Zie conclusie van repliek, onderdelen 4 en 5, memorie van antwoord onderdeel 21, 22–24.
HR, 13-07-2007, nr. C06/089HR
ECLI:NL:PHR:2007:BA7217
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-07-2007
- Zaaknummer
C06/089HR
- LJN
BA7217
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA7217, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑07‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7217
ECLI:NL:PHR:2007:BA7217, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑07‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7217
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑03‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2007, 586 met annotatie van M.M. Mendel
VR 2008, 81
JA 2007/157 met annotatie van Wicher Bouman
NJ 2007, 586 met annotatie van M.M. Mendel
VR 2008, 81
JA 2007/157 met annotatie van Wicher Bouman
Uitspraak 13‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht; vervolg op HR 4 oktober 2002, nr. C01/326, NJ 2002, 557. Vordering van uitzendbureau tegen verzekeraar tot verlenen dekking voor schadevergoeding aan zijn werknemer uit werkgeversaansprakelijkheid; uitleg van (uitsluitingsclausule in) polisvoorwaarden, maatstaf; ‘spiegelbeelddekking’ van AVB- en WAM-polissen; grenzen rechtsstrijd in hoger beroep.
13 juli 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/089HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
UITZENDBUREAU EXCELLENT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
AXA SCHADE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. F.E. Vermeulen, thans mr. E.M. Tjon-En-Fa.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Excellent en AXA.
1. Het geding in feitelijke instanties
Excellent heeft bij exploot van 26 juni 2001 AXA gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat AXA in het onderhavige geval polisdekking dient te verlenen en AXA te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 40.198,76 met wettelijke rente.
AXA heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 juli 2003 de vorderingen toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft AXA hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 13 december 2005 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van Excellent alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Excellent beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
AXA heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Excellent mede door mr. E.C.M. Hurkens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het arrest van het hof met verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Ten tijde van het na te noemen ongeval had Excellent een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen afgesloten bij een rechtsvoorganger van AXA. Excellent was onder die verzekering verzekerd in haar hoedanigheid van uitzendbureau.
(ii) Ter zake van de dekking is in de op die overeenkomst toepasselijke Verzekeringsvoorwaarden AB 9000 onder meer bepaald:
"Artikel 2 Dekking
2.1 Omschrijving van de dekking
a Aansprakelijkheid/hoedanigheid
Verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade die is veroorzaakt binnen de verzekerde hoedanigheid (....).
Artikel 3 Uitsluitingen
Niet is verzekerd de aansprakelijkheid:
(....)
3.3 Motorrijtuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen
voor schade verbandhoudende met een motorrijtuig, vaartuig of luchtvaartuig dat verzekerde bezit, houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken;
daarentegen is wel verzekerd de aansprakelijkheid:
(....)
d. van verzekeringnemer als werkgever voor schade veroorzaakt door ondergeschikten bij gebruik in zijn dienst van een motorrijtuig, dat niet aan hem toebehoort of aan hem is toevertrouwd."
(iii) Bij Excellent is sinds februari 1996 als uitzendkracht in dienst geweest [betrokkene 1]. In maart 1996 was hij uitgeleend aan Ebrex B.V., een bedrijf gevestigd op het terrein van Seaport Terminals B.V. in de Waalhaven te Rotterdam. Op 6 maart 1996 is de destijds 25-jarige [betrokkene 1], toen hij tijdens zijn werk als documentenbezorger op een hem door Ebrex ter beschikking gestelde bromfiets op weg was van het kantoor van Ebrex naar de uitgang van het bedrijfsterrein, in botsing gekomen met een door een werknemer van Seaport Terminals B.V. bestuurde zogenaamde reachstacker (containerhefwagen). Hij is daarbij ernstig gewond geraakt. Zijn linkerarm moest tot circa tien centimeter onder het schoudergewricht worden geamputeerd en zijn linkeronderbeen was verbrijzeld.
(iv) [Betrokkene 1] heeft Excellent als zijn werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor alle ten gevolge van het ongeval geleden schade. Bij vonnis van 12 november 1999 heeft de kantonrechter te Rotterdam het als een tekort in zorg voor de veiligheid van [betrokkene 1] beschouwd dat Ebrex hem op het gevaarlijke bedrijfsterrein heeft laten rijden op een bromfiets en niet in een auto. Ervan uitgaande dat Excellent voor een eventueel tekortschieten van Ebrex ter zake van de veiligheidsverplichtingen aansprakelijk is alsof het een tekortschieten van haarzelf betreft, heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Excellent aansprakelijk is voor de door [betrokkene 1] geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval, Excellent veroordeeld om bij wijze van voorschot op het smartengeld een bedrag van ƒ 20.000,-- te betalen en Excellent veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat. Dit oordeel is in hoger beroep en in cassatie (HR 4 oktober 2002, nr. C01/326, NJ 2002, 557) op de in dit geding van belang zijnde punten in stand gebleven.
3.2 Excellent vordert, kort gezegd, veroordeling van AXA dekking te verlenen voor de schade die Excellent in verband met het hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde ongeval heeft vergoed en nog zal moeten vergoeden. De rechtbank heeft die vordering toegewezen, maar het hof heeft het beroep van AXA op de in art. 3.3 van de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde polisvoorwaarden neergelegde uitsluiting gegrond geoordeeld en de vorderingen daarom afgewezen. Het hof heeft daartoe (in rov. 15) overwogen - na te hebben vooropgesteld (rov. 14) dat het bij de uitleg van een polisvoorwaarde aankomt op de zin die partijen bij de verzekeringsovereenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - dat de tekst van art. 3.3 niet eraan in de weg staat Excellent, de formele werkgever van [betrokkene 1], aan te merken als werkgever in de zin van die bepaling, alsmede dat een andere uitleg tot het ongewenste resultaat zou leiden dat de aansprakelijkheid van Excellent als formele werkgever jegens een in haar dienst zijnde uitzendkracht wel gedekt is, maar zij zich aan de aan de verzekering gestelde beperkingen zou kunnen onttrekken door te stellen dat van een werkgeverschap in de zin van de uitsluiting geen sprake is. Daaraan doet niet af, aldus het hof, dat Excellent geen invloed heeft gehad op het ter beschikking stellen van het motorrijtuig aan [betrokkene 1], nu gesteld noch gebleken is dat Excellent [betrokkene 1] het gebruik van de bromfiets heeft verboden. Het hof overwoog voorts dat niet valt in te zien dat de uitsluitingen in de polisvoorwaarden die gelden voor de aansprakelijkheidsverzekering van een materiële werkgever, niet eveneens gelden voor een formele werkgever, hetgeen naar 's hofs oordeel temeer klemt, omdat naar uit literatuur en jurisprudentie blijkt, aan de in het geding zijnde uitsluiting ten grondslag ligt dat het motorrijtuigenrisico voor de AVB-polis een te hoog risico vormt en dat voor dit risico een zelfstandige polis is ontwikkeld (werkmateriaal- of landmateriaalverzekering). Daaraan voegde het hof ten slotte nog toe dat ook geen andere feiten of omstandigheden waren gesteld die de door Excellent voorgestane uitleg rechtvaardigen.
3.3.1 Voor zover de laatste alinea van onderdeel 2.3 in verbinding met onderdeel 2.4 klaagt - onder verwijzing naar hetgeen de kantonrechter over het tekortschieten in zorg voor de veiligheid van [betrokkene 1] heeft overwogen - over het passeren door het hof van de stelling van Excellent dat de schade, anders dan voor toepassing van de uitsluitingsclausule van art. 3.3 vereist is, in het onderhavige geval geen 'verband houdt met een motorrijtuig', stuit die klacht daarop af dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk een verweer van die strekking niet in de stellingen van Excellent heeft gelezen.
3.3.2 De onderdelen 2.3, 2.4 en 2.5 lenen zich voor het overige voor gezamenlijke behandeling. Zij klagen onder meer over onbegrijpelijkheid van de verwerping van het standpunt van Excellent dat de schade niet onder enige WAM-polis, en dus ook niet onder de hare, is gedekt en dat een gelijkschakeling van materiële en formele werkgever in artikel 3.3 van de polisvoorwaarden ertoe leidt dat het normale werkgeversrisico van art. 7:658 BW, voor zover samenhangend met schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, voor Excellent - die immers, als uitzendbureau, niet de eigenaar, bezitter of houder is van het motorrijtuig waarmee de schade in verband staat - onverzekerbaar is.
Deze klachten zijn gegrond. Zoals valt af te leiden uit hetgeen in 3.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal is vermeld omtrent hetgeen in literatuur en rechtspraak wordt geleerd omtrent de 'spiegelbeeld-dekking' van AVB- en WAM-polissen, wordt met de formulering van de uitsluitingen in aansprakelijkheidspolissen ter zake van het gebruik van motorrijtuigen beoogd de dekking die die polissen bieden zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de dekking van WAM-verzekeringen, zodat er zo min mogelijk overlappingen of lacunes in de dekking bestaan. Tegen die achtergrond klagen de onderdelen terecht over de verwerping door het hof van het betoog van Excellent dat de door AXA voorgestane uitleg van de uitsluiting van art. 3.3 tot gevolg heeft dat voor een uitzendbureau als Excellent een risico zoals zich dat in deze zaak heeft verwezenlijkt en waarvoor WAM-polissen geen dekking bieden, onverzekerbaar is. Voor zover het hof bedoeld mocht hebben dat in die leemte wordt voorzien door werkmateriaal- of landmateriaalverzekeringen, kan ook dat oordeel niet ertoe bijdragen dat de beslissing toereikend is gemotiveerd. Naar onderdeel 2.5 terecht aanvoert, is een verweer van die strekking door AXA niet gevoerd, zodat het hof met die overweging buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, terwijl, indien het hof mocht hebben beoogd met die overweging een feit van algemene bekendheid of een ervaringsregel aan zijn oordeel ten grondslag te leggen, 's hofs oordeel niet in stand kan blijven omdat het door het hof bedoelde feit niet als van algemene bekendheid kan worden beschouwd, onderscheidenlijk een ervaringsregel van die inhoud niet bestaat.
3.3.3 Ook onderdeel 2.2 is gegrond, voor zover daarin wordt geklaagd dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat het resultaat van de door Excellent bepleite uitleg van art. 3.3 van de polisvoorwaarden - te weten dat enerzijds de aansprakelijkheid van Excellent als formele werkgever jegens een bij haar in dienst zijnde uitzendkracht gedekt is onder de AVB-polis, maar dat zij zich anderzijds aan de aan de verzekering van die aansprakelijkheid gestelde beperkingen zou kunnen onttrekken door te stellen dat van werkgeverschap in de zin van de polisvoorwaarden geen sprake is - als een ongewenst resultaat moet worden aangemerkt, waaraan het hof een grond ontleent voor de verwerping van de door Excellent bepleite uitleg van de uitsluitingsclausule.
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 december 2005;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt AXA in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Excellent begroot op € 841,05 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 13 juli 2007.
Conclusie 13‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht; vervolg op HR 4 oktober 2002, nr. C01/326, NJ 2002, 557. Vordering van uitzendbureau tegen verzekeraar tot verlenen dekking voor schadevergoeding aan zijn werknemer uit werkgeversaansprakelijkheid; uitleg van (uitsluitingsclausule in) polisvoorwaarden, maatstaf; ‘spiegelbeelddekking’ van AVB- en WAM-polissen; grenzen rechtsstrijd in hoger beroep.
Rolnr. C06/089HR
mr. J. Wuisman
Zitting: 20 april 2007
CONCLUSIE inzake:
Uitzendbureau Excellent B.V.
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand
tegen
AXA Schade N.V.
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. E.M. Tjon-en-Fa
Voorwerp van strijd in de onderhavige zaak is de uitleg van de verzekeringsvoorwaarde in een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen die uitsluiting van dekking voor, kort gezegd, motorrijtuigschade inhoudt.
1. Feiten ((1))
1.1 In cassatie zijn de volgende, in rechte vaststaande, feiten van belang:
(i) Bij eiseres tot cassatie, een uitzendbureau (hierna: Excellent), is als uitzendkracht in dienst geweest [betrokkene 1]. In maart 1996 was hij uitgeleend aan Ebrex B.V., een bedrijf gevestigd op het terrein van Seaport Terminals B.V. in de Waalhaven te Rotterdam. Op 6 maart 1996 is [betrokkene 1], toen hij tijdens zijn werk als documentenbezorger op een hem door Ebrex ter beschikking gestelde bromfiets op weg was van het kantoor van Ebrex naar de uitgang van het bedrijfsterrein, in botsing gekomen met een door een werknemer van Seaport Terminals B.V. bestuurde zogenaamde reachstacker (container-hefwagen). Hij is daarbij ernstig gewond is geraakt. Zijn linkeronderbeen was verbrijzeld en zijn linkerarm moest tot circa tien centimeter onder het schoudergewricht worden geamputeerd. Ten tijde van het ongeval was [betrokkene 1] vijfentwintig jaar oud.
(ii) [Betrokkene 1] heeft Excellent als zijn werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor alle ten gevolge van het ongeval geleden schade. Bij vonnis van 12 november 1999 heeft de kantonrechter te Rotterdam het als een tekort in zorg voor de veiligheid van [betrokkene 1] beschouwd dat Ebrex hem op het gevaarlijke bedrijfsterrein heeft laten rondrijden op een bromfiets en niet in een auto. Er van uitgaande dat Excellent voor een eventueel tekortschieten van Ebrex terzake van de veiligheidsverplichtingen aansprakelijk is alsof het een tekortschieten van haar zelf betreft, heeft de kantonrechter onder meer voor recht verklaard dat Excellent aansprakelijk is voor de door [betrokkene 1] geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval, Excellent veroordeeld om bij wijze van voorschot op het smartengeld een bedrag van ƒ 20.000,- te betalen en verder Excellent veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat((2)). Dit oordeel is in hoger beroep en in cassatie (HR 4 oktober 2002, NJ 2002, 557) op de hier van belang zijnde punten overeind gebleven.
(iii) Ten tijde van het ongeval had Excellent een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen afgesloten bij een rechtsvoorganger van verweerster in cassatie (hierna: AXA). Excellent was onder die verzekering verzekerd in de hoedanigheid van Administratief uitzendbureau((3)). Op deze verzekering zijn de Verzekeringsvoorwaarden AB 9000 van toepassing((4)).
(iv) Ter zake van de dekking is in de Verzekeringsvoorwaarden onder meer en enigszins verkort weergegeven bepaald:
Artikel 2 Dekking
2.1 Verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade die is veroorzaakt
binnen de verzekerde hoedanigheid (....).
Artikel 3 Uitsluitingen
Niet is verzekerd de aansprakelijkheid:
(....)
3.3 voor schade verbandhoudende met een motorrijtuig, vaartuig of luchtvaartuig dat verzekerde bezit, houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken;
Daarentegen is wel verzekerd de aansprakelijkheid:
(....)
d. van verzekeringnemer als werkgever voor schade veroorzaakt door ondergeschikten bij gebruik in zijn dienst van een motorrijtuig, dat niet aan hem toebehoort of aan hem is toevertrouwd.
(v) Bij brief van 2 februari 1999 heeft de raadsman van Excellent AXA verzocht per omgaande te berichten of terzake de mogelijke aansprakelijkheid jegens [betrokkene 1] polisdekking wordt verleend. AXA heeft bij brief van 24 februari 1999 dekking onder de polis geweigerd. In reactie hierop heeft de raadsman van Excellent AXA bij brief van 26 februari 1999 aansprakelijk gehouden voor alle te lijden schade en in ieder geval voor de door Excellent te maken advocaatkosten.
2. Procesverloop
2.1 Bij deurwaardersexploot van 26 juni 2001 heeft Excellent AXA gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en onder meer gevorderd om voor recht te verklaren dat AXA polisdekking dient te verlenen.
2.2 AXA heeft verweer gevoerd en zich daarbij onder meer beroepen op de hierboven vermelde uitsluiting van dekking in artikel 3.3 van de Verzekeringsvoorwaarden. In de conclusie van antwoord noemt AXA als uitsluiting meebrengende factoren, onder 7, dat de schade van [betrokkene 1] verband houdt met een motorrijtuig dat hij bestuurde en, onder 8, dat Excellent [betrokkene 1] door tussenkomst van Ebrex heeft doen of laten rijden met een motorrijtuig. Het beroep van AXA op het uitgesloten zijn van dekking bestrijdt Excellent in de conclusie van repliek. Onder 4 van die conclusie merkt zij op:
"De achterliggende reden dat verzekeraars een uitsluiting in de polisvoorwaarden opnemen met betrekking tot schade verbandhoudende met een motorrijtuig is daarin gelegen dat verzekeraars wensen te voorkomen dat onder een AVB wordt geclaimd met betrekking tot schades die onder een WAM-dekking vallen. Excellent kan de onderhavige schade echter niet claimen bij haar WAM-verzekeraar. De uitleg die AXA derhalve geeft aan de polisvoorwaarden brengt met zich dat de werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW, voor zolang die aansprakelijkheid samenhangt met een schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, onverzekerbaar is. Een dergelijke uitleg van de polisvoorwaarden, zoals AXA die hanteert, is strijdig met de strekking die algemeen door verzekeraars in de markt wordt gevolgd."
Onder 5 van de conclusie van repliek brengt Excellent verder onder meer nog naar voren:
"AXA stelt dat Excellent de formele werkgever is die [betrokkene 1] middels de materiële werkgever Ebrex B.V. doet of laat gebruik maken van een motorrijtuig. In de visie van AXA brengt zulks met zich dat artikel 3.3 van de polisvoorwaarden (de uitsluiting) hoe dan ook van toepassing is.
De vraag die beantwoord moet worden is of de arbeidsrechtelijke gelijkschakeling ex artikel 7:658 BW tussen formele en materiële werkgever eveneens toegepast dient te worden in verzekeringsrechtelijke zin bij de uitleg van de polisvoorwaarden. Excellent is van oordeel dat deze gelijkschakeling niet aan de orde is. Excellent, als formele werkgever, heeft immers geen enkele invloed op het al dan niet ter beschikking stellen door inleners (de materie[ë]le werkgever) van motorrijtuigen aan uitzendkrachten. De uitleg die AXA geeft aan de polisvoorwaarden brengt met zich dat het normale werkgeversrisico ex artikel 7:658, voor zover samenhangend met schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, onverzekerbaar is."
In aansluiting op hetgeen zij onder 5 van de conclusie van repliek over het in verzekeringstechnische zin te maken onderscheid tussen de formele en de materiële werkgever opmerkt, neemt Excellent het standpunt in dat in een uitzendsituatie onder de 'werkgever' in de passage 'als werkgever doet of laat gebruiken' in de tekst van de uitsluiting in artikel 3.3 alleen de materiële werkgever is te begrijpen (dus degene die de uitzendkracht daadwerkelijk opdrachten laat uitvoeren).
2.3 Bij vonnis van 30 juli 2003 wijst de rechtbank het beroep van AXA op de uitsluiting af. Zij overweegt daartoe:
"5.6 In het onderhavige geval is het de inlener (Ebrex) geweest die het motorrijtuig (door [betrokkene 1]) heeft laten gebruiken. Het feit dat Excellent arbeidsrechtelijk gezien jegens haar werknemer aansprakelijk is voor de onzorgvuldigheid van de inlener (HR 15 juni 1990, VR 1991/ 89) brengt niet met zich dat het verstrekken van een motorrijtuig door de inlener onder deze polis zonder meer als een handeling moet worden gezien die aan Excellent kan worden toegerekend.
Bijzondere omstandigheden die dat in casu anders maken zijn door AXA niet gesteld en zijn ook niet gebleken. Het door AXA gedane beroep op artikel 3.3 van de polisvoorwaarden moet derhalve worden verworpen. De gevorderde verklaring van recht zal derhalve worden toegewezen."
Deze overweging komt, naar het voorkomt, hierop neer dat de rechtbank onder de 'werkgever die het motorrijtuig doet of laat gebruiken' alleen die werkgever begrijpt die daadwerkelijk het gebruik van het motorrijtuig opdraagt en dat op verzekeringsniveau in beginsel voor toerekening van die handeling aan de formele werkgever geen plaats is. In casu heeft Excellent niet daadwerkelijk het gebruik van een motorrijtuig aan [betrokkene 1] opgedragen, zodat, aldus de rechtbank, de uitsluiting niet van toepassing is, de aansprakelijkheid die voor Excellent voortvloeit uit het laten rijden door Ebrex B.V. van [betrokkene 1] op een bromfiets onder de dekking van de verzekering valt en derhalve de vorderingen van Excellent jegens AXA toewijsbaar zijn.
2.4 AXA is van het vonnis bij het gerechtshof te 's-Gravenhage in appel gekomen en heeft dat vonnis vervolgens met 9 grieven bestreden. Daarvan hebben de grieven 3 en 4 betrekking op de afwijzing van het beroep van AXA op de uitsluiting van dekking. Deze grieven acht het hof bij arrest van 13 december 2005 gegrond. Naar aanleiding van grief 4 oordeelt het hof in de rov. 13, 14 en 15 van het bestreden arrest, kort gezegd, dat een redelijke uitleg van de uitsluitingsclausule in artikel 3.3 meebrengt dat onder het doen of laten gebruiken van een motorrijtuig door de werkgever ook valt het geval dat een formele werkgever niet zelf maar door tussenkomst van de inlener een werknemer een motorrijtuig doet of laat rijden. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst alsnog de vorderingen van Excellent af.
2.5 Excellent heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. AXA heeft voor antwoord tot verwerping van het beroep geconcludeerd. Beide partijen hebben hun standpunt in cassatie door hun advocaten schriftelijk doen toelichten, Excellent mede door Mr. E.C.M. Hurkens. Excellent heeft nog gerepliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel richt zich met een aantal over twee onderdelen verdeelde klachten tegen hetgeen het hof in de rov. 13 t/m 15 overweegt. De klachten laten zich als volgt groeperen.
Een aantal klachten richt zich meer in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat het begrip 'werkgever' in de uitsluitingsclausule van artikel 3.3 mede omvat de formele werkgever die niet zelf de uitgezonden werknemer een motorrijtuig laat of doet rijden. Deze klachten ('de klachten met betrekking tot het formele werkgeverschap') komen voor in onderdeel 1 en de subonderdelen 2.1, eerste alinea, 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5.
Een tweede groep klachten houdt in dat het hof ten onrechte niet de vraag heeft besproken of er in casu wel kan worden gesproken van 'schade verband houdende met een motorrijtuig' in de zin van de uitsluitingsclausule in artikel 3.3. Deze klachten ('de klachten met betrekking tot schade verbandhoudende met een motorrijtuig') zijn opgenomen in de subonderdelen 2.1, tweede t/m vijfde alinea, 2.3 en 2.4.((5))
3.2 Vooraf zij opgemerkt dat men na kennisneming van de dossiers geen duidelijk beeld heeft van hoe de verhoudingen tussen de diverse partijen die bij het schade-evenement zijn betrokken zich hebben ontwikkeld en mede daardoor evenmin van de mate waarin de belangen van [betrokkene 1] veilig zijn gesteld.
het fenomeen van de spiegelbeelddekking
3.3 Bij de uitleg van de uitsluitingsclausule in artikel 3.3 speelt op de achtergrond mee het vraagstuk van de zogeheten 'spiegelbeelddekking'. Daarmee beogen verzekeraars, aldus J.H. Wansink in zijn handboek 'De Algemene aansprakelijkheidsverzekering'((6)) op blz. 223: "... te bewerkstelligen dat de dekkingen op twee polissen elkaar uitsluiten in die zin, dat de dekking ter zake van een bepaald risico op de ene polis het spiegelbeeld vormt van de uitsluiting van dat risico op de andere polis, en omgekeerd." Daarbij geldt dat hoe nauwkeuriger de uitsluiting in de ene verzekering aansluit op de dekking onder een andere verzekering, des te geringer de kans is dat de verzekerde in een 'tussen wal en schip'-situatie terecht komt. Naarmate de uitsluiting in de ene verzekering minder goed aansluit op de dekkingsomvang van een andere verzekering, geldt het omgekeerde.
Het is niet ongebruikelijk dat in algemene aansprakelijkheidsverzekeringen van dekking is uitgesloten de aansprakelijkheid voor motorrijtuigenschade ('het motorrijtuigenrisico'). De achtergrond daarvan is niet alleen dat het motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een relatief te hoog risico vormt, maar ook dat voor dat risico aparte verzekeringen met aparte regels en een aparte prijsstelling zijn ontwikkeld. Hierbij valt te denken aan de verplichte WAM-verzekering en ook aan de werkmaterieel- of landbouwmateriaalverzekering. Dit gegeven brengt mee dat de problematiek van de spiegelbeelddekking zich in de praktijk nogal eens voordoet bij een algemene aansprakelijkheidsverzekering in verband met de uitsluiting daarin betreffende het risico van motorrijtuigenschade. Wansink besteedt daaraan uitgebreid aandacht in de §§ 5.1 en 5.4 van zijn handboek. Op in het bijzonder blz. 232 e.v. van zijn handboek gaat Wansink in op het geval dat de (formulering van de) uitsluiting van het motorrijtuigrisico in de algemene aansprakelijkheidsverzekering niet aansluit op de dekking die een specifiek op motorrijtuigenschade gerichte polis biedt. Hij schrijft op blz. 234:
"Een sluitende spiegelbeelddekking ontbreekt ook wanneer de uitsluiting in de algemene aansprakelijkheidsverzekering niet is gebaseerd op 'schade veroorzaakt door of met een motorrijtuig', maar in plaats daarvan begrippen bevat die een ruimer causaal verband leggen tussen de schade en het motorrijtuig. Dit geldt in ieder geval bij het gebruik van de term 'verband houdende met', maar ook - zij het in mindere mate - bij dat van de term 'voortvloeiende uit of toegebracht door'."
Wansink noemt en bespreekt in dit kader rechtspraak waarin de vraag aan de orde is of de formulering van een uitsluitingsclausule in een algemene aansprakelijkheidsverzekering inderdaad de ruime betekenis toekomt die aan de clausule naar zijn bewoordingen zou kunnen worden toegekend. Een voorbeeld hiervan is het geval waarop HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22 betrekking heeft((7)). Een werknemer was uit een bak van een hoogwerker gevallen die op een vrachtwagen was gemonteerd en op dat moment gebruikt werd op een bedrijfsterrein. De vier stempels van de vrachtwagen waren uitgezet. De werkgever had de hoogwerker gehuurd van [A] die bij Nationale-Nederlanden een aansprakelijkheidsverzekering bedrijven (AVB) had afgesloten en bij Hannover International Insurance een WAM-verzekering. Deze laatste verzekering bood, zo oordeelt het hof, geen dekking, omdat de schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor schadeveroorzakeing in het verkeer. In de AVB was dekking uitgesloten voor: "de aansprakelijkheid voor schade, toegebracht met of door een motorrijtuig of een luchtvaartuig, dat een verzekerde bezit, houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken." Volgens Nationale-Nederlanden viel de opgetreden schade onder de uitsluiting. Het hof Den Haag overweegt dienaangaande:
"Strikt genomen ontbreekt, gelet op de tekst van artikel 3 van deel B van de AVB-polis (...), een sluitende spiegelbeelddekking ten aanzien van de WAM-polis en de AVB-polis. De term "toegebracht met of door een motorrijtuig' in genoemd artikel B3 legt een ruimer causaal verband tussen de schade en het motorrijtuig dan "schade, veroorzaakt door of met een motorrijtuig, met welke term wel een sluitende spiegelbeelddekking zou zijn gecreëerd. Bedacht moet echter worden, dat de oorsprong van een uitsluiting als de onderhavige in AVB-polissen lijkt te zijn gelegen in het feit dat het motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een relatief te hoog risico vormt en dientengevolge in een specifieke motorrijtuigpolis is ondergebracht. Vanuit deze achtergrond mocht [A] er redelijkerwijs vanuit gaan en mocht NN van hem redelijkerwijs niet anders verwachten dan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de WAM-polis. [A] heeft er dus redelijkerwijs vanuit mogen gaan - en NN mocht verwachten dat - de uitsluiting bij toepassing van het causaliteitscriterium niet verder reikte dan er ten aanzien van het motorrijtuigrisico dekking op de WAM-polis is."
De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand, omdat het hof daarmee niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de aard en strekking van een dergelijke bepaling, noch omtrent de bij de uitlegging van verzekeringsvoorwaarden te hanteren maatstaf (rov. 3.4).((8))
Het is tegenwoordig niet ongebruikelijk dat WAM-verzekeringen dekking bieden voor motorrijtuigschade die niet strikt gerelateerd is aan de verwezenlijking van een verkeersrisico. Op blz. 234 acht Wansink in die hedendaagse verzekeringspraktijk op zichzelf een rechtvaardiging gelegen voor een ruimere interpretatie van de uitsluiting in de algemene aansprakelijkheidsverzekering((9)). Maar die verruiming kent toch ook weer zijn grenzen. Op blz. 261 en 262 van zijn handboek schenkt Wansink aandacht aan de verhouding tussen de dekking op de AVB-polis van een werkgever en die op een werkmaterieelpolis. Hij neemt bij zijn beschouwingen daarover tot uitgangspunt het geval waarin zich bij een werknemer door een langdurige dwanghouding in een tractor, waarmee sloten en walkanten schoon worden gemaakt, chronische klachten aan nek en schouders ontwikkelen en de werkgever daarvoor aansprakelijk is (naar mag worden aangenomen uit hoofde van artikel 7:658 BW). Bij de wat ruimer geformuleerde clausules betreffende het motorrijtuigrisico in algemene aansprakelijk-heidsverzekeringen zou, aldus Wansink, met het oog op de bewoordingen van de clausules genoemde schade buiten de dekking van deze verzekering vallen, maar de letterlijke tekst is te dezen niet bepalend. Hij merkt vervolgens op:
"In overeenstemming met de heersende opvattingen moet veeleer worden nagegaan wat de bedoeling van partijen is geweest en moeten de bewoordingen worden opgevat in de zin die met de aard van de overeenkomst het meest overeenstemt. Tot welke uitkomsten nu leidt de toepassing van die uitgangspunten? Vooropgesteld zij dat in het voorliggende geval sprake is van werkgeversaansprakelijkheid jegens een werknemer ter zake van een tijdens de werkzaamheden opgelopen beroepsziekte. Die aansprakelijkheid wordt - naar algemeen gebruikelijk is - gedekt op de AVB-polis. Rijst vervolgens de vraag of de uitsluiting daar iets aan afdoet. Mijns inziens niet. De reikwijdte van bedoelde uitsluiting moet mede worden bezien in het licht van de dekking op de Werkmaterieelpolis; dit vanuit het in verzekeraarskringen algemeen aanvaarde uitgangspunt dat specifieke risico's verbonden aan het bezit en/of gebruik van een motorrijtuig op een specifieke, aan het motorrijtuig gekoppelde aansprakelijkheidsverzekering verzekerd behoren te zijn en dat de verzekerde in redelijkheid niet anders mag verwachten dan dat de uitsluitingsbepaling in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de Werkmaterieelpolis. Welnu, tot die specifieke risico's behoort niet het risico van werkgeversaansprakelijkheid voor een 'chronisch' opgelopen beroepsziekte. De Werkmaterieelpolis ziet naar zijn aard - in het verlengde van de verplicht voorgeschreven WAM-dekking - op het risico van aansprakelijkheid als gevolg van ongevallen, veroorzaakt door het verzekerde motorrijtuig."
3.4 Het voorgaande maakt duidelijk, meer in het algemeen gesproken, dat in geval van motorrijtuigschade (schade waarbij op een of andere wijze een motorrijtuig is betrokken) uit het enkele feit dat in de algemene aansprakelijkheidsverzekering een clausule voorkomt waarin van dekking is uitgesloten schade veroorzaakt door of verbandhoudende met een motorrijtuig of vaartuig, nog niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de aansprakelijkheidsverzekering geen dekking biedt. Bij de bepaling van de reikwijdte van de betrokken uitsluiting zal met meer aspecten rekening dienen te worden gehouden, waaronder de samenhang die er bestaat tussen de algemene aansprakelijkheidsverzekering en, in concreto en/of meer in het algemeen, andere verzekeringen die betrekking hebben op aansprakelijkheid voor schade verbandhoudende met het motor- of vaartuig. Dat aspect is belangrijk omdat in de praktijk van de aansprakelijkheidsverzekering een afstemming tussen uitsluiting en dekking van het uitgesloten risico van motorrijtuigschade elders geenszins ongewoon is en mede daardoor ook verwachtingen schept of kan scheppen bij de verzekerden over de reikwijdte van de dekking en de uitsluiting.
de klachten met betrekking tot het formele werkgeverschap
3.5 Zoals hiervoor al opgemerkt, hebben deze klachten betrekking op het strijdpunt tussen partijen of het begrip 'werkgever' in de uitsluitingsclausule in artikel 3.3 mede de 'formele werkgever' omvat. Dat strijdpunt doet zich in deze context voor dat een uitzendbureau een uitzendkracht ter beschikking heeft gesteld van een inlener en dat deze inlener de uitzendkracht werkzaamheden heeft laten uitvoeren met een door hem (inlener) verstrekt motorrijtuig (bromfiets). De beoordeling van het strijdpunt zal met inachtneming van die context dienen te geschieden. Het hof legt in rov. 15 de uitsluitingsclausule aldus uit dat onder het begrip 'werkgever' mede de formele werkgever valt.
3.6 De klacht die Excellent in onderdeel 1 in verband met deze uitleg aanvoert, stoelt op de veronderstelling dat partijen het er over eens zijn dat in zowel artikel 2.1 (omschrijving van de dekking) als in artikel 3.3 (de uitsluitingsclausule) met de term 'werkgever' hetzelfde is bedoeld, te weten dat dit begrip in beide artikelen ook het werkgeverschap in formele zin omvat. Die veronderstelling is niet juist. Uit met name rov. 13 blijkt dat het hof aanneemt dat partijen op dit punt van mening verschillen. Daarom concludeert het hof aan het slot van die rechtsoverweging: "Aldus ligt de vraag ter beantwoording voor hoe het begrip als werkgever doen of laten gebruiken in artikel 3.3 AV moet worden uitgelegd." De klacht faalt derhalve wegens gemis aan feitelijke grondslag.
3.7 In onderdeel 2 komt aan het slot een algemene klacht voor. Deze klacht wordt nader uitgewerkt in de daarop volgende subonderdelen en heeft daarnaast niet nog een eigen betekenis. Onder deze omstandigheden volstaat het de subonderdelen te bepreken.
3.8 Bij de uitleg in rov. 15 van de term 'werkgever' in de uitsluitingsclausule neemt het hof de tekst van de clausule in aanmerking. De klacht in subonderdeel 2.1, eerste alinea, die hiertegen is gericht, faalt in ieder geval, voorzover daarbij wordt verondersteld dat het hof voor de uitleg van artikel 3.3 de letterlijke tekst uitsluitend bepalend heeft geacht. Uit rov. 15 blijkt onmiskenbaar, dat het hof bij de uitleg van de uitsluitingsclausule ook andere aspecten in aanmerking neemt.
3.8.1 In het subonderdeel ligt, zo lijkt het althans, mede de klacht besloten dat het hof aan de tekst van de uitsluitingsclausule een (veel) te grote betekenis heeft toegekend. De letterlijke tekst van een polisvoorwaarde is, zo wordt opgemerkt, juist niet bepalend.
De uitsluitingsclausule is opgenomen in een document met Algemene Voorwaarden, derhalve in een document dat voorbestemd is om een rechtsverhouding in een onbestemd aantal gevallen op uniforme wijze te regelen. Nu van het tegendeel niet is gebleken, mag worden aangenomen dat de partijen niet over de uitsluitingsclausule hebben onderhandeld en dat er ook niet een toelichting op die clausule is verstrekt. Onder deze omstandigheden verschuift bij de uitleg conform de haviltex-formule het zwaartepunt naar objectieve factoren. Daarbij neemt de tekst niet een beslissende maar wel een plaats van betekenis in((10)). Dit laatste betekent dat bepaald gewicht toekomt aan de betekenis die een term uit die bepaling in het algemeen en in het verband van andere termen en woorden in de bepaling heeft((11)).
3.8.2 Niet gezegd kan worden dat het onbegrijpelijk is dat het hof in de tekst zelf van de uitsluitingsclausule geen aanleiding heeft gevonden om onder de term 'werkgever' in artikel 3.3 niet mede de formele werkgever te begrijpen. In dat artikel wordt de term 'werkgever' zonder enige nadere kwalificatie gebruikt, terwijl in de clausule verder ook geen woorden, termen of passages voorkomen die er toe dwingen aan te nemen dat onder de term werkgever niet de formele werkgever is of kan zijn begrepen. Hoewel daaraan niet in de eerste plaats zal worden gedacht, kan taalkundig onder 'als werkgever doen of laten gebruiken van een motorrijtuig' mede begrepen worden het geval dat niet de uitlener maar de inlener van een uitzendkracht deze laatste in een motorrijtuig laat rijden. Op dit punt is ook geen specifieke klacht geformuleerd.
3.9 Met subonderdeel 2.2 wordt als onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden 's-hofs oordeel in rov. 15 dat het niet begrijpen van de formele werkgever in de term 'werkgever' in de uitsluitingsclausule tot het ongewenste resultaat zou leiden dat enerzijds de aansprakelijkheid van Excellent als formele werkgever jegens een bij haar in dienst zijnde uitzendkracht gedekt is onder de AVB-polis, maar dat zij zich anderzijds aan de aan de verzekering van die aansprakelijkheid gestelde beperkingen zou kunnen onttrekken door te stellen dat van werkgeverschap in de zin van de polisvoorwaarden geen sprake is.
3.9.1 Het hof spreekt van 'het ongewenste resultaat' omdat het, althans zo schijnt het toe, in de houding van Excellent iets dubbelslachtigs ziet. Aan de ene kant bepleit Excellent, ten einde onder de verzekering dekking voor aansprakelijkheid jegens een in dienst zijnde uitzendkracht te genieten, dat onder het begrip 'werkgever' ook het formele werkgeverschap valt. Daarentegen vat Excellent aan de andere kant, ten einde aan de beperkingen die aan de dekking van die aansprakelijkheid zijn gesteld te ontkomen, het begrip 'werkgever' eng op, namelijk als slechts het materiële en niet het formele werkgeverschap omvattend. Dat het hof voor een dergelijke dubbelslachtige houding geen begrip toont, is op zichzelf niet onbegrijpelijk. Het willen hebben van het genot van dekking voor het risico van aansprakelijkheid voor schade dat men als formele werkgever loopt, impliceert ook gebondenheid aan de beperkingen die voor de dekking van dat risico gelden.
3.9.2 Intussen zal pas dan van "dubbelslachtigheid" kunnen worden gesproken, wanneer uitleg van de uitsluitingsclausule uitwijst dat, in een context als waarvan hier sprake is, onder het begrip 'werkgever' in de clausule ook de formele werkgever valt. Daarover kan twijfel ontstaan, wanneer een aan de dekking gestelde beperking tot een resultaat leidt dat de verzekerde niet hoefde te verwachten. Dan bestaat er aanleiding om te veronderstellen dat die beperking niet kan zijn bedoeld. Dit punt komt hierna in 3.10 ter sprake. Het eindoordeel over de motiveringsklacht in de tweede alinea van subonderdeel 2.2 dient dan ook nog te worden opgeschort.
3.9.3 De rechtsklacht in de eerste alinea van subonderdeel 2.2 faalt wegens feitelijke grondslag. Uit rov. 15 valt niet af te leiden dat het hof daar toepassing geeft aan een regel inhoudende dat het als regel ongewenst is dat aan een en dezelfde term in een regeling een verschillende betekenis wordt toegekend.
3.10 De subonderdelen 2.3, 2.4 en 2.5 lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. De eerste twee subonderdelen keren zich tegen het oordeel van het hof in rov. 15 dat het feit dat Excellent geen invloed heeft gehad op het ter beschikking stellen van het motorrijtuig, niet af doet aan de ongewenstheid van het resultaat van het door Excellent verdedigde standpunt. Het tweede subonderdeel is gericht tegen het oordeel in rov. 15 dat niet valt in te zien dat de uitsluitingen die gelden voor de verzekering van de aansprakelijkheid van een materiële werkgever, niet eveneens gelden voor de verzekering van de aansprakelijkheid van een formele werkgever en dat dit te meer klemt, omdat - naar uit de literatuur en jurisprudentie blijkt - aan de hier bedoelde uitsluiting ten grondslag ligt dat het motorrijtuigenrisico voor de AVB-polis een te hoog risico vormt en dat voor dit risico een zelfstandige polis (werkmaterieel- of landmateriaalverzekering) is ontwikkeld en deze aspecten voor alle categorieën werkgevers gelijkelijk geldt.
3.10.1 Tegen beide oordelen wordt aangevoerd - in subonderdeel 2.3, tweede alinea, rechtstreeks en in subonderdeel 2.5, tweede en derde alinea, meer indirect - dat Excellent naar voren heeft gebracht dat een gelijkschakeling tussen materiële en formele werkgever in artikel 3.3 van de polisvoorwaarden er toe leidt dat het normale werkgeversrisico ex art. 7:658 B.W., voor zover samenhangend met schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, voor uitzendbureaus onverzekerbaar is. Deze stelling moet geplaatst worden in de bijzondere context dat niet het uitzendbureau eigenaar, bezitter of houder is van het motorrijtuig dat met de schade in verband wordt gebracht, maar de inlener van de door het uitzendbureau ter beschikking gestelde uitzendkracht. De hoofdklacht in de subonderdelen komt per saldo hierop neer dat in het licht van genoemde stelling de twee bestreden oordelen geen afdoende basis vormen voor de uitleg die het hof aan de uitsluitingsclausule heeft gegeven.
3.10.2 Indien en voor zover de bewering inzake de onverzekerbaarheid voor uitzendbureaus van het normale werkgeversrisico ex art. 7:658 B.W., voor zover samenhangend met schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, opgaat, wordt - in aanmerking genomen het hierboven besproken fenomeen van de spiegelbeelddekking - een ter zake doende punt aangesneden. Zoals hierboven in 3.2 vermeld en door het hof in rov. 15 ook zelf opgemerkt, vindt de uitsluiting in algemene aansprakelijkheidsverzekeringen van het motorrijtuigenrisico zijn grond niet alleen hierin dat het motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekeringen een te hoog risico vormt, maar ook in het feit dat voor dat risico dekking is te vinden in andere met het oog op dat risico ontwikkelde verzekeringen. Anders gezegd, de uitsluiting van het motorrijtuigenrisico in de algemene aansprakelijkheidsverzekeringen vindt mede zijn verklaring en rechtvaardiging in de beschikbaarheid van andere verzekeringsmogelijkheden. Bij de uitleg van een uitsluitingsclausule is dan ook met dit laatste gegeven rekening te houden. Dit gegeven bepaalt mede niet alleen wat de verzekerde - in casu een uitzendbureau - over de reikwijdte van de uitsluiting in redelijkheid heeft mogen verwachten, maar ook met welk verwachtingspatroon van de verzekerde de verzekeraar rekening heeft kunnen houden.
3.10.3 In de twee in 3.10 genoemde oordelen van het hof is niet een afdoende reactie op het beroep van Excellent op de onverzekerbaarheid van het motorrijtuigenrisico voor het uitzendbureau met het oog op de uitleg van de uitsluitingsclausule gelegen. Excellent heeft concreet gesteld dat zij voor de schade waarvoor zij tegenover [betrokkene 1] aansprakelijk is, geen verhaal op de WAM-verzekeraar kan vinden((12)). Beide oordelen houden, naar het voorkomt, niet in - in zoverre missen de klachten in subonderdeel 2.5 over een verboden aanvulling van de feiten en een ontoelaatbare verrassingsbeslissing doel wegens gemis aan feitelijke grondslag - dat naar het oordeel van het hof het voor een uitzendbureau als Excellent mogelijk zou zijn geweest om verzekeringsdekking te verkrijgen met een reguliere WAM-verzekering en/of een werkmateriaal- of landbouwmaterieelverzekering voor schade verbandhoudende met een motorrijtuig, waarvan niet het uitzendbureau eigenaar, bezitter of houder is maar, zoals in het onderhavige geval, de inlener van de door het uitzendbureau ter beschikking gestelde uitzendkracht((13)). Bij die stand van zaken houdt de stelling van Excellent betekenis voor de uitleg van de uitsluitingsclausule. In ieder geval maakt het hof met de twee oordelen niet dan wel niet voldoende duidelijk waarom dat gegeven hier niet leidt tot een andere uitleg dan die het hof aan de clausule geeft.
3.10.4 Dit betekent tevens dat de motiveringsklacht in de tweede alinea van subonderdeel 2.2 ook niet voor ongegrond kan worden gehouden. Dat het door Excellent omtrent de betekenis van de uitsluitingsclausule ingenomen standpunt in het onderhavige geval tot een ongewenst resultaat leidt, kan op dit moment niet worden gezegd.
3.10.5 Heeft het hof, anders dan zojuist verondersteld, met het in 3.10 als tweede genoemde oordeel beoogd wel te beslissen dat naar het oordeel van het hof het voor een uitzendbureau als Excellent mogelijk zou zijn geweest om verzekeringsdekking te verkrijgen met een reguliere WAM-verzekering en/of een werkmateriaal- of landbouwmaterieelverzekering voor schade verbandhoudende met een motorrijtuig, waarvan niet het uitzendbureau eigenaar, bezitter of houder is maar, zoals in het onderhavige geval, de inlener van de door het uitzendbureau ter beschikking gestelde uitzendkracht, dan vormt dat, gelet op het tussen partijen gevoerde debat, een aanvulling van de feiten dan wel een verrassingsbeslissing. AXA heeft weliswaar de door Excellent gestelde onverzekerbaarheid betwist, maar dat slechts in zeer algemene bewoordingen en zonder overlegging van enig bewijsmateriaal gedaan; zie de conclusie van dupliek in eerste aanleg, onder 7. Er was geen voldoende grondslag in de stukken te vinden voor 's hofs oordeel over de verzekerbaarheid.
3.11 Het voorgaande voert tot de slotsom dat de 'klachten met betrekking tot het formele werkgeverschap' doel treffen, in zoverre zij inhouden of er toe strekken dat het hof bij de beantwoording van de uitlegvraag of het begrip 'werkgever' mede omvat de formele werkgever in een situatie waarin een uitzendbureau aansprakelijk is voor schade die de uitzendkracht oploopt bij gebruik van een motorrijtuig van de inlener, niet of niet voldoende acht heeft geslagen op de stelling van Excellent dat voor uitzendbureaus die aansprakelijkheid niet te verzekeren is met specifiek op motorrijtuigenschade gerichte verzekeringen.
de klachten met betrekking tot schade verbandhoudende met een motorrijtuig
3.12 In de onderhavige zaak gaat het niet om aansprakelijkheid voor schade omdat iemand onrechtmatig met een motorrijtuig aan een ander schade in de vorm van aantasting van persoon of goed heeft toegebracht. Aan de orde is aansprakelijkheid voor schade omdat er met het ter beschikking gestelde motorrijtuig onvoldoende bescherming geboden werd tegen de aantasting van de persoon van een werknemer die het motorrijtuig gebruikte. Anders dan in het eerstgenoemde geval van aansprakelijkheid, speelt het motorrijtuig hier dus niet de rol van het instrument waarmee bij een derde schade wordt aangericht. Bij de bijzondere op aansprakelijkheid voor motorrijtuigenschade afgestemde verzekeringen gaat het, in ieder geval als regel, wel om dergelijke schade. Dit betekent dat deze verzekeringen - ook los van het hierboven bij de eerdere klachten aan de orde gekomen zijnde gegeven dat een uitzendbureau geen eigenaar, bezitter of houder van het schade veroorzakende motorrijtuig is - in gevallen als het onderhavige geen dekking bieden, omdat het daarin gaat om schade voor het ontstaan waarvan het motorrijtuig niet instrumenteel is geweest. In verband met het fenomeen van de spiegelbeelddekking doet dit laatste de vraag rijzen of onder 'schade verbandhoudende met een motorrijtuig' in de uitsluitingsclausule in artikel 3.3 van Algemene verzekeringsvoorwaarden wel begrepen kan worden schade als waarvan in casu sprake is.
3.12.1Het hof gaat in het bestreden arrest op de zojuist bedoelde vraag niet in. Niet alleen is in het bestreden arrest niet een bevestigend of ontkennend antwoord op de vraag te vinden, maar ook niet een reden waarom de vraag onbeantwoord is gebleven. Dit laatste betekent dat die klachten die er van uitgaan dat het hof om een zekere reden aan de vraag voorbij is gegaan, falen bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.13 De zojuist bedoelde vraag wordt in subonderdeel 2.1, tweede t/m vierde alinea en in subonderdeel 2.3, met name vijfde en zesde alinea, aan de orde gesteld. In het eerstgenoemde subonderdeel ligt de klacht besloten dat het hof de vraag onbesproken laat. Deze klacht roept de wedervraag op of het hof zich wel in de vraag had moeten verdiepen of de schade waarom het in het onderhavige geval gaat te beschouwen is als 'schade verbandhoudende met een motorrijtuig' in de zin van artikel 3.3
3.13.1 De eerste vraag die hierbij onder ogen moet worden gezien, is of Excellent wel het verweer heeft gevoerd dat er in casu geen sprake is van 'schade verbandhoudende met een motorrijtuig' in de zin van artikel 3.3.
In de conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft AXA aangevoerd dat de schade van [betrokkene 1] verband houdt met een motorrijtuig. Daarmee beoogt AXA onmiskenbaar aan te geven dat ook aan dat vereiste voor de toepassing van de uitsluitingsclausule is voldaan. Daarop reageert Excellent in de conclusie van repliek, onder 4, met onder meer:
"De achterliggende reden dat verzekeraars een uitsluiting in de polisvoorwaarden opnemen met betrekking tot schade verbandhoudende met een motorrijtuig is daarin gelegen dat verzekeraars wensen te voorkomen dat onder een AVB wordt geclaimd met betrekking tot schades die onder een WAM-dekking vallen. Excellent kan de onderhavige schade echter niet claimen bij haar WAM-verzekeraar. De uitleg die AXA derhalve geeft aan de polisvoorwaarden brengt met zich dat de werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW, voor zolang die aansprakelijkheid samenhangt met een schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, onverzekerbaar is."
Hierin is, zij het niet dan met enige welwillendheid, het verweer te lezen dat AXA een te ruime betekenis toekent aan het vereiste 'schade verbandhoudende met een motorrijtuig' in de uitsluiting: daarvan is niet zonder meer reeds sprake wanneer bij schade een motorrijtuig is betrokken; het moet gaan om schade waarvoor onder een WAM-verzekering dekking is te vinden.
3.13.2 Een volgende vraag is of het hof het hiervoor bedoelde verweer, hoewel Excellent het in appel niet ter sprake brengt, had moeten behandelen.
Nadat het hof de grieven 3 en 4 gegrond had bevonden, had het hof uit hoofde van de positieve werking van de devolutieve werking van het appel de in eerste aanleg door Excellent gevoerde verweren moeten behandelen, voor zover zij niet door haar zouden zijn prijsgegeven. Van dit laatste kan slechts worden uitgegaan, wanneer het prijsgeven op duidelijke wijze is gebeurd((14)). Dat kan van het hier aan de orde zijnde verweer niet worden gezegd.
3.14 Het onder 3.12 t/m 3.13.2 gestelde brengt mee dat de klachten met betrekking tot schade verbandhoudende met een motorrijtuig doel treffen, voor zover zij inhouden of er toe strekken dat het hof te onrechte niet is ingegaan op de vraag of in casu wel kan worden gesproken van 'schade verbandhoudende met een motorrijtuig' in de zin van artikel 3.3 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden.
4. Conclusie
Geconcludeerd wordt tot vernietiging van het arrest van het hof met verwijzing van de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling ervan.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Zie onder meer het bestreden arrest onder 3 en het vonnis van de rechtbank onder 2.
2. Het vonnis van de kantonrechter is als productie 2 bij de conclusie van eis in eerste aanleg in
het geding gebracht.
3. Zie in dit verband rov. 11, eerste zin van het bestreden arrest.
4. Deze voorwaarden zijn als productie 1 bij conclusie van eis in eerste aanleg in het geding gebracht.
5. De subonderdelen 2.3 en 2.4 worden bij beide groepen klachten vermeld omdat, naar het voorkomt, hetgeen in die subonderdelen wordt aangevoerd strekt tot aanvulling en nadere uitwerking van ten dele de klachten van de ene groep en ten dele de klachten van de andere groep.
6. J.H. Wansink, De Algemene aansprakelijkheidsverzekering, derde druk, 2006. Korte beschouwingen over de spiegelbeelddekking treft men nog aan in: G. Klink, Samenloop van verzekeringen, bijdrage in Nieuw verzekeringsrecht; praktisch belicht, M.L. Hendrikse e.a. (red.), 2005, blz. 287; Asser-Clausing-Wansink, Bijzondere Overeenkomsten, VI, De verzekeringsovereenkomst, 1998, nr. 291.
7. Het arrest wordt besproken door J.H. Wansink en M.M.R. van Ardenne-Dick in VR 2005/2, blz. 33 e.v.
8. Op blz. 227 vermeldt Wansink een niet gepubliceerde uitspraak van 23 maart 2004 van eveneens het hof Den Haag (HA ZA 96-1237) met daarin de overweging: "Dit brengt mee dat een verzekeringnemer er in het algemeen redelijkerwijs van uit mag gaan .... dat een uitsluitingsbepaling in een AVB-polis aansluit bij de dekking van de werkmaterieelpolis (inclusief WAM-risico). Dit uitgangspunt geldt ook indien - zoals in deze zaak - de AVB-verzekering en de werkmaterieelverzekering zijn afgesloten bij verschillende verzekeraars, en ook indien - strikt naar de tekst van de uitsluitingsbepaling genomen - een sluitende spiegelbeelddekking ten aanzien van beide verzekeringen ontbreekt (zie Hoge Raad 10 oktober 2003, NJ 2004, 22)." In die zin reeds Hof Amsterdam 17 december 1976, S&S 1977, 45: ... "dat aldus de onderhavige verzekering en de WAM-verzekering op elkaar aansluiten zodanig dat enerzijds ... en anderzijds niet voor enig risico als evenbedoeld - afgezien van de andere uitsluitingen - noch de verplichte WAM-verzekering noch de onderhavige verzekering dekking geeft;".
9. In die zin ook Hof Den Haag 19 juni 2001, VR 2002, 178.
10. Zie over de meer geobjectiveerde toepassing van de haviltex-norm in het bijzonder: HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 m.nt. C.E. du Perron, rov. 4.3, 4.4 en 4.5; HR 2 februari 2007, RvdW 2007, 168, rov. 3.5.1 en de conclusie daarbij van A-G Verkade, aantekeningen 4.11 t/m 4.17.
11. Zie in dit verband behalve de twee in noot 10 genoemde arresten ook bijvoorbeeld HR 23 december 2005, RvdW 2006, 17, JOR 2006, 117 m.nt. mr. J.J. Dammingh, rov. 3.6, tweede alinea (zie over dit arrest ook het artikel van M.M. van Rossum in WPNR 6 mei 2006, p. 359 ev.). Zie voorts W.D.H. Asser, Uitleg van verzekeringsovereenkomsten in cassatie. Opmerkingen naar aanleiding van HR 31 maart 2000, NJ 2000, 357, bijdrage in Verzekering en Maatschappij onder redactie van T. Hartlief en M.M. Mendel, 2000, blz. 12/13; R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, RMTh 2005-1, blz. 2 e.v., vooral de §§ 4.3 en 5.2.
12. Zie in dit verband conclusie van repliek, sub 4.
13. Zoals de namen al aangeven, hebben werkmateriaal- en landbouwmaterieelverzekeringen, betrekking op andere voertuigen dan waarop [betrokkene 1] zich voortbewoog.
14. Zie in dit verband Ras-Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nrs 74 - 79.
Beroepschrift 13‑03‑2006
Heden, de dertiende maart tweeduizendzes, ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UITZENDBUREAU EXCELLENT B.V., gevestigd te Rotterdam, maar te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 30, kantorengebouw ‘Babylon’, kantoren A, vijfde verdieping, (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. J. van Duijvendijk-Brand, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door haar wordt aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie;
heb ik, [deurwaarder
[…]
]Giovanni van …, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Arno Marinus …, gerechtsdeurwaarder te 's‑Gravenhage, … aan de …]
AAN
De naamloze vennootschap AXA SCHADE N.V. gevestigd te Utrecht, maar mijn exploot doende te Den Haag, ten kantore van mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, procureur, Houthoff Buruma, Noordeinde 33 (2514 BC) te Den Haag, die in de vorige instantie als procureur is opgetreden voor gerequireerde, daar afschrift dezes alsmede van het na te melden arrest latende aan:
[…]
aldaar ten kantore werkzaam;
AANGEZEGD
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage, onder rolnr. 03/1516 tussen mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerde als appellante gewezen en ter openbare terechtzitting van 13 december 2005 uitgesproken;
voorts heb ik, deurwaarder, exploiterende als hiervoor aangegeven, gerequireerde,
GEDAGVAARD
om op vrijdag de eenendertigste maart tweeduizendzes, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht, en/of verzuim van het vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in het hier als ingelast en herhaald te beschouwen arrest, waarvan beroep, ten onrechte om de navolgende, in onderling verband en samenhang te begrijpen, redenen:
Inleiding
Op 6 maart 1996 is [betrokkene 1] tijdens arbeidstijd op een door Ebrex ter beschikking gestelde bromfiets in aanrijding gekomen met een zgn. Reachstacker (containerheftruck). Als gevolg van die aanrijding is [betrokkene 1] ernstig gewond geraakt. [betrokkene 1] heeft Excellent, die hem als uitzendkracht had uitgeleend aan Ebrex, aansprakelijk gesteld, stellende dat Excellent als formele werkgever voor een tekortschieten van Ebrex terzake van de uit art. 7:658 BW voortvloeiende veiligheidsvoorschriften aansprakelijk is alsof het een eigen tekortschieten betrof. Kantonrechter en rechtbank hebben de vordering van [betrokkene 1] toegewezen; het cassatieberoep van Excellent tegen het vonnis van de rechtbank werd bij arrest van 4 oktober 2002, NJ 2002, 557, verworpen.
Excellent, die een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) had afgesloten bij Nieuw Rotterdam, de rechtvoorgangster van AXA, heeft de schade aangemeld bij AXA. Deze heeft geweigerd dekking te verlenen (voor zo ver thans in cassatie nog van belang) met een beroep op art, 3.3 van de polisvoorwaarden luidend dat aansprakelijkheid voor schade ‘verbandhoudende met een motorrijtuig (…) dat de verzekerde bezit, houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken’ uitdrukkelijk is uitgesloten. Excellent heeft AXA gedagvaard en (onder meer) gevorderd voor recht te verklaren dat AXA polisdekking dient te verlenen. Nadat de rechtbank te Rotterdam deze vordering bij vonnis van 30 juli 2003 had toegewezen, is AXA in hoger beroep gekomen bij het hof te 's‑Gravenhage. Het hof heeft bij arrest van 13 december 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de gevraagde verklaring voor recht alsnog afgewezen.
Klachten
1
In rov. 11 overweegt het hof dat partijen het er over eens zijn dat de rechtbank in rov. 5.5 terecht heeft overwogen dat op grond van art. 2.1 de aansprakelijkheid van Excellent is verzekerd, voor schade veroorzaakt binnen de verzekerde hoedanigheid en dat die verzekerde hoedanigheid hier het werkgeverschap is. Vervolgens overweegt het hof dat tussen partijen tevens in confesso is dat art. 3.3 een uitzondering vormt op de in art. 2.1 bedoelde dekking, nu op grond van eerstgenoemd artikel immers niet verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade verband houdende met een motorrijtuig dat de verzekerde als werkgever doet of laat gebruiken. Voorzover het hof hiermee bedoelt dat partijen het er over eens zijn dat (een redelijke uitleg meebrengt dat) in beide bepalingen met de term ‘werkgever’ hetzelfde is bedoeld, te weten dat dit begrip in beide gevallen ook het werkgeverschap in formele zin omvat, is dat oordeel in het licht van de stellingen van Excellent1.onbegrijpelijk en voorts innerlijk tegenstrijdig met rov. 13 en rov. 15 (3evolzin) waar het hof wel lijkt te onderkennen dat Excellent uitdrukkelijk heeft betoogd dat een redelijke uitleg van de polisbepalingen een dergelijke gelijkstelling nu juist niet meebrengt.
2
Na in rov. 14 terecht voorop te hebben gesteld dat het bij de uitleg van polisvoorwaarden aankomt op de zin die partijen bij de verzekeringsovereenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex), overweegt het hof
- a)
in rov. 13 dat het aankomt op de vraag hoe het begrip ‘als werkgever doen of laten gebruiken’ in art. 3.3 moet worden uitgelegd en in rov. 15 dat de tekst van art.3.3 (waarin uitsluitend wordt gesproken van ‘de werkgever’) niet eraan in de weg staat Excellent aan te merken als de werkgever die [betrokkene 1] (via de inlener) een motorrijtuig doet of laat gebruiken en
- b)
een andere uitleg tot het ‘ongewenste resultaat (zou) leiden dat enerzijds de aansprakelijkheid van Excellent als (formele) werkgever jegens een bij haar in dienst zijnde uitzendkracht is gedekt onder de AVB-polis, maar dat zij zich anderzijds aan de aan de verzekering van die aansprakelijkheid gestelde beperkingen zou kunnen onttrekken door te stellen dat van een werkgeverschap in de zin van de polisvoorwaarden geen sprake is’ en dat daar niet aan afdoet
- c)
dat Excellent geen invloed heeft gehad op het ter beschikking stellen van het motorrijtuig nu gesteld noch gebleken is dat Excellent het gebruik van de bromfiets aan [betrokkene 1] heeft verboden, terwijl
- d)
tenslotte niet valt in te zien waarom de uitsluitingen die gelden voor de materiële werkgever, niet eveneens gelden voor de formele werkgever, hetgeen volgens het hof ‘te meer’ klemt ‘omdat naar uit de literatuur en jurisprudentie blijkt, aan de hier bedoelde uitsluiting ten grondslag ligt dat het motorrijtuigrisico voor de AVB-polis een te hoog risico vormt en dat voor dit risico een zelfstandige polis (werkmateriaal-of landmateriaalverzekering) is ontwikkeld. Dit aspect geldt voor alle categorieën werkgevers gelijk’. Het hof overweegt aan het slot van rov. 15 nog
- e)
dat, waar geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld die de door Excellent voorgestane uitleg rechtvaardigen, moet worden geoordeeld dat een redelijke uitleg van art. 3.3 meebrengt dat Excellent moet worden aangemerkt als werkgever die het motorrijtuig heeft doen of laten gebruiken in de zin van de bepaling, zodat AXA zich terecht heeft beroepen op de daarin opgenomen uitsluiting en grief 4 derhalve slaagt.
Deze oordelen van het hof zijn rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd; de argumenten die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd zijn deels onjuist/onbegrijpelijk en voorts noch op zich zelf, noch tezamen genomen voldoende om 's hofs oordeel te kunnen dragen. Deze klachten zullen hierna onder 2.1 en volgende nader worden uitgewerkt.
2.1
Het argument (a) dat Excellent volgens de letterlijke tekst van artikel 3.3 onder het bereik van de uitsluiting valt, omdat, nu die tekst slechts spreekt van ‘werkgever’ (zonder nadere specificatie) daaronder dus ook de formele werkgever moet worden begrepen, kan het oordeel van het hof niet (zelfstandig) dragen, nu, zoals het hof in rov. 14 met juistheid voorop heeft gesteld, het bij de uitleg van polisvoorwaarden in een verzekeringsovereenkomst aankomt op de betekenis die partijen over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; de letterlijke tekst van een polisvoorwaarde is dus juist niet (althans niet uitsluitend) bepalend.
Bovendien ziet het hof er in rov. 13 aan voorbij dat als het gaat om de tekst van de uitsluiting het niet alleen aankomt op de vraag hoe het begrip ‘als werkgever doen of laten gebruiken’ in art. 3.3 moet worden uitgelegd, maar dat het óók — en wel in eerste instantie, dat wil zeggen dat deze vraag voorafgaat aan de hiervoor genoemde — gaat om de vraag of hier, gelet op de strekking van de bepaling, voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van schade ‘verbandhoudende met’ een motorrijtuig. Indien het hof heeft geoordeeld dat de betekenis van de woorden ‘verbandhoudende met’ niet relevant was voor de vraag of Excellent onder de uitsluiting van art. 3.3 viel, is dat oordeel onbegrijpelijk.
Indien rov. 13 aldus moet worden gelezen dat het hof heeft geoordeeld dat die vraag tussen partijen niet in geschil was, zodat het hof van het vervuld zijn van deze voorwaarden uit mocht gaan, is dat standpunt rechtens onjuist en voorts onbegrijpelijk.
Onbegrijpelijk, omdat Excellent wel degelijk naar voren heeft gebracht2. dat wanneer art. 3.3 van de polisvoorwaarden aldus zou moeten worden uitgelegd dat onder die uitsluiting valt iedere werkgeversaansprakelijkheid waarbij een motorrijtuig ‘betrokken is geweest’ dit strijdig is met de strekking die algemeen door verzekeraars in de markt wordt gevolgd, en dat een dergelijke uitleg er ook toe zou leiden dat de aansprakelijkheid voor Excellent onverzekerbaar is, nu zij deze niet kan claimen bij haar WAM-verzekeraar, Indien het hof daarin geen (voldoende) betwisting heeft gelezen door Excellent dat aan de voorwaarde ‘verbandhoudende met’ in casu is voldaan, Is dat oordeel dus zonder nadere, ontbrekende, motivering onbegrijpelijk.
Rechtens onjuist is het oordeel, omdat waar partijen het in geen enkel opzicht met elkaar eens waren over de inhoud van art. 3.3 van de polisvoorwaarden, het hof gehouden was om — uiteraard wel op basis van de tot het geding behorende stukken — over die inhoud zelfstandig een oordeel te geven en daarbij niet aan de standpunten van partijen gebonden was. Indien het hof (stilzwijgend) zou hebben geoordeeld dat aan de voorwaarde ‘verbandhoudende met’ een motorrijtuig in casu is voldaan, is dat oordeel zonder nadere — ontbrekende — motivering onvoldoende gemotiveerd en voorts — zie ook hierna de klacht onder 2.3. — onbegrijpelijk.
2.2
Hetgeen het hof vervolgens (zie hiervoor in 2, achter b) overweegt) kan 's hofs oordeel evenmin dragen. Het hof doet daar immers niets meer dan het (in eigen woorden) weergeven van het betoog van Excellent, om vervolgens het resultaat van de zienswijze van Excellent als ‘ongewenst’ te betitelen. Zonder nadere — hier ontbrekende — motivering is echter onduidelijk waarop het hof die kwalificatie ‘ongewenst’ baseert. Indien in de parafrase door het hof van het betoog van Excellent
‘Het hof verwoordt dit betoog als: Excellent stelt enerzijds dat haar aansprakelijkheid als formele werkgever jegens een bij haar in dienst zijnde uitzendkracht is gedekt onder de AVB-polis, maar wil zich anderzijds aan de aan de verzekering van die aansprakelijkheid gestelde beperkingen onttrekken door te stellen dat van een werkgeverschap in de zin van de polisvoorwaarden geen sprake is.’
besloten zou liggen 's hofs oordeel dat, indien in verschillende bepalingen van polisvoorwaarden van een verzekeringsovereenkomst, één en dezelfde term wordt gebezigd, het als regel ‘ongewenst’ is dat deze term in beide bepalingen niet op dezelfde wijze wordt uitgelegd, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu een dergelijke regel niet bestaat. De betekenis die aan een begrip in polisvoorwaarden toekomt, kan — behoudens voorzover het begrip in de polisvoorwaarden zelf nader is gedefinieerd — immers steeds slechts in het kader van de context waarbinnen dit begrip in een bepaald artikel is gebruikt — met toepassing van de Haviltexmaatstaf — worden vastgesteld. Dat is niet (althans niet zonder meer) anders als het gaat om een begrip dat zowel wordt gebezigd in het artikel dat de dekking omschrijft, als in een artikel waarin een uitsluiting is opgenomen; ook in dat geval zal de betekenis van de gebezigde term slechts kunnen worden vastgesteld binnen de eigen context van het artikel, en met toepassing van de Halviltexmaatstaf.
Het oordeel van het hof is althans onbegrijpelijk, omdat zonder nadere — in casu ontbrekende — motivering onduidelijk is welke feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof maken dat een verschillende uitleg van het begrip ‘werkgever’ in art. 2.1 respectievelijk art. 3.3 in dit geval onacceptabel is, of in de woorden van het hof: leidt tot een ‘ongewenste’ uitkomst. Het enkele feit dat een ruime uitleg van het begrip ‘werkgever’ in art. 2.1 (welke ruime uitleg tussen partijen in confesso is) gekoppeld aan een beperkte uitleg van het begrip ‘werkgever’ in de uitsluiting, er toe leidt (of er toe kan leiden) dat de verzekeringnemer als verzekerde aanspraak kan maken op dekking krachtens de AVB-polis zonder dat hem de uitsluiting kan worden tegengeworpen, is (mede in aanmerking genomen de argumenten die Excellent vóór deze uitkomst heeft aangedragen3.) voor een dergelijke vergaande conclusie in ieder geval onvoldoende.
2.3
Het oordeel van het hof (zie hiervoor in 2, achter c) dat voor het antwoord op de vraag of Excellent als werkgever in de zin van art. 3.3. van de polisvoorwaarden kan worden aangemerkt (met als gevolg dat de betreffende uitsluiting op haar van toepassing is) irrelevant is dat Excellent geen invloed heeft gehad op het ter beschikking stellen van het motorrijtuig, nu ‘gesteld noch gebleken is dat Excellent het gebruik van de bromfiets aan [betrokkene 1] heeft verboden’, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel (eveneens) onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Excellent heeft die omstandigheid naar voren gebracht in het kader van haar stelling dat een redelijke uitleg van de polisvoorwaarden meebrengt dat de onderhavige aansprakelijkheid van Excellent niet door de uitsluitingsclausule van art. 3.3 wordt getroffen. Excellent heeft daarbij gewezen4. op het feit dat, nu zij als uitzendbureau haar bedrijf maakt van het ter beschikking stelten van arbeidskrachten en zij dus steeds slechts als formele werkgever kan worden aangemerkt, een gelijkschakeling tussen materiële en formele werkgever in art. 3.3 van de polisvoorwaarden (zoals bepleit door AXA) ertoe zou leiden dat het normale werkgeversrisico ex art. 7:658 BW, voor zover samenhangend met schade waarbij een motorrijtuig betrokken is geweest, voor uitzendbureaus onverzekerbaar is, dit terwijl zij geen enkele invloed heeft op het al dan niet ter beschikking stellen door inleners van motorrijtuigen aan uitzendkrachten.
Deze stellingen5. van Excellent kunnen (zeker indien zij gelezen worden in samenhang met de stelling van Excellent dat, wanneer art. 3.3 van de polisvoorwaarden aldus zou moeten worden uitgelegd dat onder die uitsluiting valt iedere werkgeversaansprakelijkheid waarbij een motorrijtuig ‘betrokken is geweest’, dit strijdig zou zijn met de strekking die aan dit artikel in de markt wordt toegekend, temeer nu de aansprakelijkheid ook piet onder haar WAM-polis is gedekt, zie hiervoor onder 2.1) moeilijk anders worden begrepen dan dat Excellent, gelet op het karakter van haar bedrijf (i.e. uitzendbureau) — van welk karakter AXA als verzekeraar op de hoogte was, althans had moeten zijn6. — en de daarmee samenhangende omstandigheid dat zij geen enkele zeggenschap had over het al dan niet ter beschikking stellen van motorrijtuigen door inleners aan de uitzendkrachten en zij (dus) ook geen (WAM) verzekering kon afsluiten die voor schade als de onderhavige dekking zou bieden, de polisvoorwaarden van de AVB-polis in redelijkheid aldus heeft begrepen en ook heeft mogen begrijpen dat een aansprakelijkheid als de onderhavige niet onder de uitsluiting van art. 3.3 zou vallen, en dat AXA op haar beurt dit in redelijkheid heeft moeten begrijpen.
Daarbij is van belang dat Excellent slechts aansprakelijk is geoordeeld in haar hoedanigheid van (formeel) werkgever voor het tekortschieten in de zorgplicht van een derde (de materiële werkgever: Ebrex) bij wie haar uitzendkracht [betrokkene 1] tewerk gesteld was (HR 4 oktober 2002, NJ 2002, 557).
‘Het ongeluk heeft plaatsgevonden door een fout van de bestuurder van een ander motorrijtuig dan dat waarop [betrokkene 1] reed, waarvan de bestuurder noch bij Excellent, noch bij Ebrex in dienst was. Aan Excellent (Ebrex) is rechtens geen enkel verwijt gemaakt dat samenhangt met de bediening af het gebruik van een motorrijtuig.’
Het verwijt dat rechtens aan Ebrex als materiële werkgever (en daarmee ook aan Excellent als formele) werkgever is gemaakt, had uitsluitend betrekking op het achterwege laten van veiligheidsmaatregelen ten behoeve van haar werknemers die zich voor hun werkzaamheden op een bedrijventerrein moesten begeven waar (destijds) sprake was van een gevaarlijk situatie; dit verwijt bestond met name daaruit dat aan [betrokkene 1] een bromfiets (kwetsbaarheid bestuurder) en geen auto (meer defensieve veiligheid voor de bestuurder) ter beschikking was gesteld (zie wederom HR 4 oktober 2002, NJ 2002, 557). De onderhavige aansprakelijkheid van Excellent heeft aldus feitelijk met de aansprakelijkheid waarop de motorrijtuigenuitsluiting doelt niets van doen.
Deze motorrijtuigenuitsluiting heeft immers slechts de bedoeling de aansprakelijkheid uit te sluiten voor schade die rechtstreeks verband houdt met de besturing en/of bediening van een motorrijtuig7.. Dat daarvan in casu géén sprake is, maar dat juist ieder verband tussen de schade en ‘een motorvoertuig’ ontbreekt, wordt eens te meer duidelijk wanneer men bedenkt dat Ebrex (en in het verlengde daarvan ook Excellent) gelet op de motivering van kantonrechter en rechtbank in de procedure tussen Excellent en [betrokkene 1] (leidend tot HR 4 oktober 2002 NJ 2002, 557) ongetwijfeld óók aansprakelijk zou zijn gehouden, indien door Ebrex aan [betrokkene 1] géén motorvoertuig ter beschikking zou zijn gesteld (zodat deze het bedrijventerrein alleen te voet zou hebben betreden) maar juist niet indien aan [betrokkene 1] een auto ter beschikking zou zijn gesteld.
2.4
Indien het hof aan dit alles voorbij heeft gezien en in de stellingen van Excellent geen beroep op een redelijke uitleg van artikel 3.3. van de polisvoorwaarden (conform de Haviltex maatstaf) heeft gelezen, is dat oordeel in het licht van de hiervoor (in 2.3) gereleveerde, door Excellent naar voren gebrachte, feiten en omstandigheden8. zonder nadere — ontbrekende — redengeving onbegrijpelijk.
Indien het hof zou hebben geoordeeld dat het vertrouwen over en weer van Excellent en AXA niet relevant is voor de vraag welke betekenis aan art. 3.3 moet worden toegekend, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreffende de voor de uitleg van overeenkomsten toepasselijke maatstaf (Haviltex).
Zou het hof wel de juiste uitleg maatstaf hebben gehanteerd, maar tot het oordeel zijn gekomen dat de stelling van Excellent dat zij de polisvoorwaarden op de door haar voorgestane wijze heeft begrepen en heeft mogen begrijpen (en dat AXA dit moet hebben begrepen) moet worden verworpen, dan is het oordeel van het hof in het licht van de stellingen van Excellent9. onvoldoende gemotiveerd. Het argument dat Excellent aan [betrokkene 1] het gebruik van de bromfiets ‘niet heeft verboden’ kan dit oordeel in ieder geval niet dragen.
2.5
De overweging van het hof (zie hiervoor in 1, onder d) dat niet valt in te zien waarom de uitsluitingen die gelden voor de materiële werkgever, niet eveneens gelden voor de formele werkgever, bevat geen enkele nadere motivering waarom dit ‘niet valt in te zien’ en kan om die reden 's hofs oordeel evenmin dragen. Hetgeen het hof daarop laat volgen, te weten dat dit ‘te meer’ klemt ‘omdat naar uit de literatuur en jurisprudentie blijkt, aan de hier bedoelde uitsluiting ten grondslag ligt dat het motorrijtuig risico voor de AVB-polis een te hoog risico vormt en dat voor dit risico een zelfstandige polis (werkmateriaal- of landmateriaalverzekering) is ontwikkeld, welk aspect voor alle categorieën werkgevers gelijk geldt’ is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk.
Met zijn oordeel dat Excellent een zogenaamde werkmateriaal- of landmateriaalverzekering had kunnen sluiten, heeft het hof allereerst een verboden aanvulling van de feiten gegeven. Dat Excellent een dergelijke verzekering had kunnen afsluiten is door AXA niet gesteld. Tegenover de gemotiveerde10. stelling van Excellent dat wanneer zij onder de uitsluiting van artikel 3.3. van de polisvoorwaarden zou vallen, dit zou betekenen dat haar werkgeversrisico onverzekerbaar zou zijn voor zover het schade zou betreffen waarbij een motorrijtuig ‘betrokken is geweest’, heeft AXA slechts ingebracht dat het feit dat Excellent de schade niet kan verhalen op de WAM verzekeraar van de bromfiets (?11.) niet terzake doet, dat de premie anders hoger zou zijn geweest12. en dat Excellent, als zij zich tegen dit risico had willen verzekeren ‘een andere polis onder andere voorwaarden (had) dienen af te sluiten’13.. Welke polis (verzekerd object, overige inhoud en voorwaarden?) dat zou kunnen zijn, is door AXA op geen enkele wijze nader uitgewerkt, laat staan dat AXA aannemelijk heeft gemaakt dat Excellent feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om een zodanige polis af te sluiten, dat deze voor schade als de onderhavige dekking zou hebben geboden. Door onder die omstandigheden te oordelen dat Excellent een werkmateriaal- of landmateriaalpolis had kunnen afsluiten en (kennelijk) dat een dergelijke polis wél dekking zou hebben geboden in het onderhavige geval, heeft het hof ook een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven.
Dat Excellent een dergelijke verzekering had kunnen afsluiten is ook niet gebleken. De stukken van het geding bieden voor die conclusie immers geen enkel aanknopingspunt. Voor het geval het hof bij wijze van feit van algemene bekendheid/ervaringsregel zou hebben aangenomen, dat Excellent als uitzendbureau, ter verzekering van het risico zoals hier aan de orde, een werkmateriaal- of landmateriaalverzekering had kunnen afsluiten en dat deze verzekering dan ook dekking zou hebben geboden, is dat oordeel onjuist omdat een ervaringsregel met die inhoud niet bestaat. Dergelijke verzekeringen vereisen dat het ‘verzekerd object’ op het polisblad wordt omschreven14.. Niet valt in te zien hoe Excellent aan die voorwaarde had kunnen voldoen als het gaat om een door de inlener aan de uitzendkracht ter beschikking gestelde bromfiets. Daar komt bij dat ook dat ook de landmateriaalpolis uitsluitingen kent; de Beurspolis 2006 sluit in art. 5.3 aansprakelijkheid, door welke oorzaak ook ontstaan, van dood ,letsel- en/of zaakschade alsmede de hieruit voortvloeiende gevolgschade, die door de bestuurders van het verzekerde object wordt geleden uit!
Om redenen als voormeld is het oordeel van het hof in ieder geval onbegrijpelijk. Dat geldt temeer nu in de literatuur en rechtspraak wordt aangenomen dat er sprake is van een spiegelbeelddekking tussen de AVB-polis en de WAM-polis. Het kan niet zo zijn dat de verzekeringnemer die zowel een AVB-polis als een WAM-polis heeft bij beide achter het net vest. Of, om Advocaat-Generaal Verkade nog maar eens te citeren:
‘Essentieel in het product van verzekeraars is: het bieden van zekerheid. De verzekeringnemer contracteert en betaalt daarvoor15..’
2.6
Gegrondbevinding van één of meerdere klachten vitieert ook de daarop voortbouwende oordelen van het hof dat AXA zich terecht op de uitsluiting heeft beroepen, zodat de vorderingen van Excellent dienen te worden afgewezen en zij in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
MITSDIEN
het Uw Raad behage het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 13 december 2005 te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €
[ … 71,32
… 13,55
… 84,87]
Deurwaarder
[Eiser kan op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 de hem/haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]
behandeld door J. van Duijvendijk-Brand
correspondentie postbus 11756, 2502 AT Den Haag
telefoon (070) 515 39 13
fax (070) 515 30 24
e-mail j.vanduijvendijk@pelsrijcken.nl
zaaknummer 10015764
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑03‑2006
Zie de conclusie van repliek onderdeel 4; het feit dat Excellent in haar memorie van antwoord een iets andere insteek heeft gekozen (daarbij op het verkeerde been gezet door de verschrijving in het vonnis van de rechtbank) doet daaraan niet af. Excellent heeft haar eerdere stellingen niet prijsgegeven.
Zie hiervoor klacht 1 en hierna met name middelonderdeel 2.3. Voor de vindplaatsen van de betreffende stellingen van Excellent zie voetnoten 1, 2, 4 en 5.
Conclusie van repliek, onderdelen 4 en 5.
Zie ook reeds de Inleidende dagvaarding onderdeel 7.
AXA had dit zelf reeds kunnen opmaken uit de handelsnaam van Excellent, luidend ‘Uitzendbureau Excellent BV’. Vgl. ook de conclusie van A-G Verkade voor HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22, onderdeel 3.18.
In die zin is er sprake van een spiegelbeelddekking AVB/WAM. Vergelijk HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22.
Te weten: aard van het bedrijf (uitzendbureau) ert daarmee samenhangend het ontbreken van zeggenschap over respectievelijk zicht op het ter beschikking stellen van motorrijtuigen door inleners enerzijds en de aard van de aansprakelijkheid (gewone werkgevers-aansprakelijkheid) en het niet vallen van deze aansprakelijkheid onder de WAM-polis anderzijds. Kortom: het argument van onverzekerbaarheid van dit risico indien het niet gedekt zou zijn onder de AVB-polis, tezamen met het argument dat voor het hanteren van de uitsluiting gelet op de aard van de aansprakelijkheid en het ontbreken van een direct verband tussen de schade en de besturing/bediening van een motorrijtuig geen enkele grond bestaat.
Zie hiervoor in 2.3 en samengevat in voetnoot 8.
Zie onderdeel 4 van de conclusie van repliek waar Excellent met zo veel woorden stelt dat zij de schade niet kan claimen bij haar WAM verzekeraar.
Dat is uiteraard niet wat Excellent heeft gesteld, zie de vindplaatsen in de vorige voetnoot.
Conclusie van dupliek onderdelen 8 en 9.
Conclusie van dupliek, onderdeel 7. In haar memorie van grieven heeft AXA zelfs met geen woord meer gerept over deze kwestie.
Zie de Voorwaarden ‘Nederlandse beurspolis voor landmateriaal 2006’, waarvan de tekst is te downloaden via www.vnab.nl.
Conclusie voor HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22, paragraaf 3.18.