Punt 4.1 (behoudens het door Savills betwiste onderdeel van r.o.v. 4.1.4) bestreden arrest hof, punt 2 Memorie van Antwoord en punt 2 pleitnota Savills' raadsman.
HR, 06-04-2007, nr. C05/321HR
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5440
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-04-2007
- Zaaknummer
C05/321HR
- LJN
AZ5440
- Roepnaam
Savills/B&S
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ5440, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑04‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2005:AU6410, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5440
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5440, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑04‑2007
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2005:AU6410
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ5440
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑11‑2005
- Vindplaatsen
NJ 2008, 493 met annotatie van J. Hijma
NJ 2008, 493 met annotatie van Jac. Hijma
Uitspraak 06‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht, bemiddelingsovereenkomst (art. 7:425 BW). Afgewezen vordering van een makelaar tegen opdrachtgever tot betaling van courtage voor (bemiddelingswerkzaamheden tot) aankoop van onroerend goed, verlies van recht op courtage op grond van art. 7:418 lid 2 door ook voor de verkoper op te treden; mededelingsplicht als bedoeld in art. 7:418 lid 1 BW, strekking; passeren aanbod (getuigen)bewijs, aan middel te stellen eisen.
6 april 2007
Eerste Kamer
Nr. C05/321HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SAVILLS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Meijroos,
t e g e n
1. B&S KANTOREN IV C.V.,
2. B&S BEHEER VIII B.V.,
beide gevestigd te Laren,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie (hierna: Savills) heeft bij exploot van 8 maart 2002 verweersters in cassatie (hierna in enkelvoud: B&S) gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd B&S te veroordelen om aan Savills te betalen een bedrag van € 38.711,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
B&S heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 juni 2002 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 23 oktober 2002 B&S toegelaten tot bewijslevering. Bij eindvonnis van 31 maart 2004 heeft de rechtbank de vordering van Savills toegewezen.
Tegen het tussenvonnis van 23 oktober 2002 en het eindvonnis van 31 maart 2004 van de rechtbank heeft B&S hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 11 augustus 2005 heeft het hof beide vonnissen van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Savills afgewezen en Savills veroordeeld tot betaling aan B&S van een bedrag van € 48.105,12, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Savills beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
B&S heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Savills houdt zich bezig met beleggingen in onroerend goed. Zij rekent tot haar taak de bewegingen op de onroerend-goedmarkt in Nederland in de gaten te houden en met behulp van de door haar verkregen informatie potentiële kopers en verkopers bij elkaar te brengen. Zij houdt zich daarnaast bezig met beheer van onroerend goed, ook van onroerend goed van B&S. Bestuurder van Savills is [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]).
(ii) Savills heeft begin augustus 2001 B&S benaderd met de vraag of zij interesse had voor de aankoop van het BTC II gebouw in Delft dat door BTC Delft Vastgoed B.V. (hierna: BTC) te koop was aangeboden.
Savills heeft vervolgens bemiddelingswerkzaamheden verricht. B&S heeft zich verbonden om aan Savills een courtage van 1% van de uiteindelijke koopsom te betalen.
(iii) Tussen B&S en BTC is een koopovereenkomst met betrekking tot het BTC II gebouw tot stand gekomen. BTC heeft het gebouw voor ƒ 7.168.786,-- aan B&S verkocht en geleverd.
(iv) Savills heeft aan B&S ƒ 71.687,85 exclusief BTW in rekening gebracht ter zake van courtage voor de aankoop van het BTC II gebouw. B&S heeft betaling geweigerd, zich daarbij op het standpunt stellende dat Savills haar recht op loon verspeeld heeft door ook werkzaamheden voor de verkopende partij te verrichten.
3.2 Het hof heeft geoordeeld dat Savills op grond van art. 7:418 lid 2 BW haar recht op courtage heeft verloren, omdat zij in de fase die voorafging aan de uiteindelijke totstandkoming van de koopovereenkomst in november 2001 daarbij een eigen belang heeft gehad waarvan zij ingevolge art. 7:418 lid 1 BW aan B&S mededeling had moeten doen (rov. 4.3). Daartoe overwoog het hof, samengevat, het volgende. [Betrokkene 1] heeft in een van de gesprekken die hij met BTC heeft gevoerd over het pand in Delft, BTC geadviseerd over de voor de transactie van belang zijnde documenten. Daarnaast heeft [betrokkene 1] met zekere [betrokkene 2], die van BTC opdracht had ontvangen om bij de verkoop te bemiddelen, afgesproken dat die van de door BTC aan [betrokkene 2], of aan de door hem vertegenwoordigde besloten vennootschap LDB Beheer B.V., te betalen courtage (1,5% van de uiteindelijke koopsom) de helft zou doorbetalen aan Savills of [betrokkene 1]. Een dergelijke afspraak valt niet in overeenstemming te brengen met de positie van Savills als lasthebber van B&S en wijst er bovendien op dat Savills een wezenlijk aandeel heeft gehad in de bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van BTC. Dat [betrokkene 1] niettegenstaande de met B&S gemaakte courtage-afspraak met [betrokkene 2] overeenkwam dat deze hem danwel Savills 0,75% van de koopsom zou betalen houdt een zeer sterke aanwijzing voor belangenverstrengeling in. Dat geldt temeer nu noch Savills noch [betrokkene 1] daarvan mededeling gedaan heeft aan B&S. Dat [betrokkene 1] uiteindelijk zou hebben afgezien van de met [betrokkene 2] afgesproken betaling doet daaraan niet danwel onvoldoende af, nu [betrokkene 1] gedurende een substantieel gedeelte van de periode waarin onderhandelingen over de koopovereenkomst plaats hadden, het vooruitzicht had op betaling door [betrokkene 2] (rov. 4.4-4.8).
3.3 Onderdeel 1.1 klaagt in de eerste plaats dat het hof miskend heeft dat de in art. 7:418 lid 1 BW bedoelde mededelingsplicht slechts aan de orde is ingeval van een eigen belang van de makelaar dat tegenstrijdig is aan dat van de opdrachtgever. Deze klacht faalt omdat die steunt op een onjuiste rechtsopvatting. De in de genoemde bepaling neergelegde mededelingsplicht doet zich - behoudens de in het artikellid genoemde uitzondering, waarop de klacht kennelijk niet doelt - gelden zodra de lasthebber direct of indirect belang heeft bij de totstandkoming van de rechtshandeling. Het is vervolgens aan de lastgever om te beoordelen of zich een belangenconflict voordoet dat aan een optimale behartiging van zijn belang door de lasthebber zou kunnen afdoen. De mededelingsplicht geldt dus onafhankelijk van het antwoord op de vraag of het eigen belang van de lasthebber daadwerkelijk in strijd is met de belangen van de lastgever.
3.4 Ook de overige klachten van onderdeel 1.1 kunnen niet tot cassatie leiden. Zij gaan uit van de door de rechtbank aan de courtage-afspraak tussen Savills en B&S gegeven uitleg in die zin, dat de door B&S aan Savills te betalen courtage zou worden verminderd met hetgeen door een andere bij de transactie betrokken partij aan Savills zou worden betaald. Dat uitgangspunt is evenwel onjuist. B&S heeft de door de rechtbank aan de courtage-afspraak gegeven uitleg in haar eerste appelgrief bestreden, en hetgeen het hof met betrekking tot die, door het hof gegrond bevonden, grief heeft overwogen houdt in dat het hof die uitleg verwerpt. De klachten missen dus feitelijke grondslag.
3.5 Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven door de vraag of de bemiddelingswerkzaamheden van Savills voor B&S onder het bereik van de bepaling van art. 7:418 BW vallen, onbeantwoord te laten. Deze klacht ziet eraan voorbij dat het hof die vraag niet onbeantwoord heeft gelaten, maar klaarblijkelijk van oordeel was dat B&S en Savills een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:425 BW hebben gesloten, waaraan het hof met toepassing van art. 7:427 BW het gevolg heeft verbonden dat art. 7:418 van overeenkomstige toepassing is. In zoverre kan het onderdeel bij gebreke van feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.6 Onderdeel 1.2 betoogt voorts dat het hof miskend heeft dat art. 7:418 niet van toepassing is wanneer de bemiddelingsovereenkomst zich uitsluitend beperkt tot werkzaamheden van de makelaar waarbij geen sprake is van een belangentegenstelling, dan wel wanneer die werkzaamheden worden beëindigd op het moment, waarop die tegenstelling nog niet manifest is geworden. In dit verband wijst het onderdeel erop dat het hof geen andere werkzaamheden van Savills in het kader van de totstandkoming van de transactie tussen B&S en BTC heeft vastgesteld dan het bij elkaar brengen van deze partijen en het doorleiden van informatie over het BTC II gebouw aan B&S, dat de onderhandelingen over de koopprijs en de overige voorwaarden door B&S en BTC zelf zijn gevoerd en dat Savills dus geen invloed op de hoogte van de koopprijs of andere voorwaarden heeft gehad waarbij zij zich zou hebben (kunnen) laten beïnvloeden door het vooruitzicht van een extra betaling door de makelaar van BTC. Dit betoog is ongegrond. Ook een tussenpersoon als bedoeld in de art. 7:425-427 die een eigen belang bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gekregen nadat hij de met zijn opdrachtgever overeengekomen bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht, of die nadat hij zelf een zodanig eigen belang heeft gekregen geen bemiddelingswerkzaamheden voor zijn opdrachtgever meer verricht, is ingevolge art. 7:418 lid 1 verplicht de opdrachtgever van dat belang in kennis te stellen, zodat deze kan beoordelen of zich een belangenconflict voordoet dat zijn belangen zou kunnen schaden. Dat geldt ook indien, zoals Savills stelt dat hier het geval was, de afspraak tussen opdrachtgever en tussenpersoon meebrengt dat deze reeds aanspraak op loon heeft voor het enkele in contact brengen van de opdrachtgever en de derde. Het oordeel van het hof dat art. 7:418 in dit geval van toepassing is, getuigt dus niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het behoefde ook geen nadere motivering, zodat ook de motiveringsklachten van het onderdeel falen.
3.7 Onderdeel 2.1 voert aan dat onbegrijpelijk is dat het hof uit de in eerste aanleg afgelegde verklaringen van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] heeft afgeleid dat tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daadwerkelijk een courtage-afspraak is gemaakt (rov. 4.7). De klacht is ongegrond, nu niet onbegrijpelijk is dat het hof op grond van de bedoelde getuigenverklaringen heeft aangenomen dat de bedoelde courtage-afspraak is gemaakt.
3.8 Onderdeel 2.2 steunt klaarblijkelijk op de opvatting dat art. 7:418 slechts van toepassing kan zijn indien voldaan is aan de in het onderdeel genoemde voorwaarden (i) - (iv). Die opvatting is, gezien het hiervoor in 3.3 en 3.6 overwogene, onjuist en het onderdeel faalt daarom. Opmerking verdient hierbij nog dat het antwoord op de - veelal niet met een redelijke mate van zekerheid te beantwoorden - vraag hoe groot de kans is dat de lastgever door belangenverstrengeling aan de zijde van de lasthebber wordt benadeeld, bij de toepassing van art. 7:418, anders dan het onderdeel kennelijk veronderstelt, geen rol speelt.
3.9 Middel 3 bestrijdt het oordeel van het hof dat indien [betrokkene 1] in privé de courtage-afspraak met [betrokkene 2] zou hebben gemaakt, te gelden heeft dat deze aan Savills moet worden toegerekend nu Savills geen afstand heeft genomen van deze handelwijze van [betrokkene 1] (rov. 7). Met dit oordeel heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat Savills, ook indien niet zijzelf maar haar bestuurder in privé loon had bedongen voor werkzaamheden ten behoeve van BTC met betrekking tot de verkoop van het BTC II gebouw, van die werkzaamheden en dat loonbeding kennis moet hebben gehad en ingevolge art. 7:418 lid 1 verplicht was B&S daarvan in kennis te stellen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. Ook de klacht dat het hof met dit oordeel buiten de rechtsstrijd is getreden omdat B&S niet heeft gesteld dat de handelwijze van [betrokkene 1] aan Savills moet worden toegerekend faalt, nu het hof kennelijk, en niet onbegrijpelijk, uit de eerste grief met toelichting van B&S heeft afgeleid dat B&S het standpunt innam dat Savills, ook voorzover haar bestuurder [betrokkene 1] in privé werkzaamheden ten behoeve van BTC heeft verricht en daarvoor loon heeft bedongen, ingevolge art. 7:418 lid 1 B&S daarvan in kennis had behoren te stellen.
3.10 Middel 4 klaagt over het passeren van het bewijsaanbod van Savills. Dienaangaande oordeelde het hof dat er geen bewijsvoering behoeft plaats te vinden omdat terzake dienende stellingen ontbreken (rov. 4.8). Het middel wijst niet aan welke concrete, voor bewijs vatbare, stellingen waarvan Savills getuigenbewijs heeft aangeboden, zo bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen of moeten leiden dan het hof heeft gegeven. Daarop stuit dit middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Savills in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van B&S begroot op € 1.516,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 april 2007.
Conclusie 06‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht, bemiddelingsovereenkomst (art. 7:425 BW). Afgewezen vordering van een makelaar tegen opdrachtgever tot betaling van courtage voor (bemiddelingswerkzaamheden tot) aankoop van onroerend goed, verlies van recht op courtage op grond van art. 7:418 lid 2 door ook voor de verkoper op te treden; mededelingsplicht als bedoeld in art. 7:418 lid 1 BW, strekking; passeren aanbod (getuigen)bewijs, aan middel te stellen eisen.
Rolnr. C05/321HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 8 december 2006
Conclusie inzake:
Savills(1) Nederland BV
tegen:
B&S Kantoren IV CV
B&S Kantoren VIII BV
1. Inleiding
1.1. Partijen worden hierna aangeduid als Savills, onderscheidenlijk (in enkelvoud) B&S.
1.2. Inzet van dit geding is de aanspraak op courtage over de koopprijs i.v.m. de bemiddeling bij de aankoop van een kantoorpand. B&S weigert de courtage te betalen omdat Savills zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling als bedoeld in art. 7:418 BW. Het hof heeft dit beroep op art. 7:418 BW gehonoreerd.
1.3. Ik meen dat Savills' daartegen gerichte klachten falen.
2. Feiten(2)
2.1. Savills is een vastgoedadviesbureau, dat zich bezig houdt met beleggingen in onroerend goed en heeft bijvoorbeeld beleggingsfondsen als klant. Savills rekent het tot haar taak de bewegingen op de onroerend-goedmarkt in Nederland in de gaten te houden en met behulp van de door haar verkregen informatie potentiële kopers en verkopers bij elkaar te brengen. Zij noemt zichzelf in dit verband 'dealmaker'. Verder houdt Savills zich bezig met beheer van onroerend goed, ook van onroerend goed van B&S. [Betrokkene 1] is bestuurder van Savills(3).
2.2. In 2001 raakte Savills betrokken bij een kantoorpand in Delft, het 'BTC II gebouw', dat door BTC Delft Vastgoed BV (hierna: 'BTC Delft') te koop werd aangeboden. BTC Delft werd bestuurd door [betrokkene 3] en door hem vertegenwoordigd bij de voorgenomen transactie.
2.3. Savills heeft B&S begin augustus 2001 benaderd met de vraag of zij interesse had in de aankoop van het BTC II gebouw. Vervolgens heeft Savills op verzoek van B&S bemiddelingswerkzaamheden verricht, waarbij B&S zich heeft verbonden om aan Savills een courtage van 1% van de uiteindelijke koopsom te betalen. B&S werd hierbij vertegenwoordigd door haar (indirecte) bestuurder [betrokkene 4]. B&S heeft aangenomen dat Savills bij de bemiddeling exclusief voor haar zou optreden. Desgevraagd door [betrokkene 4] heeft [betrokkene 1] niet van het tegendeel blijk gegeven.
2.4. Ten behoeve van de tot stand te brengen verkoop van het BTC II gebouw heeft Savills ook voor BTC Delft werkzaamheden verricht. Zo heeft [betrokkene 1] op verzoek van BTC Delft documenten die betrekking hadden op de voorgenomen verkoop beoordeeld. [Betrokkene 1] werd bij BTC Delft geïntroduceerd door [betrokkene 2], werkzaam bij IBB Kondor. [Betrokkene 2], althans de door hem vertegenwoordigde besloten vennootschap LDB Beheer BV, had van BTC Delft de opdracht ontvangen om voor haar bij de verkoop te bemiddelen. [Betrokkene 2], althans de door hem vertegenwoordigde besloten vennootschap zou voor de bemiddelingswerkzaamheden voor BTC Delft een percentage van 1,5% van de uiteindelijke koopsom ontvangen.
2.5. De verkooptransactie heeft doorgang gevonden. De koopovereenkomst is op 29 november 2001 totstandgekomen. BTC Delft heeft het BTC II gebouw voor een koopprijs van ƒ 7.168.785 aan B&S verkocht en geleverd(4).
2.6. Na de totstandkoming van de koopovereenkomst ontdekte B&S dat Savills in verband met de verkooptransactie ook werkzaamheden ten behoeve van BTC Delft had verricht.
2.7. Savills heeft voor haar bemiddelingswerkzaamheden een bedrag van ƒ 71.687,85 excl. BTW aan B&S in rekening gebracht. B&S weigerde betaling. Zij stelde zich op het standpunt dat Savills haar recht op loon heeft verspeeld door ook werkzaamheden voor de verkopende partij te verrichten.
3. Procesverloop
3.1. Bij inleidende dagvaarding van 8 maart 2002 heeft Savills B&S gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, B&S te veroordelen om aan haar een bedrag van ƒ 85.308,54 (€ 38.711,33) te betalen, met de wettelijke rente en de kosten van het geding.
3.2. Aan haar vordering heeft Savills ten grondslag gelegd dat zij bij de acquisitie van het BTC II gebouw als adviseur van B&S is opgetreden en dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat zij 1% van de koopprijs als courtage van B&S zou ontvangen, waarop een schriftelijke bevestiging is gevolgd.
3.3. B&S heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij onder meer een beroep gedaan op bedrog, subsidiair op dwaling en meer subsidiair het standpunt ingenomen dat de redelijkheid en billijkheid aan de vordering tot betaling van de courtage aan de weg staan.
3.4. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 juni 2002 een comparitie van partijen gelast, die op 12 augustus 2002 heeft plaatsgevonden.
3.5. Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 23 oktober 2002 overwogen (rov. 4 en 5) dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarde B&S de vergoeding van 1% over de koopsom aan Savills zou voldoen. Volgens de rechtbank is tussen partijen de (stilzwijgende) afspraak gemaakt dat B&S aan Savills courtage zou voldoen omdat Savills niet van één van de andere bij de transactie betrokken partijen courtage zou krijgen. De rechtbank oordeelde daarop dat een redelijke uitleg van deze afspraak meebrengt dat indien komt vast te staan dat Savills door een andere bij de transactie betrokken partij voor haar bemiddelingswerkzaamheden is betaald, dit bedrag in mindering komt op het door B&S aan Savills verschuldigde. Aangezien het volgens de rechtbank dus relevant is om te weten of er een andere partij is geweest die aan Savills of [betrokkene 1] een betaling heeft verricht en B&S heeft gesteld dat Savills (al dan niet direct) courtage van BTC Delft heeft ontvangen, is B&S toegelaten te bewijzen dat Savills, dan wel [betrokkene 1] een vergoeding heeft ontvangen van BTC Delft - direct dan wel indirect - voor de bemiddelingswerkzaamheden van Savills met betrekking tot de tussen B&S en BTC Delft gesloten koopovereenkomst van het BTC II gebouw.
3.6. B&S heeft op 14 maart 2003 drie getuigen en op 16 mei 2003 nog een getuige doen horen. Savills heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête.
3.7. Na conclusiewisseling na enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 31 maart 2004, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van Savills toegewezen en B&S veroordeeld om aan Savills het bedrag van € 38.711,33 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daartoe overwoog de rechtbank (rov. 4) dat uit de getuigenverklaringen volgt dat tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor het sluiten van de koopovereenkomst de afspraak is gemaakt dat [betrokkene 1] een deel van de door [betrokkene 2] van BTC Delft te ontvangen courtage met betrekking tot de verkoop van het BTC II gebouw zou ontvangen, maar dat deze afspraak niet tot een daadwerkelijke betaling aan [betrokkene 1] heeft geleid, zodat het van B&S verlangde bewijs niet is geleverd.
3.8. B&S is van de vonnissen van de rechtbank van 23 oktober 2002 en 31 maart 2004 bij het gerechtshof te Amsterdam in hoger beroep gekomen. Onder aanvoering van drie grieven heeft B&S gevorderd - voor zover thans van belang - dat het hof voor recht zal verklaren dat voor Savills primair op grond van art. 7:417 lid 3 jo. art. 7:424 BW, subsidiair art. 7:418 lid 2 jo. art. 7:424 BW geen recht op loon of courtage bestaat. Voorts vorderde B&S Savills te veroordelen tot terugbetaling aan haar van het bedrag van € 48.105,12, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.9. Savills heeft de grieven gemotiveerd bestreden.
3.10. Na pleidooien heeft het hof bij arrest van 11 augustus 2005, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de vordering van Savills afgewezen en Savills veroordeeld tot betaling (restitutie) aan B&S van een bedrag van € 48.105,12 met de wettelijke rente vanaf 26 april 2004. Daartoe overwoog het hof:
'4.2 [...] Met haar eerste grief stelt B & S in het bijzonder aan de orde de vraag, of de handelwijze van Savills zodanig is geweest dat zij haar aanspraak op de met B & S afgesproken courtage heeft verloren.
4.3. Naar het oordeel van het hof heeft Savills in de fase die voorafging aan de uiteindelijke totstandkoming van de koopovereenkomst in november 2001 daarbij een eigen belang gehad waarvan zij mededeling had behoren te doen aan B & S, een en ander als bedoeld in artikel 7:418 lid 1 BW.
Aan dit oordeel ligt de volgende redengeving ten grondslag.
4.4 Begin augustus 2001 heeft Savills B & S benaderd en gevraagd of zij geïnteresseerd was in de aankoop van het BTC II gebouw. Op 8 augustus 2001 vond een bespreking plaats van de betrokken partijen. Toentertijd was nog niet duidelijk bij welk van partijen Savills in geval van een geslaagde transactie courtage in rekening zou brengen. Op 31 augustus daaropvolgend heeft B & S met behulp van Savills verkregen informatie een bieding uitgebracht. Dit samenstel van feiten en omstandigheden laat zien dat in die fase onduidelijkheid bestond aangaande de rol van Savills.
4.5 In de eerste helft van september 2001 werd dit anders. Toen verkoos Savills de positie van lasthebber van B & S in te nemen. Dat Savills verkoos de positie als lasthebber van B & S in te nemen volgt uit de e-mailwisseling van 4 september 2001 en 12 september 2001. Savills vraagt om betaling van courtage door B & S en B & S stemt daarmee in. Als het al zo zou zijn geweest dat Savills in augustus 2001 als "dealmaker" jegens B & S en BTC Delft een zekere vrijheid had, door courtage bij B & S te bedingen gaf Savills die vrijheid op, had zij zich de belangen van B & S aan te trekken en diende zij belangenverstrengeling te voorkomen.
4.6 [Betrokkene 1] van Savills heeft ongeveer drie gesprekken met [betrokkene 3] gevoerd over het pand in Delft.
In één van die gesprekken heeft [betrokkene 3] hem geraadpleegd over voor die transactie van belang zijnde documenten. Wanneer een en ander zich heeft afgespeeld, valt niet nauwkeurig vast te stellen.
Dat [betrokkene 1] in het kader van zijn bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van B & S informatie verzameld heeft bij [betrokkene 3] is zeer wel verenigbaar met een positie als lasthebber van B & S. Anders ligt dat met de omstandigheid dat hij [betrokkene 3] op diens verzoek geadviseerd heeft. Daarmee komen de grenzen van hetgeen [betrokkene 1] zich namens Savills jegens B & S als lasthebber van B & S kon veroorloven in zicht. Of Savills BTC Delft heeft geadviseerd nadat hij lasthebber van B & S geworden was kan verder in het midden blijven in verband met het hierna volgende.
4.7 In elk geval had Savills de vrijheid niet meer om met [betrokkene 2] overeen te komen dat [betrokkene 2] de helft van de van de verkoper ontvangen courtage zou doorbetalen aan haar. Op grond van de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] kan als vaststaand worden aangenomen dat zo'n afspraak desalniettemin gemaakt is. Een dergelijke afspraak valt niet in overeenstemming te brengen met haar positie als lasthebber van B & S. Die afspraak wijst er bovendien op dat Savills een wezenlijk aandeel heeft gehad in de bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van BTC Delft. Een andere redelijke verklaring van die afspraak heeft Savills immers niet gegeven.
Zou een dergelijke afspraak door [betrokkene 1] in privé gemaakt zijn, dan heeft te gelden dat deze toch aan Savills moet worden toegerekend. Gesteld noch gebleken is dat Savills op enigerlei wijze afstand heeft genomen van deze handelwijze van [betrokkene 1]. Ook in deze procedure heeft Savills geen afstand genomen van deze handelwijze van [betrokkene 1].
Dat [betrokkene 1] niettegenstaande de courtage-afspraak met B & S met [betrokkene 2] overeenkwam dat deze hem 0,75% van de koopsom zou betalen houdt een zeer sterke aanwijzing voor belangenverstrengeling in. Dat geldt temeer nu noch Savills noch [betrokkene 1] daarvan mededeling gedaan heeft aan B & S.
Dat [betrokkene 1] uiteindelijk ervoor gekozen zou hebben om de met [betrokkene 2] afgesproken betaling niet te incasseren, doet daaraan niet dan wel onvoldoende af. Geconstateerd moet immers worden dat gedurende een substantieel gedeelte van de periode waarin onderhandelingen over de koopovereenkomst plaats hadden, [betrokkene 1] het vooruitzicht had op betaling door [betrokkene 2]. Dat betekent dat ermee rekening gehouden moet en mag worden dat zijn gedrag daardoor beïnvloed is. Dat is reeds doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of belangenverstrengeling aan de orde is. Dat zowel BTC Delft als B & S belang had bij het doorgaan van de verkooptransactie doet daaraan niet af want het gaat hier ook om de condities waaronder die transactie doorgang zou vinden. Op dit punt is door Savills niets terzake dienends gesteld dat in dit verband onderzoek zou verdienen.
Tot slot verdient nog vermelding dat de stellingen van Savills ontoereikend zijn voor de veronderstelling dat in de periode dat [betrokkene 1] een betaling door [betrokkene 2] te verwachten had de verkooptransactie in wezen al gesloten was, zodat het belang van B&S niet meer in het geding kon komen. Het enkele feit dat aan de turnkey-koopovereenkomst van 29 november 2001 in september 2001 een koopovereenkomst zou zijn voorafgegaan levert daartoe niet voldoende aanknopingspunt. Kennelijk is er nadien nog het nodige tussen partijen voorgevallen, alvorens de turnkey-overeenkomst kon worden gesloten.
4.8 Uit bovenstaande overwegingen vloeit voort dat Savills zich schuldig gemaakt heeft aan belangenverstrengeling als bedoeld in artikel 7:418 lid 1 BW. Of zij ook als lasthebber van BTC Delft is opgetreden kan verder in het midden blijven. Hoe dan ook heeft zij ingevolge artikel 7:418 lid 2 BW haar recht op courtage verloren. Omdat terzake dienende stellingen ontbreken, behoeft er geen bewijslevering plaats te hebben.
De eerste grief slaagt.'
3.11. Savills heeft tegen het arrest van het hof - tijdig(5) - beroep in cassatie ingesteld. Namens B&S is geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna namens Savills nog is gerepliceerd.
4. Bespreking van de cassatiemiddelen
4.1. Alvorens over te gaan tot bespreking van de (vier) cassatiemiddelen, schets ik in nrs. 4.3-4.5 de achtergrond en reikwijdte van art. 7:418 BW, aangezien de eerste twee middelen op dit artikel betrekking hebben.
4.2. In cassatie staat onbestreden vast dat Savills voor B&S bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht bij de aankoop van het BTC II gebouw. Eveneens kan in cassatie als onbetwist worden aangenomen dat Savills daarbij als opdrachtnemer van B&S is opgetreden en daarvoor 1% van de uiteindelijke koopsom als courtage zou ontvangen.
4.3. Krachtens de schakelbepaling van art. 7:427 BW(6) zijn de art. 7:417 en 418 BW van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten waarbij de ene partij jegens de andere partij bevoegd is werkzaam te zijn als bedoeld in art. 7:425 BW (bemiddelingsovereenkomst)(7). Het door B&S ingeroepen art. 7:418 BW luidt:
'1. Heeft, buiten de gevallen bedoeld in de artikelen 416 en 417, een lasthebber direct of indirect belang bij de totstandkoming van de rechtshandeling, dan is hij verplicht de lastgever daarvan in kennis te stellen, tenzij de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen beider belangen is uitgesloten.
2. Een lasthebber heeft geen recht op loon jegens een lastgever ten opzichte van wie hij in strijd met het in lid 1 bepaalde handelt, onverminderd zijn gehoudenheid tot vergoeding van de dientengevolge door de lastgever geleden schade. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de lastgever worden afgeweken.'
4.4. Deze bepaling strekt ertoe de lastgever bescherming te bieden tegen andere vormen van belangenverstrengeling aan de zijde van de lasthebber dan de gevallen van 'Selbsteintritt' (art. 7:416) en het 'dienen van twee heren' (art. 7:417)(8). Dammingh noemt dit artikel een 'vangnetbepaling voor alle overige situaties waarin het gevaar van ongewenste belangenverstrengeling aanwezig is'(9).
De reikwijdte van art. 7:418 is volgens hem (en sommige andere schrijvers) evenwel niet helemaal duidelijk, evenmin welke belangen van de lasthebber voor de toepassing van deze bepaling relevant zijn (waaronder uiteraard niét het belang bij de totstandkoming van de overeenkomst waarvan zijn van de opdrachtgever bedongen loon afhankelijk is)(10). Als voorbeelden zijn in de parlementaire geschiedenis genoemd de voor de lastgever niet kenbare belangen die een lasthebber heeft in een naamloze of besloten vennootschap zonder dat hij daarvoor als vertegenwoordiger/lasthebber optreedt, alsmede familierelaties tussen de lasthebber en de wederpartij(11).
Hoewel concrete aanwijzingen in de wetsgeschiedenis ontbreken, wordt aangenomen dat uit de woorden 'direct of indirect' in art. 7:418 kan worden afgeleid dat de wetgever een ruime interpretatie van het begrip 'belang' voor ogen heeft gestaan(12). Dit strookt m.i. met de strekking van het artikel, te weten het beschermen van de opdrachtgever tegen mogelijke belangenverstrengeling, niet door die zonder meer te verbieden, maar wél door het voorschrijven van (volledige) openheid van zaken, zodat de opdrachtgever bij het verstrekken van een opdracht kan aanvoelen of zijn belangen wel voldoende zullen worden behartigd.
4.5. Artikel 7:418 verplicht de lasthebber van zijn belangen bij de totstandkoming van een concrete rechtshandeling mededeling te doen aan de lastgever, tenzij de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen de belangen van de lastgever en lasthebber is uitgesloten. Verzwijging van een mogelijk belangenconflict is in strijd met deze bepaling en levert een toerekenbare tekortkoming van de lasthebber op. De (dwingendrechtelijke) sanctie op schending van de mededelingsplicht is het verlies van het recht op loon jegens de betrokken lastgever(13).
4.6. Middel I, dat in twee onderdelen uiteenvalt, keert zich tegen rov. 4.3 (eerste volzin), rov. 4.7 (eerste en laatste volzin van de eerste alinea alsmede de derde, vierde en vijfde alinea) en tegen rov. 4.8.
Onderdeel 1.1 bevat de rechtsklacht dat, gegeven de niet bestreden uitleg die de rechtbank aan de courtageafspraak heeft gegeven en waarvan moet worden uitgegaan, daarmee niet valt te rijmen dat 'het hof een door het hof als eigen belang van Savills aangemerkte posterieure courtageafspraak met Verkoper's makelaar dan toch op de voet van artikel 7:418 BW sanctioneert'. In voetnoot 4 wordt geklaagd dat de redenering van het hof rechtens nimmer kan leiden tot de conclusie dat de handelwijze van Savills strijdig is met de vangnetbepaling van art. 7:418 BW. Tot slot wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat Savills overeenkomstig de waarheid B&S heeft bericht geen vergoeding van de verkoper te hebben ontvangen en dat het hof aldus de vaststaande feiten niet in zijn beoordeling heeft betrokken en niet is ingegaan op de essentiële stellingen van Savills terzake, althans zo betoogt het onderdeel, B&S komt geen beroep op art 7:418 BW toe.
4.7. In eerste aanleg spitste het geschil zich toe op de vraag of B&S een vergoeding voor de door Savills verrichte bemiddelingswerkzaamheden van 1% over de koopsom aan Savills verschuldigd was en zo ja, onder welke voorwaarde. Vervolgens overwoog de rechtbank dat tussen partijen (stilzwijgend) de afspraak is gemaakt dat B&S aan Savills courtage zou voldoen, omdat Savills niet van één van de andere bij de transactie betrokken partijen courtage zou krijgen en dat het er om ging of Savills of diens bestuurder [betrokkene 1] niet van een andere partij een betaling heeft ontvangen, die dan in mindering zou dienen te komen op het door B&S aan Savills verschuldigde.
4.8. De eerste grief in hoger beroep, die het hof gegrond heeft bevonden, richtte B&S tegen de door de rechtbank gegeven uitleg aan de courtageafspraak, zodat de stelling in onderdeel 1.1 dat het hof van die (door het hof in rov. 4.1.8 op zichzelf juist weergegeven) uitleg door de rechtbank van de courtageafspraak zou moeten uitgaan reeds feitelijke grondslag mist.
4.9. In die grief deed B&S een beroep op art. 7:418 BW, doordat Savills direct dan wel indirect belang heeft gehad bij de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof heeft in rov. 4.2 de grief en daarmee de kern van het geschil samengevat tot de vraag of de handelwijze van Savills zodanig is geweest dat zij haar aanspraak op de met B&S afgesproken courtage heeft verloren. Dit uitgangspunt van rov. 4.2 wordt in cassatie niet bestreden. Ook daarom gaat de stelling dat het hof van de door het onderdeel gestelde uitleg, die de rechtbank heeft gegeven aan de courtageafspraak niet op. Ook de in voetnoot 4 opgenomen klacht dient te falen wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers geen op art. 7:417 lid 1 BW geënte redenering gegeven, zoals in de voetnoot wordt gesteld, maar de vraag of Savills ook als lasthebber van BTC Delft is opgetreden en deze ook 'als heer heeft gediend' in rov. 4.8 in het midden gelaten. Het hof heeft de handelwijze van Savills wel opgevat als een zeer sterke aanwijzing voor belangenverstrengeling vanwege het hebben van een wezenlijk aandeel in de bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van BTC Delft(14), als bedoeld in art. 7:418 BW.
4.10. Uit de vaststaande feiten heeft het hof opgemaakt dat Savills voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst een eigen belang heeft gehad, waarvan zij overeenkomstig art. 7:418 BW mededeling aan B&S had behoren te doen. Dit eigen belang bestaat volgens het hof erin dat Savills als lasthebber van B&S, tegen betaling van courtage, de belangen van B&S had te behartigen, maar tevens [betrokkene 3] (van BTC Delft) op diens verzoek heeft geadviseerd en met [betrokkene 2] de afspraak heeft gemaakt dat hij de helft van de door [betrokkene 2] te ontvangen courtage doorbetaald zou krijgen. Die afspraak is niet in overeenstemming met de positie van Savills als opdrachtnemer van B&S en vormt naar het oordeel van het hof een zeer sterke aanwijzing dat Savills een wezenlijk aandeel heeft gehad in de bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van de verkoper, hetgeen een ongeoorloofde belangenverstrengeling oplevert. Daarbij is niet van belang dat de afspraak tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uiteindelijk niet tot een betaling heeft geleid. Waar het om gaat is dát de afspraak is gemaakt en daarmee het vooruitzicht heeft bestaan op betaling door [betrokkene 2], waardoor het gedrag van Savills bij de tot stand te komen koopovereenkomst mogelijk is beïnvloed, zonder dat B&S hiervan in kennis is gesteld.
Door dit handelen op de voet van art. 7:418 BW te sanctioneren met het verlies van het recht op loon heeft het hof, met een begrijpelijk en voldoende gemotiveerd oordeel, geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
4.11. Onderdeel 1.2 ziet op het toepassingsgebied van art. 7:418 lid 1 BW en betoogt dat het hof heeft nagelaten te beoordelen of de bemiddelingswerkzaamheden van Savills voor B&S wel onder het bereik van die wettelijke bepaling vallen, hetgeen volgens Savills - naar zij bij MvA onder 3.9 e.v. gesteld zou hebben - niet het geval is.
4.12. Naar het kennelijke en begrijpelijke oordeel van het hof heeft Savills, door betaling van courtage van B&S te bedingen, zich bij de koop van de bewuste onroerende zaak in de positie van bemiddelaar/opdrachtnemer aan de zijde van B&S gemanoeuvreerd. In cassatie staat ook onbestreden vast dat Savills op verzoek van B&S bemiddelingswerkzaamheden verricht (zie hierboven 2.3 en 4.2). Door vervolgens de verkopende partij van advies te dienen en aan die zijde eveneens een vooruitzicht op betaling te hebben verkregen, is een situatie van een potentieel belang als bedoeld in art. 7:418 lid 1 ontstaan. Nu het hof op het in hoger beroep aangevulde verweer van B&S kennelijk geen aanknopingspunt heeft gezien om de vordering van Savills te toetsen aan art. 7:417 BW, kon het via de schakelbepaling van art. 7:424 dan wel 7:427 BW, toepassing geven aan de bepaling van art. 7:418 BW, dat een sanctie stelt op het verzwijgen van een (zich manifesterende) belangentegenstelling, waarvan volgens het hof sprake was.
4.13. Met betrekking tot het betoog dat de werkzaamheden van Savills zich hebben beperkt tot het bij elkaar brengen van partijen en het doorgeleiden van informatie en zich niet hebben uitgestrekt tot verdere bemiddeling bij de koop van het onroerend goed, moet gelden dat de bemiddelingswerkzaamheden in cassatie vaststaan, en dat art. 7:425 voor een bemiddelingsovereenkomst niet méér vereist dan dat de ene partij zich tegenover de andere partij (de opdrachtgever) verbindt tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden. Daarbij is niet vereist dat die werkzaamheden verder zouden moeten gaan dan het bij elkaar brengen van partijen en het doorgeleiden van informatie.
Terzijde merk ik nog op dat een partij die geen bemiddelende rol speelt (maar bijv. een adviserende rol) niettemin belang kan hebben bij de totstandkoming van een overeenkomst. In dergelijke gevallen komt art. 7:418 BW voor analoge toepassing in aanmerking, zodat het onvermeld laten van een mogelijk belangenconflict ook dan tot het verlies van loon kan leiden(15). Dat de verrichte handelingen van Savills niet onder het bereik van art. 7:425, en daarom via de schakelbepaling van art. 7:427, niet onder het bereik van art. 7:418 zouden vallen, zou m.i. getuigen van een te beperkte opvatting omtrent het begrip bemiddelingsovereenkomst in art. 7:425 en omtrent het doel waartegen art. 7:418 de opdrachtgever beoogt te beschermen tekort doen.
4.14. Anders dan zich voordeed in een zaak die leidde tot een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 1994(16), waarop Savills een beroep doet, heeft het hof in rov. 4.7 (laatste volzin van de eerste alinea) geoordeeld dat Savills als lasthebber van B&S tevens een wezenlijk aandeel heeft gehad in de bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van BTC Delft en dat met het vooruitzicht op een dubbele courtagebetaling ermee rekening mag en moet worden gehouden dat het gedrag van Savills daardoor is beïnvloed. Daarmee heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat zich een manifeste belangentegenstelling heeft voorgedaan, waarvan de verzwijging overeenkomstig art. 7:418 gesanctioneerd mag worden.
4.15. Middel 2 is gericht tegen rov. 4.7, tweede volzin van de eerste alinea, derde alinea en de eerste en tweede volzin van de vierde alinea.
Onderdeel 2.1 acht het oordeel van het hof, dat tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daadwerkelijk een courtageafspraak is gemaakt, waarvoor het hof verwijst naar de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3], zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Bij afwezigheid van een dergelijke afspraak kan geen sprake zijn van een belangentegenstelling en daarmee ook niet van strijdigheid met art. 7:418 BW. Het onderdeel wenst opnieuw te benadrukken dat B&S hoe dan ook geen beroep op art. 7:418 BW toekomt.
4.16. Dat het hof in rov. 4.7 onder verwijzing naar de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] als vaststaand feit heeft aangenomen dat tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] een courtageafspraak is gemaakt, is niet onbegrijpelijk. De rechtbank heeft in rov. 4 van haar eindvonnis overwogen dat uit de voor haar gehouden getuigenverklaringen volgt 'dat tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor het sluiten van de koopovereenkomst de afspraak is gemaakt dat [betrokkene 1] een deel van de door [betrokkene 2] van BTC Delft te ontvangen courtage met betrekking tot de verkoop van het BTC II gebouw zou ontvangen, maar dat deze afspraak niet tot een daadwerkelijke betaling aan [betrokkene 1] heeft geleid.' Reeds op grond van deze niet bestreden overweging moet de klacht falen.
Ten overvloede wijs ik er op dat uit de door de rechtbank in haar eindvonnis overgenomen getuigenverklaringen blijkt dat [betrokkene 2] heeft verklaard: 'Voor de verkoop van het BTC II gebouw heb ik een afspraak gemaakt met [betrokkene 1] dat hij de helft van de courtage die ik zou ontvangen van mij zou ontvangen.' [Betrokkene 3] verklaarde voor de rechtbank: '[Betrokkene 2] heeft mij (...) meegedeeld dat hij een deel van de door mij betaalde courtage zou delen met Fpdsavills Nederland B.V. of [betrokkene 1].' Verklaringen van [betrokkene 1] luidden: 'In november 2001 is tussen [betrokkene 2] en mij ter sprake geweest dat ik in privé een deel van de courtage van [betrokkene 2] zou ontvangen' en: 'Ik heb uiteindelijk om persoonlijke redenen afgezien van ontvangst van dit bedrag. U vraagt mij waarom ik het bedrag niet kon doorbetalen aan Fpdsavills Nederland BV. Daar leende de afspraak met [betrokkene 2] zich niet voor. Ik vond het een vervelende zaak. Ik had iets gedaan waarvan ik achteraf vond dat ik er niet goed aan deed. Een paar dagen nadat [betrokkene 2] deze doorbetaling ter sprake had gebracht heb ik hem meegedeeld ervan af te zien.'
4.17. Dat de bewuste afspraak niet heeft geleid tot een daadwerkelijke uitbetaling en [betrokkene 1] zelf van de helft van de courtage heeft afgezien, doet niet af aan de mogelijkheid dat, zoals het hof het uitdrukt, geconstateerd moet worden 'dat dat gedurende een substantieel gedeelte van de periode waarin onderhandelingen over de koopovereenkomst plaats hadden, [betrokkene 1] het vooruitzicht had op betaling door [betrokkene 2]' (waarover nader bij de bespreking van onderdeel 2.2). Evenmin onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat het als vaststaand aangenomen feit dát tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] de afspraak is gemaakt dat [betrokkene 2] 0,75% van de koopsom aan [betrokkene 1] zou uitkeren - naast de reeds met B&S overeengekomen courtageafspraak van 1% over diezelfde koopsom - een zeer sterke aanwijzing voor belangenverstrengeling inhoudt.
4.18. Onderdeel 2.2 stelt voorop dat van een verstrengeling van belangen als bedoeld in art. 7:418 lid 1 vereist dat de dubbele courtageafspraak moet hebben gegolden gedurende (i) een langere én (ii) relevante periode (en dat daarnaast, cumulatief, nog voldaan moet zijn aan de voorwaarden die onderwerp zijn van onderdeel 1.2 en middel 3). Het onderdeel klaagt dat het hof in de tweede volzin van de vierde alinea van rov. 4.7 heeft overwogen 'dat gedurende een substantieel gedeelte van de periode waarin de onderhandelingen over de koopovereenkomst plaats hadden, [betrokkene 1] het vooruitzicht had op betaling door [betrokkene 2]'. Betoogd wordt dat deze constatering niet volgt uit het vastgestelde feitencomplex, noch uit een van de getuigenverklaringen en dat het hof zich geen rekenschap heeft gegeven van onweersproken stellingen van Savills over de verklaring van [betrokkene 1] dat hij [betrokkene 2] 'binnen een paar dagen' heeft meegedeeld van de courtageafspraak af te zien. De bestreden overweging van het hof kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake moet zijn geweest van de gesanctioneerde belangenverstrengeling ex art. 7:418 BW, omdat 'binnen die paar dagen' door partijen niet daadwerkelijk meer is onderhandeld én Savills B&S daarbij heeft geadviseerd.
4.19. Het lijkt mij niet juist dat alleen van een belangenverstrengeling als bedoeld in art. 7:418 BW sprake kan zijn indien aan de in onderdeel 2.2 bedoelde voorwaarden wordt voldaan. Dat (vast moet komen te staan dat) de dubbele courtageafspraak moet hebben gegolden gedurende een langere én relevante periode is een eis die de wet niet stelt. De eis die art. 7:418 aan de lastgever stelt is: de lasthebber in kennis te stellen van een direct of indirect belang dat hijzelf bij de totstandkoming van de rechtshandeling heeft. Art. 7:418 beoogt de lasthebber tegen het gevaar van een alsdan mogelijk optredende belangenverstrengeling te beschermen. Het gaat dus om het enkele bestaan van conflicterende belangen die kunnen meebrengen dat de belangen van de lastgever onvoldoende worden behartigd en waarvan de lastgever op de hoogte moet worden gesteld, zodat hij dat in zijn opdracht aan de lasthebber kan incalculeren. De tekst en de strekking van de bepaling (zie ook hiervoor, nrs. 4.3-4.5) brengen mee dat die bescherming gegeven wordt los van (lastige) causaliteitskwesties, terwijl het onderdeel - in wezen - verdedigt dat die wél aan de orde zouden zijn(17). Aldus gaat de klacht m.i. uit van een onjuiste rechtsopvatting.
4.20. Uit de getuigenverklaring van [betrokkene 2] volgt dat de afspraak om de courtage van de verkoper te delen vóór de verkoop van het BTC II gebouw is gemaakt, maar dat [betrokkene 1] ná de verkoop toch van de afspraak heeft afgezien. [Betrokkene 1] heeft verklaard dat de afspraak in november 2001 is gemaakt, terwijl hij in diezelfde maand van de ontvangst van de gedeelde courtage heeft afgezien. De koopovereenkomst is ook in die maand een feit geworden. Dat het hof constateert dat [betrokkene 1] gedurende een 'substantieel gedeelte' het vooruitzicht had op een betaling door [betrokkene 2], waardoor ermee rekening moet worden gehouden dat zijn gedrag is beïnvloed, is derhalve niet onbegrijpelijk, nu [betrokkene 1] kennelijk, zonder medeweten van B&S en rond de datum van het sluiten van de koopovereenkomst, een belang heeft gehad bij de daadwerkelijke totstandkoming van de overeenkomst, ook al is dat maar gedurende 'een paar dagen' geweest.
4.21. Middel 3 keert zich tegen rov. 4.3 en tegen rov. 4.7 (eerste en tweede alinea). Het middel klaagt dat het hof rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk heeft overwogen dat de courtageafspraak van [betrokkene 1] ook indien in privé aangegaan aan Savills kan worden toegerekend, omdat Savills op generlei wijze afstand heeft gedaan(18) van deze handelwijze van [betrokkene 1].
4.22. Voor zover het middel doelt op een onjuiste of onbegrijpelijke toepassing van art. 6:170 BW mist het feitelijke grondslag, omdat niets in de uitspraak van het hof erop wijst dat hij, eventueel op de voet van art. 25 Rv, de privé-afspraak van [betrokkene 1] op grond van art. 6:170 aan Savills heeft toegerekend.
4.23. De toerekening aan Savills van de afspraak van [betrokkene 1] om de helft van de courtage van de verkoper in privé te ontvangen vindt zijn grondslag in de omstandigheid dat deze handelwijze van de bestuurder van Savills(19) in het maatschappelijk verkeer kan worden aangemerkt als een gedraging van Savills(20), nu [betrokkene 1] de privé-afspraak in de uitoefening van zijn functie als bestuurder (en makelaar / bemiddelaar) van Savills is aangegaan, waarvan deze laatste geen afstand heeft genomen. 's Hofs desbetreffend oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
B&S heeft reeds bij haar, door het hof gegrond bevonden, grief de handelwijze van [betrokkene 1] 'vereenzelvigd' met de BV Savills, waar zij stelde dat Savills in strijd met art. 7:418 in verbinding met 7:424 BW heeft gehandeld, doordat Savills direct dan wel indirect belang heeft gehad bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. B&S heeft daaraan de courtageafspraak tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ten grondslag gelegd(21). De klacht dat door B&S niet is gesteld dat de handelwijze van [betrokkene 1] aan Savills zou kunnen en ook moeten worden toegerekend of dat het hof met zijn bestreden overweging buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, faalt dus eveneens.
4.24. Middel 4 betreft een klacht over het passeren van het bewijsaanbod door het hof in rov. 4.6(22) en betoogt dat Savills uitdrukkelijk en voldoende concreet bewijs heeft aangeboden in het bijzonder ten aanzien van de toepasselijkheid en toepassing van art. 7:418 lid 1 BW, waarvoor het verwijst naar de punten 3.7 en 3.9 van haar memorie van antwoord. Het hof is aan dit bewijsaanbod voorbijgegaan op de grond dat terzake dienende stellingen ontbreken.
4.25. Aan de hand van de stellingen van partijen en de in eerste aanleg gehouden getuigenverklaringen heeft het hof de vraag beantwoord of Savills zodanig heeft opgetreden dat zij haar aanspraak op de met B&S overeengekomen courtage heeft verloren. In rov. 4.8 heeft het hof geoordeeld dat uit zijn voorgaande overwegingen de conclusie kan worden getrokken dat Savills zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling als bedoeld in art. 7:418 lid 1 BW en dat zij ingevolge het tweede lid van die wetsbepaling haar recht op courtage heeft verloren.
In dit oordeel en de daaraan voorafgaande overwegingen ligt de verwerping van de stellingen van Savills besloten, zodat het hof, naar ik meen, kon oordelen dat voor bewijslevering geen plaats is. Het middel geeft ook niet aan welke overige stellingen, anders dan die waarvan de verwerping dus reeds in het arrest van het hof besloten ligt, nog van belang zouden kunnen zijn voor toewijzing van de vordering van Savills of ter afwering van het standpunt van B&S.
5. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 In feitelijke instanties wordt eiseres tot cassatie door partijen 'FPDSavills' of 'FPD Savills' genoemd. Rechtbank en hof, afgezien van de aanhef van hun uitspraken, en de cassatieadvocaten spreken van 'Savills'. Deze naamgeving houd ik aan.
2 Ontleend aan rov. 4.1-4.1.7 van het arrest a quo, dat in rov. 3 mede naar rov. 1 onder a t/m h van het vonnis van de rechtbank van 23 oktober 2002 verwijst.
3 In de processtukken wordt veelal gesproken over [betrokkene 1], maar onmiskenbaar is dezelfde persoon bedoeld.
4 Het transport heeft op 2 januari 2002 plaatsgevonden: zie rov. 1 van het eindvonnis van de rechtbank van 31 maart 2004.
5 Het arrest is gewezen op 11 augustus 2005; de cassatiedagvaarding is uitgebracht op 8 november 2005.
6 Zie tevens de schakelbepaling van art. 7:424 BW, waarop B&S een beroep heeft gedaan.
7 Zie over deze schakelbepaling: Asser-Kortmann-De Leede-Thunnissen 5-III (1994), nr. 191; Pitlo/Croes e.a., Bijzondere overeenkomsten, 1995, p. 258-259 met goede argumenten voor een ruime uitleg van de schakelbepaling.
8 Kamerstukken II, 1991-1992, 17 779, nr. 8, p. 6; Asser-Kortmann-De Leede-Thunnissen, a.w. (1994), nr. 146.
9 J.J. Dammingh, Tweezijdige bemiddeling door de makelaar o.g., in: Kortmann e.a. (red.), Vertegenwoordiging en tussenpersoon, 1999, p. 362. Zie ook zijn dissertatie Bemiddeling door de makelaar bij de koop van onroerende zaken, 2002, p. 139.
10 Vgl. W.C.L. van der Grinten, Lastgeving, Mon. Nieuw BW, 1993, nr. 54; Asser-Kortmann-De Leede-Thunnissen a.w. (1994), nr. 146 in fine; Dammingh, a.w. (1999), pp. 362-363 en (2002), p. 140. Als illustratief voorbeeld wordt menigmaal verwezen naar Hof 's-Gravenhage 22 december 1977, NJ 1979, 137.
11 W.C.L. van der Grinten, Lastgeving, Mon. Nieuw BW, 1993, nr. 54; Pitlo/Croes, a.w., p. 249; Dammingh, a.w. (1999), p. 363 en (2002), p. 140.
12 Dammingh, a.w. (1999), p. 363 en (2002), p. 140.
13 Zie voor enkele 'praktijkgevallen': Hof Leeuwarden 28 december 1994, NJ 1996, 117; Hof Leeuwarden 2 juni 2004, NJF 2004, 482; Rb. Den Bosch 13 februari 1981, NJ 1981, 544.
14 In voetnoot 4, zesde regel, eerste woord, wordt ten onrechte gesproken over 'B&S', terwijl het op de aangegeven plaatsen in rov. 4.7 juist om BTC Delft gaat.
15 Pitlo/Croes, a.w., p. 259; C.E. du Perron, De overeenkomst van opdracht, NJB 1993, p. 1044 (1048).
16 Hof Leeuwarden 28 december 1994, NJ 1996, 117.
17 In deze in ook Asser-Kortmann-De Leede-Thunnissen a.w. (1994), nr. 143 in fine en Dammingh, a.w. (2002), pp. 132-133.
18 Het hof schrijft: 'afstand genomen'.
19 Blijkens het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [betrokkene 1] is hij (tevens) aandeelhouder/directeur van Savills.
20 Vgl. bijv. HR 25 juni 1999, NJ 2000, 33 m.nt. PAS en de noot van L. Timmerman in Ondernemingsrecht 1999, p. 300.
21 Zie haar memorie van grieven onder nr. 29-30.
22 Bedoeld is kennelijk: het gepasseerde bewijsaanbod in rov. 4.8.
Beroepschrift 08‑11‑2005
Heden, de achtste november tweeduizend vijf (2005)
ten verzoeke van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SAVILLS NEDERLAND B.V., gevestigd en kantoorhoudende aan de Gabriel Metsustraat 13, 1071 DZ Amsterdam, te dezer zake woonplaats kiezende aan de Laan van Meerdervoort 48, 2517 AM 's‑Gravenhage, ten kantore van de maatschap Meijroos en Schouten, van welk kantoor mr. J.C. Meijroos verzoekster als advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden vertegenwoordigt, met het recht van substitutie;
heb ik,
[Carina Antoinella Wilhelmina Beuning, als toegevoegd kandidaat deurwaarder werkzaam ten kantore van Jeanette Marquerita Sturm-van Gorkom, gerechtsdeurwaarder te Nieuwegein kantoorhoudende te Nieuwegein aan de Meerwal 11a;]
- 1.
de commanditaire vennootschap B&S KANTOREN IV C.V.; en beherend vennoot:
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B&S BEHEER VIII B.V.,
beide gevestigd en kantoorhoudende aan de Torenlaan 19-A, 1251 HE Laren (NH), [beiden] te dezer zake in hoger beroep woonplaats gekozen hebbende aan de Einsteindreef 109–113 (Einsteingebouw), 3562 GB Utrecht, ten kantore van de advocaat mr. J.J. Bijkerk, aldaar ingevolge artikel 63 lid 1 Rv. mijn exploit doende en alwaar ik voor ieder van hen
een afschrift van dit exploit heb gelaten aan:
[mevrouw L. Barot,]
aldaar werkzaam;
AANGEZEGD:
dat mijn verzoekster cassatieberoep instelt tegen het arrest, op 11 augustus 2005 door het Gerechtshof te Amsterdam, onder rolnummer 1168/04, gewezen in het geschil tussen verzoekster als geïntimeerde en B&S Kantoren IV C.V. en B&S Beheer VIII B. V. als appellanten;
EN GEDAGVAARD:
om op vrijdag 25 november tweeduizend vijf (2005), des morgens te 10.00 uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare civiele terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, in het gebouw aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
MET DE UITDRUKKELIJKE AANZEGGINGEN:
- A.
dat indien verweerders in cassatie niet op de hiervoor genoemde datum of op een door de Hoge Raad nader te bepalen roldatum en op de hiervoor bepaalde wijze in het geding verschijnen, de Hoge Raad tegen hen verstek zal verlenen; en
- B.
dat indien één van verweerders in cassatie in het geding verschijnt, tegen de niet-verschenen verweerder in cassatie verstek wordt verleend en tussen mijn verzoekster en de verschenen verweerder in cassatie wordt voortgeprocedeerd, waarbij tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
TENEINDE:
alsdan tegen voormeld arrest te horen doen aanvoeren de navolgende cassatiemiddelen:
INLEIDING
Voor de beoordeling van de navolgende cassatiemiddelen zijn van belang in ieder geval de volgende in rechte vaststaande feiten1.:
- (i)
Verweerders in cassatie, B&S Kantoren IV C.V. vertegenwoordigd door haar beherend vennoot B&S Beheer VIII B.V., (gezamenlijk: ‘B&S’) hebben het zogenoemde BTC II-gebouw te Delft gekocht van BTC Delft Vastgoed II B.V. (‘Verkoper’). De koopovereenkomst tussen partijen is op 29 november 2001 totstandgekomen. De koopsom bedroeg NLG 7.168.786,= (EUR 3.253.053,20) exclusief BTW. De levering van het object is op 2 januari 2002 geschied;
- (ii)
Bij de acquisitie van het object is eiseres in cassatie (‘Savills’) als makelaar voor B&S opgetreden. Nadat Savills via Verkoper's makelaar (hierna ook: ‘[betrokkene 2]’) ter ore was gekomen dat het object in de markt te koop was gezet, heeft Savills B&S — een vastgoedfonds voor particuliere beleggers waarvoor Savills destijds beheeractiviteiten uitvoerde — hierover geïnformeerd. B&S liet weten geïnteresseerd te zijn, waarna Savills B&S en Verkoper met elkaar in contact heeft gebracht en nadere informatie over het object aan B&S heeft doorgeleid;
- (iii)
Savills en B&S zijn overeengekomen dat Savills 1% van de koopprijs als courtage zou ontvangen van B&S, voorzover geen vergoeding door een andere bij de transactie betrokken partij aan Savills zou worden betaald. De schriftelijke bevestiging van die voorwaardelijke courtage-afspraak is verwoord in een emailwisseling van 12 september 2001, waarbij B&S — in antwoord op de mededeling van Savills dat Verkoper haar geen courtage betaalt — berichtte:
‘Geen paniek, wij betalen FPD Savills 1% courtage […].’
- (iv)
B&S weigerde Savills' factuur ad NLG 71.687,85 (EUR 32.570,53) exclusief BTW te betalen. B&S verkeerde in de (achteraf onjuist gebleken) veronderstelling dat Savills een vergoeding van Verkoper, althans van diens makelaar had ontvangen, zulks op basis van een afspraak tussen de betrokken makelaar van Savills (hierna ook: ‘[betrokkene 1]’) en [betrokkene 2] om de door laatstgenoemde van Verkoper te ontvangen courtage te verdelen; die afspraak zou van vóór de totstandkoming van de courtage-afspraak met B&S dateren. Met een beroep op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden, alsmede de redelijkheid en billijkheid heeft B&W betwist courtage aan Savills verschuldigd te zijn;
- (v)
In de door Savills geëntameerde bodemprocedure tegen B&S heeft de rechtbank te Amsterdam vastgesteld dat Savills geen vergoeding van een andere bij de transactie betrokken partij heeft ontvangen en dat eerst tussen Verkoper's makelaar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] is gesproken over voornoemde verdeling ná de totstandkoming van de courtage-afspraak met B&S. De rechtbank heeft mitsdien B&S' verweer verworpen en B&S veroordeeld tot betaling aan Savills conform de (redelijke uitleg van de) courtage-afspraak tussen partijen2.;
- (vi)
In hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam stelde B&S zich primair op het standpunt dat Savills in strijd met het bepaalde in artikel 7:417 lid 1 BW (‘dienen van twee heren’) en artikel 7:418 lid 1 BW (‘tegenstelling van belangen van opdrachtgever en makelaar’) heeft gehandeld, zulks met verlies van het recht op courtage; en
- (vii)
Volgens het bestreden arrest is het hof (uitsluitend( van oordeel dat Savills in strijd met het bepaalde in artikel 7:518 lid 1 BW heeft gehandeld: Savills moet worden aangerekend dan zij heeft verzuimt jegens B&S melding te maken van een courtage-afspraak van [betrokkene 1] met [betrokkene 2]. Mitsdien heeft Savills haar recht op courtage jegens B&S verspeeld.
MIDDELEN:
Savills kan zich niet met voormeld arrest verenigen en voert daartegen aan de volgende cassatiemiddelen, zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te bezien.
Middel 1
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen en beslist zoals in het bestreden arrest — in r.o.v. 4.3 (eerste volzin), r.o.v. 4.7 (eerste alinea, eerste en laatste volzin, alsmede derde, vierde en vijfde alinea) en r.o.v. 4.8 — vermeld, zulks om de navolgende, zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Onderdeel 1.1
Het bepaalde in artikel 7:418 lid 1 BW (via de schakelbepaling van artikel 7:427 BW) brengt voor de makelaar uitdrukkelijk niet mee dat hij zijn opdrachtgever van ieder belang bij de totstandkoming van een koopovereenkomst — anders dan de door zijn opdrachtgever te betalen courtage — in kennis moet stellen. Die mededelingsplicht jegens de opdrachtgever op straffe van verlies van recht op courtage is eerst aan de orde ingeval van een eigen belang van de makelaar dat tegenstrijdig is aan die van de opdrachtgever. Van een belang van Savills tegenstrijdig aan dat van B&S was geen sprake, integendeel3..
In r.o.v. 4.1.8 (vaststaande feiten) geeft het hof een juiste weergave van de door de rechtbank aan de courtage-afspraak tussen B&S en Savills gegeven uitleg: op hetgeen B&S aan Savills voor courtage verschuldigd was strekte in mindering hetgeen aan Saville zou worden betaald door een andere bij de transactie betrokken partij. Het hof stelt niet vast dat de rechtbank redelijkerwijze niet tot die uitleg had kunnen komen en stelt er evenmin een eigen andersluidende uitleg voor in de plaats4.. Van die (uitleg van de) courtage-afspraak tussen B&S en Savills moet dan ook verder worden uitgegaan. Reeds daarmee valt niet te rijmen dat het hof een door het hof als eigen belang van Savills aangemerkte posterieure courtage-afspraak met Verkoper's makelaar dan toch op de voet van artikel 7:418 BW sanctioneert. Aldus heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
De courtage-afspraak tussen B&S en Savills voorziet aldus in een regeling voor het geval dat Savills alsnog van Verkoper's zijde een courtage-vergoeding zou verkrijgen5.. Anders gezegd: Savills had geen eigen belang oftewel B&S had op dit punt op voorhand een beroep op artikel 7:418 lid 1 BW prijs gegeven. Uiteraard diende Savills in het kader van de afrekening bij het transport B&S te informeren over een eventuele vergoeding van Verkoper's zijde. Dat heeft Savills ook gedaan: Savills heeft B&S overeenkomstig de waarheid bericht geen vergoeding van Verkoper's zijde te hebben ontvangen6..
Het hof heeft het vorenstaande ten onrechte miskend. Het hof heeft de voormelde ten processe vaststaande feiten ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken en is bovendien ten onrechte niet ingegaan op de essentiële stellingen van Savills ter zake (zie de hier in de voetnoten vermelde vindplaatsen) Indien het hof daarvan wel rekenschap had gegeven, dan was het hof gekomen tot een ander oordeel: B&S komt geen beroep op artikel 7:418 BW toe. Zonder een motivering waarom Savills' stellingen als bedoeld geen opgeld doen, is het oordeel van het hof in ieder geval onbegrijpelijk.
Onderdeel 1.2
De vraag die vanwege B&S' beroep op artikel 7:418 lid 1 BW sowieso ook door het hof beantwoord had moeten worden, is of de bemiddelingswerkzaamheden van Savills voor B&S überhaupt wel onder het bereik van die wettelijke bepaling vallen. Die vraag is het hof ook uitdrukkelijk voorgehouden. Beantwoording daarvan heeft het hof evenwel nagelaten, waarmee het ook blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Artikel 7:418 lid 1 BW beoogt tegen te gaan dat een makelaar zich bij de uitvoering van zijn opdracht laat leiden door andere belangen dan die van zijn opdrachtgever, zonder diens wetenschap daaromtrent. Savills heeft uitdrukkelijk bestreden dat de door haar voor B&S verrichte werkzaamheden onder het bereik van 7:418 lid 1 BW vallen7..
Wanneer de bemiddelingsovereenkomst) zich uitsluitend beperkt tot werkzaamheden van de makelaar, waarbij geen sprake is van een belangentegenstelling, dan wel wanneer die werkzaamheden worden beëindigd op het moment, waarop die tegenstelling nog niet manifest geworden is — in beide gevallen heeft de makelaar geen invloed op het onderhandelingsresultaat gehad —, is artikel 7:418 lid 1 BW niet van toepassing.
Vergelijk ook het arrest van het Hof Leeuwarden 28 december 1994 (NJ 1996/117) over artikel 7:417 lid 1 BW, welk arrest ten pleidooie bij het hof uitdrukkelijk aan de orde is geweest en mutatis mutandis opgeld doet voor artikel 7:418 lid 1 BW8..
Andere werkzaamheden door Savills in het kader van de totstandkoming van de transactie tussen B&S en Verkoper dan het bij elkaar brengen van deze partijen en het doorleiden van informatie over het object aan B&S, heeft het hof niet vastgesteld. De toepassing door het hof van artikel 7:418 lid 1 BW is temeer onbegrijpelijk (want innerlijk tegenstrijdig) met zijn overweging (4.4) dat ‘[o]p 31 augustus daaropvolgend […] B&S met behulp van Savills verkregen informatie een bieding [heeft] uitgebracht’.
Onderhandelingen over de koopprijs en de overige voorwaarden zijn door B&S (en Verkoper) zelf gevoerd9.. Savills heeft dus geen invloed op de hoogte van de koopprijs of andere voorwaarden gehad, waarbij zij zich zou hebben laten beïnvloeden door het vooruitzicht van een extra betaling door Verkoper's makelaar. De hier bestreden rechtsoverwegingen zijn in het licht van de door het hof gedane — juiste — weergave van Savills' werkzaamheden zonder (nadere) motivering onbegrijpelijk.
Op basis van de courtage-afspraak moet B&S Savills betalen voor het in contact brengen van B&S met Verkoper en de informatieverschaffing aan B&S, welke werkzaamheden niet vallen onder de reikwijdte van artikel 7:418 lid 1 BW. Het hof heeft zulks ten onrechte miskend en niet betrokken bij zijn beslissing, aldus blijk gevende van een onjuiste rechtsopvatting op dit punt. Althans is het hof ten onrechte voorbijgegaan aan essentiële stellingen van Savills ter zake (zie de hier in de voetnoten vermelde vindplaatsen), zodat zijn oordeel in ieder geval zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
Middel 2
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het bestreden arrest —in r.o.v. 4.7 (eerste alinea tweede volzin, derde alinea en vierde alinea eerste volzin, alsmede vierde alinea tweede volzin)— is vermeld, zulks om de navolgende, zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Onderdeel 2.1
Het hof gaat er vanuit dat (ook) tussen [betrokkene 2], Verkoper's makelaar, en [betrokkene 1] daadwerkelijk een courtage-afspraak is gemaakt. Ter onderbouwing van dit uitgangspunt meent het hof te kunnen volstaan met een verwijzing nar de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. Die overweging is in het licht van het navolgende zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
[betrokkene 3] is/was bestuurder van Verkoper en heeft sowieso niets op dit punt verklaard; hij was ook niet aanwezig bij het overleg tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] over eventuele verdeling van courtage. Bovendien heeft het overleg van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] begin november 2001 niet geleid tot een afspraak. Savills heeft gemotiveerd gesteld dat [betrokkene 2] een aanbod danwel een toezegging aan [betrokkene 1] heeft gedaan, binnen enkele dagen —dus (kort) voor de totstandkoming van de koopovereenkomst op 29 november 2001— waarna [betrokkene 1] heeft te kennen gegeven daarop niet in te willen gaan10.. Bij afwezigheid van een dergelijke afspraak kan sowieso geen sprake zijn van een belangentegenstelling en dus ook nimmer van strijdigheid met artikel 7:418 lid 1 BW.
Het hof heeft het vorenstaande ten onrechte niet onder ogen gezien. Het hof heeft een onbegrijpelijke uitleg aan de processtukken, in het bijzonder de processen-verbaal van getuigenverhoor, gegeven en is buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. Daarbij heeft het hof de ten processe vaststaande feiten niet bij de beoordeling betrokken, noch de essentiële stellingen van Savills ter zake (zie de hier in de voetnoten vermelde vindplaatsen), aldus blijk gevende van een onjuiste rechtsopvatting. Bij meeweging daarvan was het hof gekomen tot een ander oordeel: B&S komt geen beroep op artikel 7:418 BW toe. Zonder een motivering waarom bedoelde stellingen van Savills geen opgeld doen, is het oordeel van het hof aldus onbegrijpelijk.
Onderdeel 2.2
Zo al van een courtage-afspraak tussen Verkoper's makelaar en [betrokkene 1] sprake zou zijn geweest, dan zou dat alleen tot een verstrengeling van tegenstrijdige belangen van B&S en Savills als bedoeld in artikel 7:418 lid 1 BW hebben kunnen leiden indien:
- (i)
die afspraak heeft gegolden gedurende een langere periode; én
- (ii)
dan ook nog gedurende een relevante periode waarin B&S en Verkoper onderhandelden over de voorwaarden van de transactie; én bovendien
- (iii)
Savills invloed uitoefende op het resultaat van die onderhandelingen (Middel 1, onderdeel 1.2); én
- (iv)
de dan door [betrokkene 1] in privé gemaakte afspraak zonder mededeling aan B&S aan Savills kan worden toegerekend (Middel 3).
In r.o.v. 4.7 (vierde alinea tweede volzin) komt het hof tot de (‘immers’-)constatering ‘dat gedurende een substantieel gedeelte van de periode waarin onderhandelingen over de koopovereenkomst plaats hadden, [betrokkene 1] het vooruitzicht had op betaling door [betrokkene 2]’. Die constatering volgt niet uit het vastgestelde feitencomplex, noch uit de verklaringen van [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1]. Integendeel: [betrokkene 1] heeft uitdrukkelijk verklaard —en Savills heeft zich daar ook uitdrukkelijk op beroepen11.— dat hij in ieder geval binnen ‘een paar dagen’ nadat hij door [betrokkene 2] over de verdeling van diens courtage was aangesproken, aan [betrokkene 2] heeft medegedeeld daarvan af te zien12..
Van (de onweersproken gebleven stellingen van Savills over) [betrokkene 1]'s verklaring heeft het hof zich geen rekenschap gegeven. Aldus geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is bedoelde (‘immers’-) constatering van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk,
Van grotere importantie is nog dat bedoelde constatering van het hof de conclusie dat er dus sprake moet zijn geweest van de gesanctioneerde belangenverstrengeling ex artikel 7:418 lid 1 BW, niet kan dragen. Daarmee geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Die conclusie kan uitsluitend rechtens worden getrokken indien zou vaststaan dat gedurende die ‘paar dagen’ door partijen (nog) daadwerkelijk is onderhandeld over de voorwaarden van de beoogde transactie én Savills B&S daarbij heeft geadviseerd (zie ook hierboven Middel 1, onderdeel 1.2) . Gelet op voormelde stellingen van Savills lag het op de weg van het hof hiernaar onderzoek te verrichten, hetgeen het hof ten onrechte heeft nagelaten, zodat zijn oordeel onbegrijpelijk is.
Middel 3
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het bestreden arrest -in r.o.v. 4.3 en r.o.v. 4.7 (eerste en tweede alinea)- is vermeld, zulks om de navolgende, zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Volgens het hof kan een courtage-afspraak van [betrokkene 1] ook indien in privé aangegaan aan Savills worden toegerekend omdat Savills op generlei wijze afstand heeft gedaan van ‘deze handelwijze van [betrokkene 1]’. Mogelijk heeft het hof daarbij toepassing van artikel 6:170 BW op het oog gehad.
Daarmee geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zijn oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
Eerstens hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] uitdrukkelijk verklaard dat er gesproken is over een eventuele betaling van een deel van de door [betrokkene 2] van de Verkoper te ontvangen courtage aan [betrokkene 1] in privé13.. Die verklaringen, waarop Savills zich ten processe heeft beroepen14., zijn onbetwist gebleven; het verklaarde moet daarmee als vaststaand worden aangemerkt. In dit licht is het oordeel van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
Voorts is van belang dat überhaupt niet door B&S is gesteld dat de handelwijze van [betrokkene 1] aan Savills zou kunnen en ook moeten worden toegerekend. Met andere woorden: voor de bestreden redenering van het hof is dus geen feitelijke grondslag te vinden in de stellingen van B&S voor het op de voet van artikel 25 Rv. toepassen van artikel 6:170 BW. Daarmee treedt het hof buiten de rechtsstrijd van partijen, zodat het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Tenslotte: er bestaat geen rechtsregel omtrent ‘afstandneming’ zoals genoemd door het hof; afstandneming is geen (negatief) vereiste handeling om een mogelijke aansprakelijkheid voor een ondergeschikte af te wenden. Ook daarmee geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de visie van Savills viel er ook geen afstand van enige handelwijze te doen (Middel 1), welke essentiële stelling het hof niet bij zijn oordeel heeft betrokken, zodat zijn oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
Middel 4
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het bestreden —in r.o.v. 4.6— arrest is vermeld, zulks om de navolgende, in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
In punt 4.6 bij Memorie van Antwoord heeft Savills uitdrukkelijk en voldoende concreet bewijs aangeboden, in het bijzonder ten aanzien van de toepasselijkheid en toepassing van artikel 7:418 lid 1 BW (punten 3.7 en 3.9 Memorie van Antwoord), ondermeer door het horen van de aldaar vermelde getuigen. Deze door Savills ingenomen stellingen —gestaafd met reeds afgelegde verklaringen— zijn essentieel voor de beoordeling van het geschil met B&S. Het hof heeft niet, althans niet begrijpelijk gemotiveerd waarom dat bewijsaanbod kan worden gepasseerd. Het hof heeft het bewijsaanbod ten onrechte gepasseerd en aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Conclusie:
Op grond van vorenstaande cassatiemiddelen ieder voor zich danwel in onderling verband en in onderlinge samenhang kan het bestreden arrest niet in stand blijven.
Eis:
tot vernietiging van het bestreden arrest, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten, mede ten aanzien van de kosten.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, EUR 71,93 excl. BTW.
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑11‑2005
In het proces-verbaal van de op 12 augustus 2002 gehouden comparitie van partijen is de toelichting door B&S' raadsman op haar verweer tegen Savills' courtagevordering als volgt weergegeven:‘Mr [advocaat 1] heeft verklaard dat hij niet veel heeft toe te voegen aan het bij conclusie van antwoord ingenomen standpunt. De kernvraag in dit geschil is of FPDSavills (danwel [betrokkene 1]) nu wel of niet een reële vergoeding heeft ontvangen voor haar optreden als bemiddelaar bij de onderhavige transactie’.
Punten 3.12 en 3.13 Memorie van Antwoord alsmede punten 4.2 e.v. en 5.3 e.v. pleitnota Savills' raadsman.
In r.o.v. 4.7 (eerste en derde alinea; jo. r.o.v. 4.5) overweegt het hof nog wel dat de courtage-afspraak met B&S voor Savills in de weg staat aan het maken van een courtage-afspraak met [betrokkene 2], omdat die afspraak niet in overeenstemming valt te brengen met Savills' positie van lasthebber van B&S; het is een aanwijzing dat Savills tevens voor B&S heeft opgetreden, aldus het hof. Een dergelijke redenering is geënt op artikel 7:417 lid 1 BW (belangenverstrengeling vanwege het dienen van twee heren), voor de toetsing waaraan het hof nu juist geen termen heeft gezien. De redenering van het hof kan rechtens nimmer leiden tot de conclusie dat Savills' handelwijze strijdig is met de vangnetbepaling van artikel 7:418 lid 1 BW (andere gevallen van belangenverstrengeling, te weten andere dan als bedoeld in artikelen 7:416 en 417 BW). Aldus geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Punten 3.11 en 3.23 e.v. Memorie van Antwoord.
Brief van Savilis' raadsman van 13 februari 2002 (productie 4 inleidende dagvaarding).
Vgl. punt 3.9 e.v. Memorie van Antwoord.
Punten 3.12 en 3.13 Memorie van Antwoord, alsmede punten 4.2 en 5.4 pleitnota Savills' raadsman.
Zie ook r.o.v. 4.7, vijfde tevens laatste alinea.
Pagina 2 schriftelijke toelichting Savills' raadsman ter comparitie, punt 14 Savills' Conclusie na enquête, punt 3.7 Memorie van Antwoord en punt 5.3 pleitnota Savills' raadsman.
Pagina 2 schriftelijke toelichting Savills' raadsman ter comparitie, punt 1.4 Savills' Conclusie na enquête, punt 3.7 Memorie van Antwoord en punt 5.3 pleitnota Savills' raadsman.
Pagina 8 van het proces-verbaal van het op 14 maart 2003 gehouden getuigenverhoor.
Pagina 3 resp. 8 van het proces-verbaal van het op 14 maart 2003 gehouden getuigenverhoor.
Pagina 3 Savills' Conclusie na enquête en N.B. onder punt 3.7 en punt 3.25 Memorie van Antwoord.