HR, 04-05-2007, nr. C06/013HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ7904
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-05-2007
- Zaaknummer
C06/013HR
- LJN
AZ7904
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ7904, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑05‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ7904
ECLI:NL:HR:2007:AZ7904, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑05‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ7904
- Wetingang
Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2007/74
JPF 2007/74
Conclusie 04‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht; vordering tot terugneming uit gemeenschap (reprise). Geschil tussen voormalige echtelieden bij verdeling van huwelijksgemeenschap over verrekening van door de vrouw aangewende gelden uit nalatenschap en verdeling van de inboedel; gebrekkige motivering.
Rolnr.: C06/013HR
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 2 februari 2007
Conclusie inzake:
[De man]
tegen
[De vrouw]
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Eiser tot cassatie, de man, en verweerster in cassatie, de vrouw, zijn op 26 januari 1990 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
1.2 Bij beschikking van 12 oktober 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond de echtscheiding tussen de echtgenoten uitgesproken en partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de goederen met benoeming van een boedelnotaris. De echtscheidingsbeschikking is op 29 december 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.3 De vrouw heeft staande het huwelijk een aantal bedragen ontvangen uit de nalatenschap van haar ouders. De erflaters hebben bepaald dat de nalatenschap niet in de gemeenschap dient te vallen.
1.4 Bij inleidende dagvaarding van 20 maart 2001 heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank Roermond en daarbij gevorderd, voorzover thans van belang,
(i) betaling van het bedrag dat zij uit de nalatenschap van haar ouders heeft verkregen en dat volgens haar volledig is aangewend voor de verbouwing van de echtelijke woning;
(ii) veroordeling tot verdeling van de gemeenschap, en
(iii) vaststelling van de verdeling van de gemeenschap overeenkomstig haar voorstel.
1.5 De man heeft de door de vrouw voorgestelde verdeling betwist en in reconventie een door hem voorgestelde verdeling van de gemeenschap gevorderd.
1.6 Bij tussenvonnis van 21 juni 2001 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Tijdens deze zitting - op 14 september 2001 - is een groot aantal aspecten van de verdeling tussen partijen geregeld.
1.7 Na verdere conclusie- en aktewisseling en pleidooi heeft de rechtbank bij eindvonnis van 31 oktober 2002 in conventie en in reconventie uitvoerbaar bij voorraad(2) voor recht verklaard dat de man in aanvulling op de in het proces-verbaal van 14 september 2001 tussen partijen vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, ter zake van verrekening aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van € 56.398,02, vermeerderd met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.8 De man is van dit vonnis onder aanvoering van zeven grieven in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en opnieuw rechtdoende tot ontzegging aan de vrouw van haar vordering in conventie en tot vaststelling van de verdeling overeenkomstig zijn voorstel zoals gedaan in de conclusie na comparitie in conventie en reconventie.
1.9 De vrouw heeft de grieven bestreden en in incidenteel appel gevorderd dat het hof in aanvulling op de in het proces-verbaal van 14 september 2001 tussen partijen vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zal bepalen dat de man ter zake van verrekening aan haar dient te voldoen een bedrag van ƒ 263.823,-- (€ 119.720,--).
De man heeft het incidenteel appel bestreden.
1.10 Na aktewisseling heeft het hof bij arrest van 13 september 2005 in het principaal en in het incidenteel appel het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, met dien verstande dat op het bedrag van € 56.398,02 een bedrag van € 310,06 in mindering wordt gebracht en in zoverre het bestreden vonnis vernietigd.
1.11 De man heeft tegen dit arrest tijdig(3) cassatieberoep ingesteld.
De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna de man heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel, dat twee klachten bevat, is gericht tegen rechtsoverweging 4.14, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
" Grief 5b van [de man] is gericht tegen de drie door de rechtbank genoemde bedragen en slaagt gezien het vorenstaande alleen voor wat betreft het bedrag van ƒ 683,28 (€ 310,06)."
2.2 Het middel klaagt - zakelijk weergegeven - onder 3 dat de beslissing van het hof rechtens onjuist, althans onvoldoende is gemotiveerd omdat betaling door de man aan de vrouw van het repriserecht van de vrouw terzake van de erfenis ten bedrage van ƒ 103.770,-- en het bedrag terzake van verrekening van het saldo van de beleggingsrekeningen van ƒ 5.514,88(4) tot een zekere mate van dubbele verrekening leidt nu de vrouw de helft van deze twee bedragen reeds heeft ontvangen door de verdeling van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning.
De tweede klacht (onder 4) bouwt daarop voort en houdt in dat het hof voorbij is gegaan aan onder meer het tweede gedeelte van grief 5b, waarin de man er op heeft gewezen dat de echtelijke woning inmiddels is verkocht en dat de vrouw ingevolge het vonnis van de rechtbank een te hoog bedrag ontvangt nu zij de helft van voornoemde bedragen reeds heeft ontvangen uit haar aandeel uit de overwaarde van de woning.
2.3 Een algehele huwelijksgoederengemeenschap, zoals hier, omvat tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, uitgezonderd de goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 1 BW). Na ontbinding van het huwelijk wordt een dergelijke huwelijksgoederengemeenschap bij helfte gedeeld (art. 1:100 lid 1 BW), nadat eerst daaruit de bedragen zijn voldaan die de voormalige echtgenoten privé hebben ingebracht(5). Mocht dit niet of slechts gedeeltelijk mogelijk zijn, bijvoorbeeld wegens een ontoereikend gemeenschapsvermogen, dan kan een (voormalige) echtgenoot die een vordering tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap van hem toekomende goederen heeft, de helft van hetgeen hij niet op de gemeenschap heeft kunnen verhalen, verhalen op het privé-vermogen van de andere (voormalige) echtgenoot(6).
2.4 De vrouw heeft gesteld dat de bedragen die zij uit de erfenis van haar ouders heeft verkregen, geheel zijn aangewend voor de verbouwing van de gemeenschappelijke woning(7).
Ten tijde van het wijzen van haar vonnis was de rechtbank niet op de hoogte van het feit dat de echtelijke woning inmiddels was verkocht.
De rechtbank overwoog daarom in rechtsoverweging 2.17:
"In het proces-verbaal van comparitie van 14 september 2001 [is] een groot aantal aspecten van de verdeling geregeld. Met name de verkoop van de woning zal tot een verrekening tussen partijen leiden. Daarbij dienen de in dit vonnis vastgestelde verrekeningen te worden betrokken. Bij de verdeling van de opbrengst van de woning zal mede moeten worden betrokken dat de man aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van fl. 103.770,-- plus fl. 5.514,88 plus fl. 15.000,--(8) zijnde fl. 124.848,88: € 56.398,02. De rechtbank zal dit als een verklaring voor recht in dit vonnis uitspreken."
2.5 In hoger beroep heeft de man gesteld dat de woning was verkocht en de overwaarde was verdeeld, hetgeen door de vrouw in hoger beroep niet is weersproken. Daarbij heeft de man in grief 5b, zoals hiervoor aangegeven, gesteld dat nu de overwaarde is verdeeld de betaling van de man aan de vrouw van het repriserecht terzake van de erfenis leidt tot een te hoge betaling aan de vrouw.
2.6 Doorslaggevend voor de beoordeling van de (hoogte van de) reprisevordering van de vrouw op de man privé is m.i. of de huwelijksgoederengemeenschap al is verdeeld. Immers, indien de gemeenschap is verdeeld en het repriserecht nog niet is uitgeoefend, heeft de vrouw recht op de helft van de reprisevordering op de man privé.
Weliswaar heeft het hof in rechtsoverweging 4.13 vastgesteld dat de voormalige echtelijke woning inmiddels is verkocht, doch die constatering is voor de beantwoording van de hiervoor gestelde vraag of de huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld, niet relevant.
2.7 Met betrekking tot de erfenis heeft het hof in rechtsoverweging 4.10 het oordeel van de rechtbank dat de vrouw slechts een bedrag van ƒ 103.770,-- heeft aangewend voor de voormalige echtelijke woning, onderschreven en daarmee dus geoordeeld dat de vrouw een vordering van ƒ 103.770,-- op de gemeenschap heeft gekregen. Door vervolgens het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen en mitsdien de vrouw een vordering op de man toe te kennen ter grootte van ƒ 103.770,-- heeft het hof in feite geoordeeld dat de vrouw een vordering op de gemeenschap heeft, hetgeen betekent dat de gemeenschap nog niet is verdeeld.
Ten aanzien van de uit de erfenis gefinancierde beleggingsrekeningen heeft het hof het door de rechtbank vastgestelde bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen, echter gecorrigeerd omdat het saldo op de rekening eindigend op -557 ter grootte van ƒ 1.366,55 tot de gemeenschap gerekend moet worden, en daarom bij helfte moet worden verdeeld. In dit oordeel ligt de veronderstelling besloten dat (rest van) de gemeenschap wel is verdeeld nu de vordering van de vrouw op de man privé in feite wordt teruggebracht tot de helft van het bedrag van ƒ 1.366,55.
De beoordeling van het hof van de erfenis en de beleggingsverzekeringen lijkt derhalve innerlijk tegenstrijdig.
2.8 Door zonder zich eenduidig over de verdeling van de gemeenschap uit te laten, de man te veroordelen tot betaling van het bedrag van ƒ 103.770,-- als het privé-vermogen van de vrouw dat is aangewend voor de verbouwing van de voormalige echtelijke woning en tot het gecorrigeerde bedrag van ƒ 4.831,60 betreffende de beleggingsrekeningen, geeft het hof daarnaast hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting hetzij is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Voorzover het hof er van uitgaat dat de gemeenschap wel is verdeeld, getuigt het oordeel dat de man nominaal ƒ 103.770,-- schuldig is aan de vrouw van een onjuiste rechtsopvatting; gaat het hof er van uit dat de gemeenschap nog niet is verdeeld dan blijft onduidelijk of deze vordering een privé- danwel een gemeenschapsschuld betreft.
2.9 Het middel slaagt mitsdien ten dele.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Zie het arrest van het hof Den Bosch van 13 september 2005, onder 4.1.
2 De procureur van de man heeft bij brief van 22 november 2002 op de voet van art. 31 Rv. bij wege van verbetering van het vonnis ontneming aan het vonnis van de uitvoerbaarheid bij voorraad verzocht, hetgeen de rechtbank bij vonnis van 29 januari 2003 heeft geweigerd.
3 De cassatiedagvaarding is op 12 december 2005 uitgebracht.
4 Omdat het hof van oordeel is dat de beleggingsrekening met een saldo van ƒ 1.366,55 tot de gemeenschap behoorde, is dit bedrag van ƒ 5.514,88 door het hof in rechtsoverweging 4.14 gecorrigeerd met -ƒ683,28, zodat ter zake van de beleggingsrekeningen de man aan de vrouw nominaal ƒ 4.831,60 schuldig is; tegen deze correctie wordt in cassatie niet opgekomen.
5 Zie ook de inleidende dagvaarding van de vrouw onder 9: "Alvorens tot verdeling kan worden overgegaan dient eiseres eerst het bedrag van ad f.263.823,-- te verkrijgen. Dit bedrag heeft eiseres staande huwelijk geërfd van haar ouders. ... Dit bedrag dient dus eerst aan eiseres te worden voldaan uit de boedel. ... Eiseres heeft gelden aangewend voor verbouwing van het woonhuis .... Het bedrag van f. 263.823,-- dient eerst aan eiseres te worden voldaan c.q. toegescheiden, alvorens tot scheiding en deling kan worden overgegaan."
6 Zie HR 13 januari 2006, NJ 2006, 60.
7 Zie het vonnis van de rechtbank onder 2.3 en de inleidende dagvaarding, p. 5.
8 Dit bedrag, dat betrekking heeft op de verdeling van de inboedel, is niet in het cassatieberoep betrokken, zie het middel onder 10.
Uitspraak 04‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht; vordering tot terugneming uit gemeenschap (reprise). Geschil tussen voormalige echtelieden bij verdeling van huwelijksgemeenschap over verrekening van door de vrouw aangewende gelden uit nalatenschap en verdeling van de inboedel; gebrekkige motivering.
4 mei 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/013HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L. Kruijmer,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 20 maart 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd, voorzover in cassatie van nog belang, te verstaan dat zij het bedrag van ƒ 263.823,-- ter zake van de erfenis verkrijgt alvorens tot scheiding en deling van de ontbonden gemeenschap kan worden overgegaan en om partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de goederengemeenschap en de verdeling overeenkomstig haar voorstel vast te stellen.
De man heeft de vordering bestreden en bij conclusie van antwoord in conventie tevens een eis in reconventie ingesteld.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 21 juni 2001 een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 31 oktober 2002 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie voor recht verklaard dat in aanvulling op de in het proces-verbaal van 14 september 2001 tussen partijen vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen ter zake van verrekening de man aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van € 56.398,02, vermeerderd met wettelijke rente.
Tegen dit eindvonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 13 september 2005 heeft het hof in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd, met dien verstande dat op het bedrag van € 56.398,02 een bedrag van € 310,06 in mindering wordt gebracht en het vonnis in zoverre vernietigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze procedure over de verdeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft de vrouw het standpunt ingenomen dat zij staande huwelijk geld van haar ouders heeft geërfd, dat terzake in totaal een bedrag van ƒ 263.823,-- aan haar is uitgekeerd, dat de geërfde gelden krachtens testamentaire beschikking van de erflaters niet in de huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen, dat die gelden zijn aangewend voor een verbouwing van de, wel in die gemeenschap vallende, echtelijke woning en dat haar daarom een uitkering van ƒ 263.823,-- uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap toekomt alvorens tot verdeling daarvan kan worden overgegaan. Ter comparitie bij de rechtbank op 14 september 2001 hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van een groot aantal geschilpunten inzake de toedeling. Zij bleven het oneens over de vraag hoe de door de vrouw geërfde gelden in de verdeling moesten worden betrokken en over de verdeling van de inboedel van de woning.
3.2 In haar eindvonnis oordeelde de rechtbank dat de vrouw met geërfd geld voor een bedrag van ƒ 103.770,-- heeft bijgedragen aan de verbouwing en dat dit leidt tot verrekening van de man aan de vrouw van ƒ 103.770,--. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de saldi van de beleggingsrekeningen (totaal ƒ 11.029,75), die partijen bij helfte hebben verdeeld, tot het privé-vermogen van de vrouw behoorden, en dat dit leidt tot verrekening van de man aan de vrouw van ƒ 5.514,88. Ten slotte oordeelde de rechtbank dat de man bij de, door de rechtbank bepaalde, verdeling van de inboedel overbedeeld is en dat de man ter verrekening daarvan ƒ 15.000,-- aan de vrouw zal moeten voldoen. Bij de verdeling van de opbrengst van de woning zal, aldus de rechtbank, mede moeten worden betrokken dat de man aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van ƒ 103.770,-- + ƒ 5.514,88 + ƒ 15.000,-- = € 56.398,02. In het dictum van haar eindvonnis verklaarde de rechtbank voor recht dat in aanvulling op de in het proces-verbaal van 14 september 2001 vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap de man ter zake van verrekening aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van € 56.398,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis.
3.3 Het hof kwam tot hetzelfde oordeel met dien verstande dat het op het bedrag van € 56.398,02 een bedrag van € 310,06 in mindering bracht, omdat een van de beleggingsrekeningen niet tot het privévermogen van de vrouw maar tot de gemeenschap behoorde.
3.4 Het middel klaagt onder 4 dat de beslissing van het hof onvoldoende is gemotiveerd doordat het hof is voorbijgegaan aan het tweede gedeelte van grief 5b van het principaal appel waarin de man betoogde (a) dat de rechtbank een rekenfout maakte en dat voor de hand zou hebben gelegen dat de rechtbank had bepaald dat uit de overwaarde van de woning bedragen van ƒ 103.770,-- en ƒ 5.514,88 aan de vrouw zouden moeten worden betaald waarna het restant tussen partijen zou moeten worden verdeeld, en dat de man vervolgens uit het hem toegedeelde een bedrag van ƒ 15.000,-- aan de vrouw zou moeten voldoen ter zake van verrekening van de inboedel en (b) dat door toewijzing van bedragen van ƒ 103.770,-- en ƒ 5.514,88 als door de man aan de vrouw te betalen, de vrouw een te hoog bedrag ontvangt, nu zij de helft van die bedragen reeds heeft ontvangen uit haar aandeel in de overwaarde van de, inmiddels verkochte, woning.
Deze klacht is gegrond. Het hof had behoren in te gaan op dit betoog van de man dat in wezen aan de orde stelt dat het door de rechtbank in het dictum van haar eindvonnis bedoelde bedrag, althans het grootste deel daarvan, bestaat uit een reprise die niet door hem, maar uit de goederen van de ontbonden goederengemeenschap aan de vrouw behoort te worden vergoed, alvorens die bij helfte wordt verdeeld.
3.5 Gegrondbevinding van deze klacht brengt mee dat het arrest niet in stand kan blijven en de overige in het middel aangevoerde klachten geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 september 2005;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 mei 2007.