 1] duidelijk was dat Stichting Viveste aangemerkt diende en dient te worden als zijn contractspartij met betrekking tot de door hem gehuurde woning en in die hoedanigheid degene die de inleidende dagvaarding heeft doen laten uitbrengen (hetgeen anders niet mogelijk is vanwege het feit dat de stichting Stichting Algemene Woningstichting Houten als zodanig niet meer bestaat), blijkt reeds uit de na de fusie met [gerequireerde 1] voortgezette huurovereenkomst, waarbij Stichting Viveste de betrefffende huurwoning aan [gerequireerde 1] ter beschikking heeft gesteld en [gerequireerde 1] na de fusie aan Stiching Viveste huurpenningen heeft betaald. Daarenboven staat vast dat [gerequireerde 1], getuige zijn inhoudelijk verweer (en sterker nog: de door hem jegens stichting Algemene Woningstichting Houten uitgebrachte hoger beroep dagvaarding en ingediende memorie van grieven) er nimmer aan heeft getwijfeld wie hem in welke hoedanigheid in rechte heeft betrokken.
In het licht van het bovenstaande kan ook het bepaalde in rechtsoverweging 2.7. van het arrest van 29 mei 2007 (waarin is geoordeeld dat het beroep van de Stichting op artikel 66 Wet van Burgerlijke Rechtsvordering ten onrechte is, omdat nietigheid van de dagvaarding niet aan de orde is, maar in plaats daarvan de rechts- en procesbevoegdheid van degene op wiens verzoek de betekening van de inleidende dagvaarding is geschied, hetgeen een ontvankelijkheidkwestie is) in het onderhavige geval niet worden aanvaard.
Niet valt in te zien waarom ook in casu — waarbij zowel AWH als [gerequireerde 1] een fout hebben gemaakt welke voor het eindarrest van het Hof herstelbaar was — niet geoordeeld kan worden (gelijk in voornoemd HR arrest van 4 december 1998, NJ 1999/269) dat bij de aanduiding van de eisende rechtspersoon in de inleidende dagvaarding gemaakte vergissing, rectificatie in de weg staat.
Immers; er is in casu geen redelijke reden om de vergissing niet te toetsen aan de vraag of [gerequireerde 1] een in rechte te respecteren belang heeft bij het beroep op het gebrek.
Integendeel; de uitkomst van de oordeelsvorming van het Hof is dat niet Stichting Viveste is veroordeeld in de proceskosten doch de formeel niet meer bestaande Stichting Algemene Woningstichting Houten, bij wie [gerequireerde 1] formeel geen verhaal kan halen.
Derhalve lijkt het ook in casu gerechtvaardigd een belangenafweging of een uitzondering op grond van eisen van goede procesorde toe te staan en heeft in zoverre het Hof het recht verkeerd toegepast.
Niet is vastgesteld dat [gerequireerde 1] benadeeld is of wordt of in zijn verdediging is geschaad. Tevens is niet vastgesteld dat regels van appèlprocesrecht en de rechtszekerheid in de weg staan aan het verbeteren van de fout.
Subonderdeel 1 B
In aansluiting op het hiervoor in middelonderdeel 1A; het Hof miskent dat het er juist wel om gaat dat het voor [gerequireerde 1] duidelijk was dat met AWH zijn verhuurder werd bedoeld.
Immers; dat Stichting Viveste de verhuurder is van [gerequireerde 1] en als zodanig ook door [gerequireerde 1] beschouwd is, hoewel door Stichting Viveste in de inleidende dagvaarding abusievelijk de benaming ‘Stichting Algemene Woningstichting Houten’ is gebruikt, blijkt al uit het inhoudelijke verweer van [gerequireerde 1] in eerste aanleg (er was bij [gerequireerde 1] geen enkele twijfel tegen wie en waartegen hij zich diende te verweren) en zijn grieven in de door hem aangespannen hoger beroepprocedure tegen Stichting Algemene Woningstichting Houten.
Dat niet vastgesteld is dat [gerequireerde 1]. bekend was met de fusie, is gezien het ontbreken van enige twijfel bij [gerequireerde 1] over de persoon en hoedanigheid van AWH, niet relevant. Immers; los van de fusie heeft [gerequireerde 1] inhoudelijk verweer gevoerd, er terecht van uitgaande dat de procedure gevoerd werd met zijn verhuurder, van wie hij de betreffende woning huurde en huurpenningen betaalde.
Door het Hof is niet, laat staan gemotiveerd, aangegeven dat het voor [gerequireerde 1] niet duidelijk moet zijn geweest dat hij zich diende te verweren tegen zijn verhuurder, de rechtspersoon die sinds de fusie formeel genaamd is de Stichting Viveste met als handelsnaam Algemene Woningstichting Houten. In zoverre is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat het niet voldoende is dat [gerequireerde 1] niet begrepen zou hebben dat zijn verhuurder de eisende partij was en in de door [gerequireerde 1] zelf aangespannen hoger beroep procedure geïntimeerde partij.
Het Hof heeft geoordeeld dat er geen onderzoeksplicht op [gerequireerde 1] c.s. rustte door bijvoorbeeld het handelsregister te raadplegen. Echter; zonder nadere motivering die ontbreekt, kan dit oordeel niet worden aanvaard nu met name het feit dat niet alleen AWH in eerste aanleg een fout heeft gemaakt, maar ook [gerequireerde 1] in hoger beroep, de conclusie rechtvaardigt deze zaak genuanceerder te beoordelen dan het Hof heeft gedaan. Het moge zo zijn (en ook wel begrijpelijk) dat [gerequireerde 1] heeft ‘voortgeborduurd’ op de fout van AWH, maar als van een ieder die een dagvaarding uitbrengt, verwacht mag worden dat er enig onderzoek plaatsheeft (bijvoorbeeld het raadplegen van openbare registers zoals het handelsregister), dan treft het verwijt ook [gerequireerde 1] door een dagvaarding in hoger beroep uit te brengen jegens de Stichting Algemene Woningstichting Houten.
Immers; het is mogelijk en niet onvoorzienbaar dat een rechtspersoon in de tijd tussen een einduitspraak en de afloop van de hoger beroep- of cassatietermijn fuseert. Hoeft een appellant dan niet (ook) de openbare registers te raadplegen?
In dit verband wijst AWH op de conclusie van A-G Mr. Ten Kate bij het arrest HR 9 juli 1990, NJ1990/748:
‘(…) De vraag was echter niet, of een verkeerde partij in appel was gekomen en of dit feit herstelbaar was, doch slechts de simpeler vraag, of er in de stukken een voor de wederpartijen duidelijk kenbare verwisseling van namen had plaatsgevonden.
- 27.
De inzet is aldus de vraag naar de uitleg van de desbetreffende stukken, op welke uitleg ik hier, ofschoon in hoofdzaak van feitelijke aard, nog nader zal ingaan, omdat Uw Raad op dit punt ten principale recht kan doen.
- 28.
Het behoeft hier geen nadere uiteenzetting, dat in de dagvaardingsprocedure in beginsel slechts partijen uit de vorige instantie in beroep kunnen komen.
- 29.
Nationale Nederlanden was in eerste aanleg geen partij, ofschoon de uitslag van het geding haar als WAM-assuradeur voor Vermeulen in hoge mate raakte en zij ook — gelet op het houden van het voorlopig getuigenverhoor — nauw bij de procedure was betrokken. Vgl. in dit verband art. 9 WAM. Gezien de gegevens onder 6–9, was deze relatie ook bij Onderstal en Het Zilveren Kruis bekend.
- 30.
Niettemin vermeldde het appelexploit Nationale Nederlanden als appellante, zoals dit ook in de kop en de staart van de memorie van grieven het geval was. Zie 11 en 13 hierboven.
- 31.
Art. 5 onder 1e Rv vergt de vermelding van de naam van de eiser, uiteraard in het belang van de tegenpartij. De onjuistheid daarvan doet er echter niet aan af, dat een naam vermeld is en daarmee aan dat voorschrift is voldaan. Art. 91 en 92 Rv leiden dan ook bij onjuistheid van de naam in beginsel niet tot nietigheid van de dagvaarding, zodat evenmin de opvolgende artikelen bij onjuistheid van toepassing zijn, al kan de strekking van die artikelen in verband met andere gevolgen van die onjuistheid van belang zijn.
(…)
Bij dit alles is m.i. duidelijk dat het ook voor Onderstal en Het Zilveren Kruis duidelijk moet zijn geweest, dat hier niet sprake was van een (ongeoorloofde) partijwisseling doch van een abuis, van een ongehoorde slordigheid zelfs.
- 37.
Op de vraag, hoe een dergelijke fout tot stand kon komen — bij de toelichting in cassatie zijn hierover gedachten geopperd —, zijn verschillende antwoorden denkbaar, doch ik mag deze vraag laten rusten.
- 38.
Naar ik meen, past het niet (meer) in de huidige procesrechtelijke opvattingen bij deze feitelijke stand van zaken de begane (ernstige) fout, die als uiteengezet voor de wederpartijen, die daardoor in hun materiele verweer niet werden gehinderd, duidelijk geweest moet zijn, af te straffen met niet-ontvankelijkheid van het appel, in plaats van correctie alsnog — zoals gevraagd was — toe te laten. Het gaat hier om uitleg met correctie in een geval waarin de wederpartijen — ondanks de fout — heel goed begrijpen of hadden behoren te begrijpen, wat bedoeld is. In zodanig geval wordt herstel van fouten in de dagvaarding toegelaten.’
Recent heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 22 juni 2007, NJ 2007/343 geoordeeld:
(…)
‘Gesteld noch gebleken is dat Tycho, gelet op de zojuist weergegeven vermeldingen in de cassatiedagvaarding, in redelijkheid kon menen dat met de aanduiding Fisser een andere rechtspersoon was bedoeld dan de rechtspersoon die in de vorige instantie onder die naam partij was. Tycho heeft derhalve geen in rechte te respecteren belang bij haar beroep op de onjuiste naamsvermelding in de cassatiedagvaarding. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt dan ook afgewezen.’
Bij laatstgenoemd arrest concludeerde A-G mr. Wesseling-van Cent:
‘(…) Art. 45 Rv bepaalt — voorzover thans van belang — in het tweede lid onder b dat het exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt.
Wordt geen enkele naam vermeld, dan kleeft aan het exploot een gebrek dat ingevolge art. 120 Rv met nietigheid is bedreigd. Is daarentegen louter de naam van de eiser niet correct weergegeven, dan heeft dit in beginsel geen nietigheid van de dagvaarding, maar eventueel niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg NOOT 9.
Wanneer de gedaagde heeft begrepen of redelijkerwijs geacht kan worden te hebben begrepen ten verzoeke van wie de dagvaarding is uitgebracht dan wel door wie het rechtsmiddel in kwestie is aangewend, is een niet-ontvankelijkverklaring niet op zijn plaats NOOT 10. Een dergelijk geval doet zich bijvoorbeeld voor indien in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat het per abuis in de appeldagvaarding vermelden van een verkeerde partij als appellante voor de wederpartij enige onzekerheid heeft doen ontstaan terzake van de vraag of het inderdaad haar wederpartij in eerste aanleg was die van het vonnis waarbij hij veroordeeld werd in hoger beroep kwam NOOT 11.
2.5 In het exploot van de cassatiedagvaarding is Tycho aangezegd dat het cassatieberoep werd ingesteld tegen het bestreden arrest, gewezen tussen requirante, Fisser als appellante en gerequireerde, Tycho, als geïntimeerde. Niet gesteld of gebleken is dat er voor Tycho reden was om te veronderstellen dat met de aanduiding Fisser een andere rechtspersoon was bedoeld dan de partij die in de vorige instantie onder die naam was verschenen. Dit brengt mee dat Tycho geen in rechte te respecteren belang heeft bij haar beroep op de onjuiste tenaamstelling NOOT 12. Het beroep op niet-ontvankelijkheid moet dan ook worden afgewezen. De cassatiedagvaarding dient m.i. dan ook aldus te worden gelezen dat daarmee cassatieberoep is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fisser Holding BV.’
Zowel de in de bestreden arresten genoemde stichting Algemene Woningstichting Houten en de stichting Viveste h.od.n. Algemene Woningstichting Houten dienen in deze cassatieprocedure ontvankelijk verklaard te worden. Ten overvloede wijst AWH op HR 9 juli 1990, NJ 1990/748, waarin de Hoge Raad oordeelt:
‘Zowel Vermeulen als Nationale Nederlanden zijn in hun beroep in cassatie ontvankelijk, de eerste omdat hij erover klaagt door het hof ten onrechte niet te zijn beschouwd als degene die van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep is gekomen, de tweede omdat zij erover klaagt door het hof ten onrechte wel te zijn beschouwd als degene die van dit vonnis in hoger beroep is gekomen, bij welke klacht zij reeds belang heeft, nu zij door het hof in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.’
Subonderdeel 2
Door te overwegen en beslissen zoals het Hof heeft gedaan in rechtsoverwegingen 2.4, 2.5 2.6 en 2.7 van het arrest van 29 mei 2007 heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed door te miskennen dat in casu geen onduidelijkheid hoeft te ontstaan over de (rechts)personen tussen wie het vonnis rechtskracht heeft (middelonderdeel 2A) en voorts ten onrechte te oordelen dat dit kan leiden tot executieperikelen (middelonderdeel 2B).
Subonderdeel 2A
In het bijzonder is niet goed in te zien dat, nu AWH na de ontdekking van de foutieve benaming geheel zelfstandig bij memorie van antwoord (maar nog voordat eindarrest was gewezen, derhalve tijdig) heeft aangegeven dat Stichting Viveste de rechtsopvolger is van stichting Algemene Woningstichting Houten, onvolkomenheden in de tenaamstelling van de inleidende dagvaarding het risico in zich bergen dat onduidelijkheid ontstaat over de (rechts)personen tussen wie het vonnis rechtskracht heeft.
Subonderdeel 2B
In aansluiting op middelonderdeel 2A heeft te gelden dat het Hof ten onrechte heeft verondersteld dat in casu (kennelijk) sprake kan zijn van een executieperikelen.
Immers; er zouden geen executieproblemen zijn, noch zou sprake zijn van procesrechtelijk problemen indien bijvoorbeeld een reconventionele eis zou zijn ingesteld, indien het Hof, gelijk AWH zelf in de procedure heeft ‘aangeboden’ c.q. aangegeven, de Stichting Viveste in deze procedure ook als formele procespartij had aangemerkt.
Het Hof somt slechts bezwaren van slechts algemene aard op waarvoor echter, in de omstandigheden van het geval, geen reële angst hoeft te bestaan dat deze bezwaren zich in deze zaak zullen manifesteren.
Ten onrechte heeft het Gerechtshof in rechtsoverweging 2.5. van het arrest van 29 mei 2007 niet mede in beschouwing genomen dat AWH na de ontdekking van de fout voordat door het Hof arrest zou worden gewezen, nu juist heeft aangegeven als formele procespartij aangemerkt te kunnen worden. Juist indien het Hof hierin had bewilligd, had AWH zij bij eventuele tegen haar gerichte executiemaatregelen in redelijkheid geen beroep kunnen doen op het feit dat stichting Algemene Woningstichting Houten niet meer bestaat.
Het oordeel van het Hof in rechtsoverweging 2.6 van het arrest van 29 mei 2007 heeft overwogen, het beroep van de Stichting op het gebruik van de handelsnaam niet opgaat omdat de inleidende dagvaarding op naam van ‘de stichting Algemene Woningstichting Houten’ (cursivering toegevoegd) is uitgebracht en dat daarmee niet de handelsnaam ‘Algemene Woningstichting Houten’ gebruikt is, maar een rechtspersoon als zodanig aangeduid, welke rechtspersoon toen niet langer bestond, miskent de feitelijke en ingenomen processuele houding van [gerequireerde 1]. Niet gesteld noch is gebleken dat de functie van een dagvaarding, middel tot oproeping en aanduiding op welke wijze een gedaagde dient te verschijnen en waarom hij geacht wordt te verschijnen en tegen wie en welke aanspraken de gedaagde zich heeft te verweren, niet ‘gewerkt’ heeft.
Door in overweging 2.9 van het arrest van 29 mei 2007 te overwegen dat deformalisering in gevallen als het onderhavige tot gevolg zou hebben dat de partij die op naam van een niet of niet meer bestaande (rechts)persoon de procedure daarmee inleidt, daarmee zelf geen enkel risico loopt, omdat zij dat gebrek — indien zij dat wenst en op het moment dat haar dit uitkomt — kan helen, terwijl daar tegenover de wederpartij wel risico loopt, miskent het Hof dat AWH nu juist zelf heeft aangegeven bereid te zijn dat Stichting Viveste in deze procedure aangemerkt kan worden als formele procespartij.
Het Gerechtshof heeft derhalve op onjuiste gronden enige stellingen van eisers tot cassatie in hoger beroep ongegrond bevonden, althans een oordeel gegeven dat de toets der kritiek niet kan doorstaan.
MITSDIEN:
op grond van vorenstaand middel tot cassatie te horen vernietigen de arresten waartegen het middel zich richt, met zodanige verdere behandeling en beslissing als u Hoge Raad zal menen, dat in goede justitie behoort, kosten rechtens.
De kosten hiervan zijn voor mij, deurwaarder, € [70,85]