De feiten en het procesverloop zijn ontleend aan het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 7 juni 2006, onder 3.1 tot en met 3.16.
HR, 13-04-2007, nr. C06/189HR (1455)
ECLI:NL:HR:2007:AZ6734
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-04-2007
- Zaaknummer
C06/189HR (1455)
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
AZ6734
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Onteigeningsrecht
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ6734, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6734
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6734, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6734
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑06‑2006
- Wetingang
art. 54g onteigeningswet
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Onteigeningszaak. Vervroegde onteigening, dagvaardingstermijn van art. 54g Ow. bedraagt ook na de wetswijziging per 1 juli 2005 twee maanden na openbaarmaking van het koninklijk besluit.
13 april 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/189HR (1455)
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.L.J. Duijsens, thans mr. J.I. van Vlijmen,
t e g e n
DE GEMEENTE TILBURG,
gevestigd te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerster in cassatie (hierna: de Gemeente) heeft bij exploot van 25 januari 2006 eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) gedagvaard voor de rechtbank te Breda en ten behoeve van het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting gevorderd ten name van de Gemeente vervroegd uit te spreken de onteigening van de in de dagvaarding omschreven onroerende zaak, kadastrale aanduiding gemeente Tilburg, sectie [A], nr. [001], totaal groot 0.03.66 ha (hierna: het perceel), met bepaling van een voorschot op de aan [eiseres] toe te kennen schadeloosstelling.
[Eiseres] heeft de vordering van de Gemeente bestreden.
Bij vonnis van 7 juni 2006 heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiseres] vastgesteld op € 600.000,--, en bepaald dat het deskundigenrapport van 24 januari 2006 (van de eerder bij beschikking van 6 juni 2005 benoemde deskundigen) op 5 juli 2006 ter griffie diende te worden gedeponeerd.
Dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiseres] heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze onteigeningszaak heeft de op grond van art. 54a lid 1 Ow. door de Gemeente verzochte opneming door deskundigen op 13 juni 2005 plaatsgevonden. Het raadsbesluit tot onteigening van het perceel van [eiseres] is eerst nadien, te weten op 1 december 2005, bij Koninklijk Besluit goedgekeurd. De Gemeente heeft bij exploot van 24 januari 2006 [eiseres] gedagvaard en ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting gevorderd vervroegd uit te spreken de onteigening van bedoeld perceel, met bepaling van een voorschot op de aan [eiseres] toe te kennen schadeloosstelling. De rechtbank heeft die vordering toegewezen zoals hiervoor onder 1 vermeld.
3.2.1 Het middel keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de dagvaarding, niettegenstaande het feit dat de slotzin van art. 54g Ow. - luidende "Ingeval de openbaarmaking, bedoeld in art. 15, eerste lid nog niet heeft plaatsgevonden op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de dag van de openbaarmaking." - met ingang van 1 juli 2005 is komen te vervallen, tijdig is uitgebracht, namelijk binnen twee maanden na de openbaarmaking van het op 1 december 2005 genomen Koninklijk Besluit.
3.2.2 Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het vervallen van genoemde slotzin een kennelijke vergissing van de wetgever betreft en dat zij ten onrechte de zaak zelf heeft afgedaan, zonder opnieuw een descente te gelasten en/of de deskundige de gelegenheid te bieden zich opnieuw uit te laten over de tot na de dagvaarding van januari 2006 bijgewerkte gegevens.
3.2.3 De klacht faalt omdat uit de, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 geciteerde, toelichting op de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Wet van 22 juni 2005, Stb. 282), moet worden afgeleid, en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Invoeringswet ruimtelijke ordening (Kamerstukken II 2006/07, 30938, nr. 3, p. 28-29) wordt bevestigd, dat met het schrappen van de slotzin van art. 54g Ow. niet werd beoogd wijziging te brengen in de tot dan toe geldende termijnen voor het uitbrengen van een dagvaarding waarbij de vervroegde uitspraak tot onteigening wordt gevorderd. Bij dat uitgangspunt is het oordeel van de rechtbank dat de dagvaarding tijdig is uitgebracht juist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 april 2007.
Conclusie 19‑01‑2007
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
tegen
GEMEENTE TILBURG,
gevestigd te Tilburg,
Op grond van art. 54g Onteigeningswet (Ow) dient de dagvaarding waarbij onteigening wordt gevorderd, indien een vervroegde plaatsopneming door deskundigen heeft plaatsgevonden, binnen twee maanden na de vervroegde plaatsopneming te worden uitgebracht. Tot 1 juli 2005 bevatte art. 54g Ow een slotzin op grond waarvan, indien op de dag van de plaatsopneming nog geen publicatie in de Staatscourant had plaatsgevonden van het Koninklijk Besluit inzake goedkeuring van het raadsbesluit tot onteigening, de termijn aanving op de dag van publicatie in de Staatscourant. Deze zin is — abusievelijk zo wordt in cassatie betoogd — door de wetgever geschrapt met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb. In cassatie is de vraag aan de orde in hoeverre [eiseres] letterlijke toepassing van art. 54g Ow kan verlangen.
1. Feiten en het procesverloop1.
1.1
De raad van de gemeente Tilburg heeft bij besluit van 28 februari 2005 besloten tot onteigening als bedoeld in Titel IV en ingevolge artikel 77, eerste lid, onder 2 Ow van — onder meer — de onroerende zaak, kadastrale aanduiding gemeente Tilburg, sectie [A], nr. [001], totaal groot 0.03.66 ha (hierna het perceel).
1.2
Bij verzoekschrift —ingekomen ter griffie van de rechtbank Breda op 13 mei 2005— heeft verweerster in cassatie (hierna te noemen de Gemeente), de rechtbank Breda verzocht, op grond van art. 54a, lid 1 Ow —verkort en samengevat weergegeven—
- (i)
een rechter-commissaris alsmede drie deskundigen te benoemen, en
- (ii)
met de meest mogelijke spoed over te gaan tot het bepalen van dag, tijd en plaats van samenkomst voor de opneming van de ligging en de gesteldheid van hetgeen onteigend moet worden, door de deskundigen.
1.3
Bij beschikking van 6 juni 2005 heeft de rechtbank Breda drie deskundigen benoemd, met de opdracht aan dezen de aan [eiseres] toe te kennen schadeloosstelling te begroten. Voorts is in genoemde beschikking een rechter-commissaris benoemd die bij de opneming door de deskundigen van ligging en gesteldheid van hetgeen onteigend wordt tegenwoordig zal zijn. Op 13 juni 2005 heeft de vervroegde descente plaatsgevonden.
1.4
De bij de beschikking van 6 juni 2005 benoemde deskundigen hebben de aan [eiseres] toekomende schadeloosstelling in hun rapport van 24 januari 2006, voorlopig begroot op EUR 600.000,--.
1.5
Bij exploot van 25 januari 2006 heeft de Gemeente [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Breda en ten behoeve van het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting gevorderd ten name van de Gemeente bij vervroeging uit te spreken de onteigening van het perceel met bepaling van een voorschot op de aan [eiseres] toe te kennen schadeloosstelling.
1.6
Bij vonnis van 7 juni 2006 heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor de [eiseres] vastgesteld op EUR 600.000,--, en bepaald dat de deskundigen het rapport van 24 januari 2006 op 5 juli 2006 ter griffie dienen te deponeren.
1.7
[Eiseres] heeft tegen het vonnis van de rechtbank te Breda van 7 juni 2006 tijdig beroep in cassatie ingesteld.2. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk doen toelichten.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de rechtsoverwegingen 3.12 en 3.13 van het vonnis van de rechtbank (het middel refereert abusievelijk aan het ‘arrest’ van ‘het Hof’):
‘3.12
De gemeente stelt dat in de tekst van de Onteigeningswet, zoals deze geldt per 1 juli 2005, in art. 54g kennelijk abusievelijk de bijzondere voorziening voor het geval de vervroegde plaatsopneming heeft plaatsgevonden voor publicatie van het Koninklijk Besluit is vervallen, zonder dat uit de geschiedenis van deze wetswijziging blijkt dat een materiële wijziging is beoogd. Zij verzoekt echter om (zekerheidshalve) wederom tot benoeming van drie deskundigen alsmede een rechter-commissaris over te gaan en de deskundigen de aan [eiseres] toekomende schadeloosstelling nogmaals te laten begroten.
3.13
De rechtbank overweegt omtrent dit verzoek het volgende. In art. 54g Onteigeningswet (oud) was onder meer bepaald dat de dagvaarding waarbij de vervroegde uitspraak tot onteigening wordt gevorderd, indien de opneming door de deskundigen overeenkomstig de artt. 54a e.v. Onteigeningswet heeft plaatsgevonden, moet worden uitgebracht binnen twee maanden na de opneming ter plaatse door de deskundigen. Ingeval de openbaarmaking als bedoeld in art. 15 lid 1 Onteigeningswet, dat wil zeggen het Koninklijk Besluit waarbij de onteigening is goedgekeurd, nog niet heeft plaatsgevonden op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de dag van die openbaarmaking. Dit betekent dat eerst nadat het Koninklijk Besluit was genomen de procedure waarbij de vervroegde onteigening wordt gevorderd, aanhangig kon worden gemaakt.
Vanaf 1 juli 2005 bepaalt art. 54g Onteigeningswet onder andere dat de dagvaarding waarbij de vervroegde uitspraak tot onteigening wordt gevorderd, indien de opneming door de deskundigen overeenkomstig de artt. 54a e.v. Onteigeningswet heeft plaatsgevonden, moet worden uitgebracht binnen twee maanden na de opneming ter plaatse door de deskundigen. De zin ‘Ingeval de openbaarmaking, bedoeld in artikel 15, eerste lid, nog niet heeft plaats gevonden op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de dag van die openbaarmaking’ is komen te vervallen.
De rechtbank deelt het oordeel van de gemeente dat zij in de situatie tot 1 juli 2005 de dagvaarding die aan de onderhavige procedure ten grondslag ligt tijdig heeft uitgebracht immers, aangezien ten tijde van de vervroegde plaatsopneming, 13 juni 2005, nog geen Koninklijk Besluit was genomen, ging de termijn niet op voormelde datum lopen maar op datum van het Koninklijk Besluit, derhalve op 1 december 2005. Naar huidig recht lijkt voor het antwoord op de vraag of aan het tijdigheidsvereiste is voldaan slechts de datum van de vervroegde plaatsopneming beslissend. Dit zou betekenen dat, hoewel er ten tijde van de vervroegde plaatsopneming geen Koninklijk Besluit is genomen, de gemeente binnen twee maanden na 13 juni 2005 de dagvaarding zou hebben moeten uitbrengen. Nu de onteigenende partij ingevolge art. 18 Onteigeningswet, art. 23 Onteigeningswet en art. 54h Onteigeningswet — welke artikelen niet zijn gewijzigd per 1 juli 2005 — eerst na het Koninklijk Besluit de dagvaarding kan uitbrengen, meent de rechtbank dat de wetgever wat betreft de termijnstelling in art. 54g Onteigeningswet geen wijzigingen heeft beoogd en dat zij ook niet de bedoeling kan hebben gehad de hierboven geciteerde zin te laten vervallen. Het vervallen van de tweede zinsnede van art. 54g Onteigeningswet beschouwt de rechtbank derhalve als een kennelijke vergissing. De rechtbank constateert dat de gemeente de dagvaarding tijdig heeft uitgebracht, namelijk binnen twee maanden na het op 1 december 2005 genomen Koninklijk Besluit. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat een andere uitleg extra kosten met zich zal brengen en de gewenste voortgang van de procedure, zoals voorgeschreven in art. 24 eerste zin Onteigeningswet, ernstig zal belemmeren.’
2.2
Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het vervallen van de slotzin van art. 54g Ow per 1 juli 2005 een kennelijke vergissing van de wetgever betreft en ten onrechte de zaak direct zelf heeft afgedaan, zonder niet opnieuw een descente te gelasten en/of de deskundigen de gelegenheid te bieden zich opnieuw uit te laten over de tot na de dagvaarding van januari 2006 bijgewerkte gegevens.
2.3
Op grond van art. 54g Ow dient de dagvaarding waarbij vervroegde uitspraak tot onteigening wordt gevorderd, te worden uitgebracht binnen twee maanden na de opneming ter plaatste door deskundigen. Tot 1 juli 2005 bevatte art. 54g Ow de volgende slotzin:
‘In geval de openbaarmaking, bedoeld in art. 15, eerste lid [publicatie van het KB inhoudende de goedkeuring van het onteigeningsbesluit, LT] nog niet heeft plaats gevonden op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de dag van die openbaarmaking.’
2.4
Op grond van art. 88 Ow is art. 54g ook van toepassing bij onteigening op grond van Titel IV (onteigeningen onder meer in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en de volkshuisvesting) van de Onteigeningswet. Hoewel in de laatste zin van art. 54g (oud) slechts werd verwezen naar art. 15 Ow (een bepaling uit hoofdstuk II van Titel I) — werd op basis van een redelijke wetstoepassing in de literatuur aangenomen dat ook bij onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en de volkshuisvesting in het voorkomende geval kon worden gedagvaard binnen twee maanden na publicatie van het goedkeurings-KB.3.
2.5
De slotzin van art. 54g Ow is geschrapt met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.4. De Aanpassingwet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb bevat als toelichting op de door het wetsvoorstel beoogde wijzigingen van de Onteigeningswet, waaronder het schrappen van de slotzin van art. 54g Ow, de volgende passage:
‘A
De hoofdstukken I en II van titel I van de onteigeningswet (art. 5 t/m 16) bevatten procedurele bepalingen over de totstandbrenging van een wetsvoorstel tot verklaring van algemeen nut. Zowel voor de fase die aan een dergelijke verklaring vooraf gaat (hoofdstuk I) als voor de zgn. eindaanwijzing van de te onteigenen goederen (hoofdstuk II) gelden openbare voorbereidingsprocedures. In het eerste geval betreft het een eigenstandige procedure. In het tweede geval is toepassing van de huidige afdeling 3.4 Awb voorgeschreven, echter met tal van specifieke uitzonderingen en aanvullingen. De procedure van een zgn. nutswet wordt al enkele decennia niet meer toegepast en is inmiddels als obsoleet te beschouwen. In het op 9 oktober 2000 aan de Tweede Kamer toegezonden kabinetsstandpunt over het rapport van de MDW-werkgroep Onteigeningswet (Kamerstukken II 2000/01, 24 036, nr. 174) is, als onderdeel van een algehele herziening van de onteigeningswet, aangekondigd dat deze procedure daarom uit de onteigeningswet zal worden geschrapt. Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt thans voorgesteld om reeds via de onderhavige aanpassingswet de desbetreffende hoofdstukken te laten vervallen. Aanpassing van beide hoofdstukken aan de u.o.v. zou immers een omvangrijke en complexe wijziging vereisen, die echter geen redelijk doel dient, omdat de procedures geen praktische betekenis meer hebben.
B t/m H
In de artikelen 23, 25, 39, 42, 42a, 54a en 54g [onderstreping, LT] worden de verwijzingen naar de procedure uit de hoofdstukken I en II van titel I geschrapt, omdat deze hoofdstukken komen te vervallen (zie onderdeel A).
Onderdeel 4 van artikel 25 kan niet volledig vervallen, want dit onderdeel behoudt betekenis voor die gevallen waarin de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met de bepalingen uit de titels II e.v. van de onteigeningswet terinzagelegging van plannen, kaarten en grondtekeningen op de secretarieën der gemeenten voorschrijft.5.
2.6
Uit deze toelichting valt af te leiden dat de wetgever geen materiële wijziging heeft beoogd met het schrappen van de tweede zin van art. 54g Ow. Het door de wetgever niet voorziene gevolg van deze wijziging is dat in het geval van vervroegde plaatsopneming de wettekst geen mogelijkheid meer biedt tot verlenging van de termijn van twee maanden waarbinnen dient te worden gedagvaard. Ook in de literatuur is opgemerkt dat het wegvallen van de laatste zin van art. 54g Ow een vergissing moet betreffen.6.
2.7
Inmiddels is reparatiewetgeving onderweg. Dit blijkt uit het voor maatschappelijk gebruik vrijgegeven openbare concept van de Invoeringswet Wro7. (versie d.d. 21 juni 2006). Dit concept wetsvoorstel bevat de volgende wijziging:
‘Artikel 54g wordt als volgt gewijzigd:
1. (…)
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de plaatsing in de Staatscourant, bedoeld in artikel 64a, derde lid, 86, derde lid, dan wel 87, zevende lid, nog niet is geschied op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de tweede dag na de datum van dagtekening van de Staatscourant waarin die plaatsing geschiedt.’
2.8
2.9
Overigens is het verstrijken van meer dan twee maanden na de datum van de vervroegde plaatsopneming door Uw Raad niet als fataal aangemerkt.8. De onteigenende partij kan daardoor in elk geval opnieuw tot dagvaarding overgaan nadat een nieuwe plaatsopneming heeft plaatsgevonden. Op grond van art.54g Ow — oud, huidig en toekomstig — vangt dan weer een nieuwe termijn van twee maanden aan.
2.10
Op grond van het voorgaande meen ik dat bij de beoordeling van het middel het volgende vooropgesteld dient te worden. De rechtszekerheid brengt mee dat een eigenaar of rechthebbende op grond van art. 54g Ow — zoals deze bepaling thans luidt — de naleving van deze bepaling mag verlangen. Nu het verstrijken van deze termijn door de Hoge Raad niet als fataal is aangemerkt, komt dit er op neer dat indien bij dagvaarding meer dan twee maanden zijn verstreken na de vervroegde plaatsopneming, een eigenaar of rechthebbende het gelasten van een nieuwe plaatsopneming mag verlangen.
Indien wordt gedagvaard buiten de termijn van twee maanden na vervroegde plaats opneming, maar binnen de termijn van twee maanden vanaf de dag van publicatie (conform art. 54g Ow oud) van het Koninklijk Besluit tot goedkeuring van het onteigeningbesluit in de Staatcourant, dan brengt mijns inziens een redelijke wetstoepassing mee — mede gezien de wetsgeschiedenis — dat zolang de eigenaar of rechthebbende niet vraagt om opnieuw een plaatsopneming te gelasten door deskundigen, de dagvaarding als tijdig uitgebracht mag worden aangemerkt. Daarmee wordt enerzijds recht gedaan aan het feit dat de wetgever geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd ten aanzien van art. 54g Ow en anderzijds aan de rechtzekerheid die meebrengt dat een eigenaar en/of rechthebbende moet kunnen vertrouwen op een op zich duidelijke wetsbepaling.
2.11
Tegen deze achtergrond kom ik tot een beoordeling van het middel. In onderhavig geval heeft [eiseres] zich verzet tegen de noodzaak tot het gelasten van een nieuwe descente:
‘In de dagvaarding wordt door de gemeente verzocht om een nieuwe descente ter reparatie van het tijdsverloop dat tussen de voorafgaande descente en het uitbrengen van de dagvaarding zit. [Eiseres] acht een nieuwe descente onnodig vertragend in de procedure tot bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling die de gemeente zal moeten betalen. De hoogte van dit bedrag wordt niet bepaald door de huidige situatie ter plaatse maar door de mogelijkheden die het perceel op grond van het bestemmingsplan bood. Een nieuwe bezichtiging ter plaatse geeft hierin geen inzicht.9.
2.12
Gezien het feit dat [eiseres] bij de rechtbank zelf heeft aangegeven geen prijs te stellen op een nieuwe plaatsopneming nu dit — zo begrijp ik haar betoog — geen redelijk belang kon dienen, acht ik het oordeel van de rechtbank dat het wegvallen van de slotzin van art. 54g Ow als een kennelijke vergissing moet worden aangemerkt en het in de overwegingen van de rechtbank besloten liggende oordeel dat in een dergelijk geval een redelijke wetstoepassing meebrengt dat in het geval van vervroegde plaatsopneming voor publicatie van het goedkeurings-KB op grond van art. 88 onder 3 Ow de termijn van twee maanden een aanvang neemt op het moment van openbaarmaking van het goedkeurings-KB, in het onderhavige geval niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, noch onvoldoende gemotiveerd. Daarop strandt het middel.
3. Conclusie
Deze strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2007
Het cassatieberoep is ingesteld door het afleggen van een verklaring ter griffie van de rechtbank Breda op 13 juni 2006 en daarmee binnen twee weken na het vonnis van 7 juni 2006 Binnen twee weken na het instellen van cassatieberoep zijn middelen ingediend bij exploot van 22 juni 2006 (art. 54l jo. 53 lid 1 Ow).
Brand / Bergman / De Groot, De grondexploitatiewet: enkele verkenningen, preadvies nr. 34 voor de Vereniging van Bouwrecht, 2006, p. 161–162.Onteigening, Eigendomsbeperking en Kostenverhaal (losbl.), Bijz. I.B IV, par. 12 (van Mierlo); en De Groot, De onteigeningswet en de uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, Bouwrecht 2006 / 48 p. 247.
Wet van 22 juni 2005, Stb. 2005, 282.
Tweede Kamer, 2003–2004, 29 421, nr. 3, p. 24.’
De Groot, De onteigeningswet en de uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, Bouwrecht 2006 / 48 p. 247.
Kenbaar uit Brand / Bergman / De Groot, De grondexploitatiewet: enkele verkenningen, preadvies nr. 34 voor de Vereniging van Bouwrecht, 2006, bijlage IV.
HR 2 april 1997, NJ 1997, 703 m.nt. Van Wijmen (Semler/Assen).
CvA, 8 maart 2005, onder VII.’
Beroepschrift 22‑06‑2006
Heden, de […] tweeduizendzes
ten verzoeke van
[requirante] wonende te [woonplaats] te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage , aan de Koninginnegracht nr. 105, ten kantore van de advocaat en procureur mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden die tot advocaat wordt gesteld en deze in cassatie als zodanig zal vertegenwoordigen;
Heb ik: [Theodorus Johannes Wihelmus Ceelen, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te Tilburg en aldaar kantoorhoudende aan de Ringbaan Oost 116E]
AAN:
De GEMEENTE TILBURG gevestigd te Tilburg laatstelijk domicilie gekozen hebbende ten kantore van haar procureur Mevr. mr. A.l.H.W. Coppelmans aan het kantoor van de procureur te Tilburg aan de Cobbenhagenlaan 75 aldaar mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan: [mw. A. van Tienen, aldaar werkzaam;]
1. BETEKEND:
Een verklaring van mr G.J.M. de Jager, advocaat en procureur in het arrondissement 's‑Breda, namens mijn requirante op 13 juni 2006 afgelegd ter griffie van de rechtbank te Breda dat mijn requirante beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het op 7 juni 2006 gewezen vonnis van de rechtbank te Breda met rolnr 156374 HAZA 06-190 tussen mijn requirante en gerequireerde voornoemd;
2. AANGEZEGD AAN:
Dat mijn requirante mitsdien thans de gronden der cassatie ontwikkelt bedoeld in artikel 54i juncto 53 Onteigeningswet vergezeld gaande van een dagvaarding tegen de terechtzitting genoemd in artikel 53 Onteingeningswet.
Dat indien gedaagde op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum verzuimt een advocaat bij de Hoge Raad te stellen, opdat die hem vertegenwoordigt in cassatie, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter tegen Gemeente voornoemd verstek zal verlenen en het beroep verder zal behandelen;
Vervolgens heb ik, deurwaarder, de gerequireerde voornoemd:
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de veertiende juli tweeduizend en zes des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van Burgerlijke Zaken alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
Zulks teneinde tegen het aangevallen vonnis te horen aanvoeren het navolgende.
TENEINDE:
alsdan en aldaar namens mijn requirante, hierna: [requirante], te horen eis doen tegen gerequireerde, hierna: Gemeente, en concluderen als volgt:
Feiten
1)
Het ter onteigening aangewezen perceel is onderdeel van respectievelijk wordt omvat door het bouwplan [a-straat] en omstreken. Het pand voorziet in verwijdering van bestaande verbouwing voor een nieuw te bouwen complex dat moet bestaan uit respectievelijk moet of ondermeer zal omvatten een ondergrondse parkeergarage, winkelruimte, bioscoopcomplex, fietsenstalling en 116 appartementen.
2)
Voor de uitvoering van het aanvankelijke bouwplan is op 25 maart 2004 door B&W van Tilburg een bouwvergunning verleend. Bij besluit van 20 juli 2005 hebben B&W van de Gemeente een bouwvergunning verleend voor slechts op enkele onderdelen gewijzigde bouwplan. Deze laatste was gebaseerd op een nieuwe verklaring van geen bezwaar ex artikel 19 Wet RO van Gedeputeerde Staten van Noord — Brabant. Deze bouwvergunning is wegens een bij de Rechtbank Breda aanhangig beroep nog niet onherroepelijk. De bouw heeft inmiddels wel een aanvang genomen. Alle opstallen om het perceel van [requirante] heen zijn gesloopt. De bedrijfsruimte, die gevestigd is op het perceel van [requirante], staat thans op een bouwplaats respectievelijk is omgeven door een bouwplaats.
3)
Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 7 december 2004 een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 77 lid 1 aanhef en sub 2 OW vereiste verklaring van geen bezwaar verleend ten behoeve van het bouwplan. Gedeputeerde Staten heeft zich daarbij gebaseerd op basis van het bouwplan dat ten grondslag ligt aan de op 15 februari 2005 verleende verklaring van geen bezwaar ex artikel 19 Wet RO en de op 20 juli 2005 verleende bouwvergunning.
4)
Daarvoor al heeft de Gemeente in het kader van de voorbereiding van een vervroegde onteigening een verzoek ingediend bij de Rechtbank op de voet van artikel 54 AOW, welk verzoek is toegewezen door de Rechtbank bij beschikking van 6 juni 2005 (rolnummer 146798/ha rk 05-62). De rechtbank heeft drie deskundigen benoemd met de opdracht om de aan [requirante] toe te kennen schadeloosstelling te begroten. Op 13 juni 2005 heeft de descente (de vervroegde descente als bedoeld in artikel 54a en verder OW) plaatsgevonden.
5)
Bij Koninklijk besluit van 1 december 20051. heeft de kroon goedgekeurd het raadsbesluit van de Gemeente Tilburg van 28 februari 20052. tot onteigening van het perceel van [requirante] aan het [a-straat] te [plaats]3..
Middel 1: Hernieuwde descente en of hernieuwde bestudering van de gegevens door de deskundige(n) bij overschrijding termijn twee maanden na descente
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof in rechtsoverweging 3.12 en 3.13 van het arrest en in het dictum van het bestreden arrest onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in de bestreden arresten, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft het Hof in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat het vervallen van de slotzin van artikel 54g OW per 1 juli 2005 een kennelijke vergissing van de wetgever is en dat de zaak direct kon worden afgedaan respectievelijk beslist en of ten onrechte heeft de rechtbank niet opnieuw een descente gelast en of het opnieuw uitlaten over de tot na de dagvaarding van januari 2006 bijgewerkte gegevens door de deskundigen.
toelichting
1)
Ten onrechte heeft de rechtbank in strijd met artikel 54g OW de vordering van Gemeente direct toegewezen.
2)
Een procedure tot vervroegde onteigening hoeft niet door de overheid gevolgd te worden, de overheid heeft beleidsvrijheid om die procedure te volgen 4.. Gedurende een ‘normale’ onteigeningsprocedure kan niet meer een vervroegde onteigening worden gevorderd 5.. Wanneer de overheid de procedure aanvangt met het verzoek om een benoeming van een rechter-commissaris en een oneven aantal deskundige(n), dient in beginsel wanneer eenmaal de descente heeft plaatsgevonden binnen twee maanden, nadien de dagvaarding tot vervroegde onteigening te worden uitgebracht.
3)
Zoals Gemeente aangeeft in de dagvaarding is per 1 juli 2005 de OW gewijzigd in verband met invoering van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in de ABW. In het kader daarvan zijn de hoofdstukken Ihoofdstuk I en II van Titel I in de OW komen te vervallen en zijn een aantal aanpassingen in de OW doorgevoerd, waaronder een aanpassing van artikel 54g OW, dat de termijn geeft voor het instellen van de vordering tot vervroegde onteigening, wanneer overeenkomstig titel I hoofdstuk IIIA om benoeming van een rechtercommissaris en deskundige(n) is verzocht. De termijn tot het instellen van die vordering bedraagt twee maanden na de descente.
4)
Tot 1 juli 2005 werd die termijn van twee maanden na de descente ex artikel 54g OW verlengd tot twee maanden na het KB indien het goedkeurings KB nog niet was afgegeven. Dit kon resulteren in een aanzienlijk langere termijn dan twee maanden tussen de dagvaarding en descente. Aangezien de overheid de aanvang van de procedure tot het verzoeken van een rechter-commissaris en deskundige(n) in de hand heeft, kan de overheid al dan niet opzettelijk die termijn tussen descente en dagvaarding tot vervroegde onteigening aanzienlijk langer doen zijn dan twee maanden. In de onderhavige zaak zou de termijn bijvoorbeeld oplopen tot meer dan zeven maanden6. in plaats van de wettelijke termijn van twee maanden.
5)
De hoge raad heeft geoordeeld ten aanzien van de termijn van twee maanden tussen descente en dagvaarding dat die termijn niet fataal is, in die zin dat overschrijding van die termijn niet ertoe leidt dat de overheid niet voor vervroegde onteigening zou mogen kiezen of niet ontvankelijk zou zijn. Wel moet dan de descente van de deskundige(n) opnieuw gehouden worden om de gegevens na te lopen bij te werken7.. De ingezetene kon in het licht van voornoemd arrest van de hoge raad gelet op de slotzin van artikel 54g OW niet hernieuwde bestudering van de gegevens eisen van de deskundigen ook al was er al een langere periode tussen dagvaarding en descente, wanneer de verlenging te wijten was aan het te vroeg verzocht zijn van de de descente op grond van titel 1 hoofdstuk IIIAOW.
6)
Op 1 juli 2005 is de slotzin in artikel 54g OW uit de wet gehaald in het kader van het schrappen van hoofdstuk I titel Ihoofdstuk I en II van de OW8.. Daarmee werd geschrapt de verwijzing in artikel 54g OW, waarin als eis was opgenomen dat de termijn van twee maanden tussen descente en dagvaarding in geval van een te vroeg gestarte procedure tot vervroegde onteigening de termijn van twee maanden tot het uitbrengen van de dagvaarding gerekend moest worden vanaf het KB.
7)
Beide partijen — [requirante] en Gemeente — hebben dit onder ogen gezien:
- 1)
Bij dagvaarding heeft Gemeente aangegeven dat alsdan een tweede descente moet worden gehouden en hier ook een vordering toe ingesteld9.. Bij pleidooi in eerste aanleg heeft Gemeente dit nader toegespitst op een papieren descente, zonder dat daadwerkelijk een bezoek zou plaatsvinden, zodat zou worden volstaan met het nalopen en eventueel aanpassen van de gegevens10..
- 2)
Bij conclusie van antwoord heeft [requirante] aangegeven dat een tweede descente wat haar betreft niet aan de orde is, maar wel geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid11. en aangegeven in het petitum dat de deskundigen zouden moeten volstaan met het herbeoordelen naar aanleiding van de opmerkingen en bezwaren van partijen.
8)
De rechtbank heeft in tegenstelling tot de letterlijke tekst van de OW, zoals deze thans luidt, en in tegenstelling tot de standpunten van partijen ervoor gekozen de zaak direct af te doen. Ten onrechte oordeelt de rechtbank het schrappen van de slotzin van artikel 54g OW per 1 juli 2005 voor een vergissing van de wetgever moet worden gehouden.
9)
Voor zover relevant bepaalde de memorie van toelichting12.het navolgende op de wijzigingen van de OW:
‘Artikel 2. onteigeningswet
[…]
A
De hoofdstukken I en II van titel I van de onteigeningswet (art. 5 t/m 16) bevatten procedurele bepalingen over de totstandbrenging van een wetsvoorstel tot verklaring van algemeen nut. Zowel voor de fase die aan een dergelijke verklaring vooraf gaat (hoofdstuk I) als voor de zgn. eindaanwijzing van de te onteigenen goederen (hoofdstuk II) gelden openbare voorbereidingsprocedures. In het eerste geval betreft het een eigenstandige procedure. In het tweede geval is toepassing van de huidige afdeling 3.4 Awb voorgeschreven, echter met tal van specifieke uitzonderingen en aanvullingen. De procedure van een zgn. nutswet wordt al enkele decennia niet meer toegepast en is inmiddels als obsoleet te beschouwen. In het op 9 oktober 2000 aan de Tweede Kamer toegezonden kabinetsstandpunt over het rapport van de MDW-werkgroep Onteigeningswet (Kamerstukken II 2000/01, 24 036, nr. 174) is, als onderdeel van een algehele herziening van de onteigeningswet, aangekondigd dat deze procedure daarom uit de onteigeningswet zal worden geschrapt. Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt thans voorgesteld om reeds via de onderhavige aanpassingswet de desbetreffende hoofdstukken te laten vervallen. Aanpassing van beide hoofdstukken aan de u.o.v. zou immers een omvangrijke en complexe wijziging vereisen, die echter geen redelijk doel dient, omdat de procedures geen praktische betekenis meer hebben.
B t/m H
In de artikelen 23, 25, 39, 42, 42a, 54a en 54g worden de verwijzingen naar de procedure uit de hoofdstukken I en II van titel I geschrapt, omdat deze hoofdstukken komen te vervallen (zie onderdeel A). Onderdeel 4 van artikel 25 kan niet volledig vervallen, want dit onderdeel behoudt betekenis voor die gevallen waarin de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met de bepalingen uit de titels II e.v. van de onteigeningswet terinzagelegging van plannen, kaarten en grondtekeningen op de secretarieën der gemeenten voorschrijft.
[…]
I
In artikel 63 blijft gehandhaafd de in het tweede lid opgenomen specificatie van ter inzage te leggen stukken (kaarten, grondtekeningen, lijst van te onteigenen onroerende zaten e.d.). Het betreft hier namelijk niet slechts een opsomming van reeds aanwezige stukken (waarvan uit artikel 3:11, eerste lid, Awb volgt dat zij ter inzage moeten worden gelegd), maar de bepaling roept tevens een verplichting in het leven om deze stukken te vervaardigen. Eveneens is de procedure uit het vierde lid gehandhaafd, waarin na afloop van de u.o.v., maar voordat de definitieve beslissing wordt genomen, belanghebbenden (nogmaals) in de gelegenheid worden gesteld om zich te doen horen. Het belang van het grondwettelijk beschermde eigendomsrecht rechtvaardigt dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen aan het eind van de procedure nog een hoorplicht voor de betrokken minister bestaat. De specifieke wijzigingen in onderdeel C kunnen als volgt worden toegelicht.
S
[…]
3: De bedenkingenprocedure bij de Kroon is nagenoeg ongewijzigd gehandhaafd. Dit betreft immers geen voorbereidingsprocedure, aangezien het besluit reeds is genomen. Wel is de bedenkingentermijn van vier weken vervangen door een termijn van zes weken. Aldus wordt aansluiting gezocht bij de termijn die algemeen geldt voor bezwaar, administratief beroep, beroep bij de administratieve rechter en — ingevolge de u.o.v. — ook voor het inbrengen van zienswijzen. Hiermee wordt recht gedaan aan het in de MvT u.o.v. (blz. 11) neergelegde uitgangspunt van een vaste termijn van zes weken voor het ageren tegen een (ontwerp)overheidsbesluit, ongeacht of sprake is van een voorbereidings-, bezwaarschrift-, of beroepsprocedure. Het ligt in de rede dat hier ook in de (zeldzame) ‘bedenkingenprocedures’ bij wordt aangesloten. De zeswekentermijn werkt ook door in artikel 85, eerste lid.
[…]
V
[…]
4: Evenals in artikel 63 is ook hier de procedure uit het vierde lid gehandhaafd, waarin na afloop van de u.o.v., maar voordat de definitieve beslissing wordt genomen, belanghebbenden (nogmaals) in de gelegenheid worden gesteld om zich te doen horen. Het belang van het grondwettelijk beschermde eigendomsrecht rechtvaardigt ook hier dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen aan het eind van de procedure nog een hoorplicht voor de betrokken minister bestaat. Tekstueel wordt deze bepaling in lijn gebracht met het vergelijkbare artikel 63, vierde lid, zoals te wijzigingen ingevolge dit wetsvoorstel.’
10)
De wetgever heeft willen behouden dat de procedure tot vervroegde onteigening, in ieder geval niet vóór het goedkeurings KB zou worden opgestart. De uitleg die de rechtbank daaraan geeft respectievelijk de gevolgtrekking die de rechtbank daar voor deze zaak aan verbindt is echter onjuist.
11)
De argumenten die de rechtbank aan zijn oordeel van een kennelijke vergissing van de wetgever en de onderhavige gevolgtrekking ten grondslag legt schieten ook tekort:
- 1)
‘Gemeente had moeten dagvaarden binnen 2 maanden na 13 juni 2005’ — in het licht van het genoemde arrest van de hoge raadNJ 1997 730 is er geen eis binnen twee maanden te dagvaarden. Het omgekeerde geldt, de descente mag niet meer dan twee maanden vóór de dagvaarding hebben plaatsgevonden, op straffe van een nieuwe descente.
- 2)
‘Extra kosten’ — het gaat in het licht vanNJ 1997,730 hoogstens om een extra descente en het bijwerken van al vergaarde gegevens. De kosten daarvan zijn overzichtelijk gelet op de op het spel staande belangen. Te meer geldt dit in dit geval waar beide partijen bereid waren in dit kader mee te werken aan het laten bijwerken van het werk van de onderzoekers aan de laatste wijzigingen na de vorige/eerste descente (van 13 juni 2005).
- 3)
Op 25 januari 2006 heeft de Gemeente Leenaarst gedagvaard op de voet van artikel 54 FOW tot vervroegde onteigening. Leenaarst heeft een conclusie van antwoord ingediend met producties. Op 24 april 2006 is gepleit bij de Rechtbank. Op 7 juni 2006 heeft de Rechtbank het verweer van Leenaarst afgewezen en de onteigening uitgesproken alsmede een voorschot vastgesteld op € 600.000,- en de onteigening uitgesproken.
- 4)
Op 13 juni heeft de procureur van [requirante] cassatieberoep ingesteld omdat naar de mening van Leenaarst de uitspraak van de Rechtbank, in het licht van de beperkte toetsingsmogelijkheden welke het beroep in cassatie biedt, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
- 5)
‘Gewenste voortgang belemmeren’ — Er is geen vertraging gerekend vanaf het KB (1 december 2005 in casu). In het licht van de eis aan de overheid te wachten tot het KB, is achteraf gezien de overheid — Gemeente — eenvoudigweg te vroeg gestart met het verzoek om benoeming van een rechter-commissaris en een deskundige(n). De vertraging waar de rechtbank aan refereert is de wettelijke plicht van de rechter in de onteigening om te wachten op het goedkeurings KB. Die wachttijd, die niet veroorzaakt is door [requirante] maar door Gemeente, had Gemeente eenvoudig kunnen vermijden door het verzoek niet zo ver voorafgaande aan het afgeven van het KB in te dienen. De vervroegde onteigeningprocedure wordt met de grootste spoed behandelt, zodat Gemeente in oktober 2005 een verzoek had kunnen indienen om een rechter-commissaris en deskundige(n). Dan was er geen vertraging geweest tussen descente, goedkeurings KB en dagvaarding tot vervroegde onteigening. In alle gevallen wordt de termijn voor het uitbrengen van de dagvaarding namelijk bepaald door het goedkeurings KB van in casu 1 december 2005.
- 6)
‘artikel 18 OW, 23 OW en 54h OW zijn ook niet gewijzigd’ — correct is dat die bepalingen niet gewijzigd zijn. Dat is echter onvoldoende om te oordelen dat Gemeente er mee kan volstaan in tegenstelling tot een uitdrukkelijke wettelijke bepaling in het van lichtNJ 1997, 730 de rechtsbescherming van de ingezetene — [requirante] — uit te hollen, door het gevaar weer groter te maken dat de rechtbank uit zal gaan van sedert de descente en het onderzoek verouderde gegevens.
- 7)
‘Artikel 24 OW’ — De voortgang van de onteigeningsprocedure is niet zaligmakend. Waar de rechtbank op doelt zijn vertragingen, die kunstmatig zijn opgewekt door de overheid — Gemeente — die, bezien vanaf de datum van het goedkeurings KB, te vroeg een procedure tot benoeming van een rechter-commissaris en tot vervroegde onteigening start, respectievelijk zijn vertragingen, die onderdeel zijn van de administratieve procedure, en die niet onderdeel is van de onteigeningsprocedure in enge zin. Niemand verplicht de betreffende overheid om te starten met onteigenen, voordat het goedkeurings KB is afgegeven. Overigens is het ook niet verboden aan de overheid om over te gaan onteigening ten behoeve van een bestemmingsplan dat nog niet definitief vast staat, maar wanneer het alleen maar aannemelijk is dat het bestemmingsplan zal worden gewijzigd. In die zin komt het wel vaker voor dat een onteigening nog niet definitief is, respectievelijk nog niet definitief hoeft te zijn, en er derhalve nog de nodige vertraging mogelijk kan zijn. De rechtbank zelf refereert hiernaar in rechtsoverweging 3.2 van het bestreden vonnis.
12)
Zelfs al zou sprake zijn van een niet beoogde wijziging van de wet door de wetgever dan nog is sprake van een uitdrukkelijke wijziging van de wet door de wetgever. Er is ook geen reden om een dergelijke wijziging buiten toepassing te houden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld, dat de wetgever zich kennelijk vergist heeft, waar een expliciete motivering ontbreekt in de visie van de rechtbank, waar de regel hoogstens andersom is: een formele wet geldt behoudens bijzondere omstandigheden, welke omstandigheden niet althans onvoldoende blijken in deze zaak. Temeer geldt dit nu de betreffende wetswijziging een verbetering inhield van de rechtspositie van de ingezetene — [requirante], die op per 1 juli 2005 in het licht vanNJ 1997, 730 verlost is van het gevaar van een sterk verouderd rapport althans een in een verder verleden liggende descente, dat alleen maar verouderd is respectievelijk die alleen maar in een zo ver verleden ligt, omdat de overheid te vroeg voor het afgeven van het goedkeurigs KB een procedure tot voorbereiding van een vervroegde onteigening is gestart.
13)
Derhalve had de rechtbank niet de zaak ineens af mogen doen, maar had de rechtbank nader onderzoek door de deskundige(n) moeten gelasten en/of een aanvullende descente en/of het nader bestuderen van de meer recente gegevens sedert de vorige descente op 13 juni 2005. Nu de rechtbank dit ten onrechte heeft nagelaten dient de uitspraak van de rechtbank vernietigd te worden, opdat terugverwijzing plaatsvindt. Nadien kan dan hernieuwde instructie aan de deskundige(n) plaatsvinden.
14)
Formeel dient naar de mening van [requirante] in zodanig geval op grond vanNJ 1997, 730 ook een descente weer plaats te vinden. In de omstandigheden van het onderhavige geval heeft [requirante] meer belang bij hernieuwde bestudering van de gegevens door de deskundigen en het bijwerken meer naar het heden (althans datum vonnis van de rechter na verwijziging) toe in tegenstelling tot thans 13 juni 2005, opdat meer rekening gehouden wordt met de omstandigheden en niet een beperking wordt toegepast op een ver verwijderd verleden.
Ontvankelijkheid in cassatie
15)
Gemeente heeft [requirante] gedagvaard ex artikel 54f OW. De rechtbank heeft ex artikel 54i OW uitspraak gedaan en de vervroegde onteigening uitgesproken. Ex artikel 54l OW staat tegen een vonnis ex artikel 54i OW waarbij de onteigening is uitgesproken of waarbij een voorschot is vastgesteld, slechts het rechtsmiddel van cassatie open met analoge toepassing van artikel 52 en 53 OW (zij het met een termijn van 2 weken). [requirante] heeft deze termijnen in acht genomen.
MITSDIEN:
het de Hoge Raad behage bij arrest
- I.
Op de gronden voornoemd de bestreden uitspraak te vernietigen en het geschil terug te verwijzen voor voortzetting van de behandeling
- II.
Kosten rechtens;
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, | € | 71,32 |
13,55 | ||
84,87 |
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑06‑2006
Gemeente, akte eerste aanleg, productie 2 — Koninklijk besluit van 1 december 2005.
Gemeente, akte eerste aanleg, productie 1 — raadsbesluit 28 februari 2005.
Gemeente, akte eerste aanleg, productie 3 — kadastrale gegevens perceel.
HR 16 februari 2000 NJ2000/419 inzake van Helden/NS Railinfrabeheer
HR 17 november 1993 NJ1994/123 inzake Lairi/'s‑Gravenhage
De descente was op 13 juni 2005 en de dagvaarding is uitgebracht op 25 januari 2006, binnen twee maanden na het KB van 1 december 2005
HR 2 april 1997 NJ 1997/730 inzake Semler/Assen
Stb 2005, 282, iwt stb 2005, 320
Gemeente, dagvaarding, § 13 en 14 alsmede petitum onder 4
Gemeente, pleidooi In eerste aanleg, § 27 en 28 en 33
[requirante], conclusie van antwoord, p. 6, § VII, alsmede petitum
29421 nr. 3, Hooofdstuk, 5, artikel 2, met name onder en A en H