NJB 2007, 539
HR, 16-02-2007, nr. C05/325HR
HR 16-02-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2593
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16 februari 2007
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, P.C. Kop, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser
- Zaaknummer
C05/325HR
- Conclusie
A-G L.A.D. Keus
- LJN
AZ2593
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2593, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑02‑2007
ECLI:NL:HR:2007:AZ2593, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑02‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑11‑2005
- Wetingang
Inv.w art. 17; Rv (oud) art. 94 lid 1; Rv art. 66 lid 1; Rv art. 122; Rv art. 419 lid 2
Essentie
Feitelijk novum. Met een omstandigheid die niet eerder door een van de partijen is gesteld en evenmin door de feitenrechter is rechtbank vastgesteld kan in cassatie geen rekening worden gehouden.
Invordering. Aan art. 122 Rv en art. 66 lid 1 Rv ligt ten grondslag het beginsel dat indien een exploot lijdt aan een gebrek dat tot nietigheid daarvan leidt, dit rechtsgevolg slechts op zijn plaats is indien en voor zover dat gewenst is in verband met de bescherming van de belangen waarop de geschonden norm betrekking heeft. Daarvan is sprake ingeval degene voor wie ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.