NJB 2007, 537
HR, 16-02-2007, nr. C05/160HR
HR 16-02-2007, ECLI:NL:HR:2007:AY9707
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16 februari 2007
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven
- Zaaknummer
C05/160HR
- Conclusie
A-G J.L.R.A. Huydecoper
- LJN
AY9707
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2007:AY9707, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑02‑2007
ECLI:NL:HR:2007:AY9707, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑02‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑05‑2005
- Wetingang
BMW (oud) art. 13 onder A; Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom art. 2.20; 1e EG-Richtlijn aanpassing merkenrecht EG-Lidstaten art. 3 lid 1; Unieverdrag van Parijs art. 6bis
Essentie
Rechterlijke beoordeling ‘ex tunc’ of ‘ex nunc’. Het antwoord op de vraag of de rechter bij de beoordeling van een vordering die betrekking heeft op onrechtmatig handelen niet alleen de omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het gewraakte handelen, maar ook die ten tijde van zijn uitspraak in aanmerking dient te nemen, hangt in de eerste plaats af van de aard van het geschil en hetgeen de aanlegger tot inzet van het geding heeft gemaakt. Bij gebreke van aanwijzingen die tot een beperkte toetsing (‘ex tunc’) aanleiding moeten geven, zal de rechter in beginsel alle omstandigheden in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.