HR, 09-02-2007, nr. C05/318HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ6525
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-02-2007
- Zaaknummer
C05/318HR
- LJN
AZ6525
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6525, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6525
ECLI:NL:HR:2007:AZ6525, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6525
- Vindplaatsen
FJR 2007, 55 met annotatie van I.J. Pieters
SJP 2007/194
FJR 2007, 55 met annotatie van I.J. Pieters
SJP 2007/194
Conclusie 09‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht. Vaststelling van de verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschap; cassatie, hypothetisch feitelijke grondslag; onbegrijpelijk oordeel omtrent een buiten de verdeling gelaten gezamenlijke bankrekening van vader en zoon die later op naam van de zoon is gesteld.
Rolnr. C05/318HR
mr. J. Wuisman
Zitting: 24 november 2006
CONCLUSIE inzake:
[Eiseres],
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall
tegen
[Verweerder],
verweerder in cassatie,
niet verschenen
Deze zaak betreft de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap. In cassatie gaat het er nog slechts om of het Hof al dan niet terecht een bankrekening (hierna: 'de bankrekening') buiten de verdeling heeft gelaten.
1. Feiten en procesverloop((1))
1.1 Partijen zijn op 5 oktober 1995 te Dokkum in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk is het huwelijksvermogensregime niet gewijzigd door het opmaken van huwelijksvoorwaarden.
Bij beschikking van de Rechtbank Leeuwarden van 18 oktober 2000 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 24 november 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat partijen de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap dienen te scheiden en te delen.
1.2 [Eiseres] heeft op 31 mei 2001 [verweerder] gedagvaard om voor de Rechtbank Leeuwarden te verschijnen en gevorderd dat de Rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap zal bevelen op de wijze zoals door [eiseres] in de dagvaarding aangegeven. Onder 12 van de dagvaarding wordt als te verdelen activum ook de bankrekening genoemd. Onder 13 wordt opgemerkt dat de omvang van het saldo ten tijde van het uiteengaan van partijen niet bekend is en dat de man daaromtrent aan haar en de Rechtbank helderheid dient te verschaffen.
[Verweerder] voert in de conclusie van antwoord verweer en vordert in de conclusie van eis in reconventie dat de rechtbank de verdeling op een door hem aangegeven wijze zal bevelen. Bij de te verdelen activa wordt de bankrekening niet genoemd.
Bij (tussen)vonnis van 1 augustus 2001 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast die op 4 oktober 2001 heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal van die comparitie staat in verband met de bankrekening opgetekend:
"Indien komt vast te staan dat deze rekening niet op naam van de zoon van [verweerder] maar op naam van [verweerder] staat/heeft gestaan zal het saldo per 7 december 2000 tussen partijen onder(ling) gelijk worden verdeeld. Afgesproken wordt dat [verweerder] zijn zoon om medewerking zal vragen om de benodigde gegevens bij de Friesland bank op te vragen. Indien komt vast te staan dat deze rekening nooit op naam van [verweerder] heeft gestaan zal deze rekening buiten de verdeling blijven."
Bij akte d.d. 22 januari 2003 brengt [verweerder] een brief d.d. 11 december 2002 van de bank in het geding, waarin verklaard wordt dat de bankrekening per 07-12-2000 op naam van [de zoon] (de zoon) stond.
In haar eindvonnis d.d. 19 maart 2003 overweegt en beslist de Rechtbank ten aanzien van de bankrekening het volgende:
"Gebleken is dat rekeningnummer [001] per 7 december 2000 op naam van de zoon van [verweerder] stond. Deze rekening blijft derhalve buiten de verdeling."
1.3 [Eiseres] heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Leeuwarden tegen onder meer het eindvonnis. In de memorie van grieven beklaagt zij zich in grief IV er over dat de bankrekening buiten de verdeling is gebleven. In de toelichting op de grief licht zij haar standpunt op wat bredere voet toe dan kenbaar((2)) in eerste aanleg is geschiedt.
[Verweerder] bestrijdt in zijn memorie van antwoord d.d. 22 december 2004, sub 12, grief IV, zij het heel summier.
In de Akte uitlating producties d.d. 12 januari 2005 laat [eiseres] zich nog alleen uit over de door [verweerder] bij de memorie van antwoord overgelegde producties. Die hadden geen betrekking op de bankrekening.
1.4 In zijn arrest d.d. 13 juli 2005 bespreekt het Hof in de rov. 22 t/m 28 grief IV. Het Hof concludeert ook dat de bankrekening niet voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt. Deze conclusie baseert het Hof, kort samengevat op de volgende gronden:
a. het huwelijk tussen partijen is op 24 november 2000 ontbonden, zodat die datum bepalend is voor de beantwoording van de vraag welke zaken tot de ontbonden gemeenschap behoren en voor verdeling in aanmerking komen (rov. 24);
b. heeft de tenaamstelling van de bankrekening vóór 24 november 2000 plaatsgevonden dan brengt dat mee dat het toenmalige saldo niet tot de ontbonden gemeenschap kan worden gerekend (rov. 25);
c. mede gelet op het door [verweerder] in het geding gebrachte bewijsstuk omtrent de tenaamstelling van de rekening per 7 december 2000 en op het feit dat [eiseres] de inhoud van dat stuk niet heeft bestreden en ook geen concrete gegevens heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat de tenaamstelling in de korte periode gelegen tussen 24 november 2000 en 7 december is gewijzigd, waardoor er geen aanleiding bestaat om van [verweerder] een nieuw bewijsstuk ter zake van de tenaamstelling per 24 november 2000 te verlangen, concludeert het Hof dat de bankrekening ten tijde van de ontbinding van het huwelijk uitsluitend op naam van de zoon van [verweerder] was gesteld en het eventueel daarop aanwezige saldo niet voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt (rov. 26 en 27).
1.5 [Eiseres] heeft bij dagvaardingsexploot van 13 oktober 2005 cassatieberoep ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend. [Eiseres] heeft haar cassatieberoep nader schriftelijk doen toelichten.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
inleidende opmerkingen
3.1 Alvorens op het voorgedragen cassatiemiddel zelf in te gaan, wordt eerst het volgende onder de aandacht gebracht.
3.1.1 In de feiteliike instanties is er weinig duidelijkheid over de in geschil zijnde bankrekening ontstaan. In het bijzonder van de kant van [verweerder] is er vrijwel niets over die rekening opgemerkt. Daardoor is ook onduidelijk of het in deze procedure nu wel of niet om een financieel belang van betekenis gaat.
3.1.2 Ter toelichting op grief IV - de grief waarmee [eiseres] het buiten de verdeling houden door de Rechtbank van de rekening bestrijdt -, stelt zij:
"Als productie 4 is aan deze memorie gehecht de brief d.d. 11 december 2002 van de Frieslandbank gericht aan de man. Uit deze brief blijkt dat het rekeningnummer [001] op 7 december 2000 op naam van de zoon stond. Het is de vrouw bekend, dat het rekeningnummer [001] een gezamenlijke rekening van de man en de zoon was. De vrouw is van mening dat door enkele wijziging tenaamstelling, namelijk het op naam stellen van de rekening op naam van de zoon, dit niet betekent dat de man niet meer gerechtigd is tot de helft van het saldo. De vrouw wenst dat de man ter zake van het rekeningnummer [001] alle bankafschriften over 2000 in het geding zal brengen. Indien blijkt dat de tenaamstelling in 2000 is gewijzigd, vindt de vrouw het redelijk dat de helft van het saldo dat op het moment van de wijziging van de tenaamstelling op het rekeningnummer aanwezig was, in de verdeling wordt betrokken."
Deze stellingen van [eiseres] houden in niet alleen dat de man gerechtigd was tot de helft van het saldo van de bankrekening op het moment dat de rekening op naam van alleen de zoon werd gesteld, maar ook dat deze wijziging in de tenaamstelling niet meebrengt dat deze gerechtigdheid van de man is komen te vervallen. Daaraan stelt [eiseres] wel zelf deze beperking dat zij alleen een beroep op het recht van de man doet, indien de wijziging van de tenaamstelling in 2000 heeft plaatsgevonden. Zij verlangt immers slechts overlegging van bankschriften uit het jaar 2000. Een en ander houdt in dat [eiseres] in de verdeling betrokken wil zien het recht dat de man met betrekking tot het saldo van de bankrekening ten tijde van de wijziging van de tenaamstelling had, welk recht niet door die wijziging verloren is gegaan, óók niet indien die wijziging heeft plaatsgevonden vóór 7 december 2000 dan wel 24 november 2000.
3.1.3 Op de hiervoor geciteerde stellingen van [eiseres] reageert [verweerder] in de memorie van antwoord sub 12 met niet meer dan:
"Gebleken is dat de rekening [001] per 7 december 2000 op naam van de zoon van [verweerder] stond. Deze rekening blijft derhalve buiten de verdeling.
Zoals uit de stukken blijkt staat deze bankrekening op naam van de zoon van [verweerder]. De zoon van [verweerder] is geen partij in deze procedure. [Eiseres] kan in deze dan ook niet verwachten dat [verweerder] stukken (bankafschriften) overlegt waarin hij geen inzage heeft. De rechtbank heeft dan ook terecht deze bankrekening buiten de verdeling gelaten."
Deze reactie houdt niet een (uitdrukkelijke) bestrijding in van de stellingen van [eiseres] dat de bankrekening op naam van de man heeft gestaan, dat hij gerechtigdheid was tot het saldo van de rekening ten tijde dat deze op naam van de zoon alleen werd gesteld en dat die gerechtigdheid niet is komen te vervallen door deze wijziging van de tenaamstelling.
3.2 De stellingen van [eiseres] zijn intussen alleen van belang, indien zij juridische relevantie kunnen hebben. Voor de beantwoording van dat vraagpunt dient te worden stilgestaan bij de mogelijke betekenis van een tenaamstelling van een bankrekening en van een wijziging daarin.
Dat een bankrekening op naam van twee personen staat, zegt vooral of in ieder geval in de eerste plaats iets over de relatie van die personen tot de bank. Het geeft, tenzij specifieke afspraken met de bank anders uitwijzen, aan dat beide personen jegens de bank rechten met betrekking tot de rekening kunnen uitoefenen en, omgekeerd, de bank beide personen ter zake van die rekening kan aanspreken, bijvoorbeeld in geval van een negatief saldo. Over wat de rechten en plichten tussen de beide personen onderling met betrekking tot (een saldo van) de bankrekening zijn, geeft de tenaamstelling op zichzelf nog geen uitsluitsel. In de verhouding onderling kunnen beide partijen tot het saldo van de bankrekening gerechtigd zijn, maar dat hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn. Maar ook omgekeerd, indien een bankrekening op naam van één persoon staat, betekent dat niet dat er tussen die persoon en een ander niet een verhouding kan bestaan die voor die ander rechten en/of verplichtingen met betrekking tot (het saldo van) die rekening meebrengen. Dat kan zeer wel. Dit laatste betekent dat het beëindigen van een tenaamstelling van een bankrekening op twee personen, niet hoeft in te houden dat de persoon, op wiens naam de rekening niet langer staat, niet meer tegenover de andere persoon, op wiens naam de rekening alleen komt te staan, gerechtigd is tot (het saldo van) de bankrekening. Hoe hier de vork in de steel steekt, zal moeten worden afgeleid uit wat de bedoelingen van de betrokken personen zijn geweest met de doorvoering van de wijziging van de tenaamstelling.((3))
Een en ander betekent dat de hiervoor vermelde stellingen van [eiseres] niet als juridisch irrelevant kunnen worden aangemerkt. Indien de tenaamstelling van de in geschil zijnde bankrekening vóór 24 november 2000 heeft plaatsgevonden, betekent dat niet, althans niet zonder meer, dat [verweerder] op 24 november 2000 geen voor verdeling in aanmerking komende rechten ten aanzien van het saldo van die rekening meer had. Tot een uitdrukkelijke betwisting op dit punt door [verweerder] is het niet gekomen, hoewel hij, nu van het tegendeel ten processe niet is gebleken, vermoedelijk wel over de gegevens ter oplossing van dit vraagpunt beschikt.
onderdeel f
3.3 Onder f. van het cassatiemiddel wordt er onder meer over geklaagd dat het Hof ten onrechte van belang acht dat de vrouw de inhoud van de verklaring d.d. 11 december 2002 van de Friesland Bank niet heeft bestreden en ook geen concrete gegevens heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat de tenaamstelling in de korte periode gelegen tussen 24 november 2000 en 7 december 2000 is gewijzigd. Ter toelichting wordt opgemerkt dat niet de enkele periode tussen 24 november en 7 december 2000 resp. het saldo van de rekening per 24 november 2000 relevant is geweest voor de bepaling van de samenstelling van de gemeenschap.
Deze klacht treft, naar het voorkomt, doel. Het Hof beoordeelt het vraagpunt van het betrekken van de bankrekening in de verdeling geheel binnen het kader van de vraag of de bankrekening op 24 november 2000 nog op naam van [verweerder] en diens zoon stond. Zo niet, aldus het Hof in rov. 25, dan kan het toenmalige saldo op die rekening niet tot de ontbonden gemeenschap worden gerekend. Daarmee verwerpt het Hof echter niet op sluitende wijze de hiervoor vermelde stellingen van [eiseres] in appel, die door [verweerder] niet zijn bestreden. Die houden immers in dat, ook wanneer de bankrekening op 24 november 2000 niet meer mede op naam van [verweerder] zou hebben gestaan, er op die datum nog wel sprake zou kunnen zijn van een recht van [verweerder] ter zake van die rekening jegens de zoon dat op die dag tot de gemeenschap behoort en voor verdeling in aanmerking komt. Zoals hierboven in 3.2 uiteengezet, kan die situatie zich bij het door [eiseres] ter toelichting op grief IV gestelde rechtens voordoen.
3.4 Naar het voorkomt, wordt in onderdeel f. ook terecht er over geklaagd dat het Hof in het licht van de stellingen van [eiseres], waaronder haar stellingen in het kader van grief IV ook zijn te begrijpen, [verweerder] had moeten verplichten afschriften met betrekking tot de bankrekening over te leggen of althans een nieuwe verklaring van de bank in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid wanneer de tenaamstelling van de bankrekening is gewijzigd en wat op dat moment het saldo van die rekening was. Daaruit kunnen, in samenhang met de problemen rondom de echtscheiding en daarop volgende scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, weer aanwijzingen worden geput voor de bedoelingen achter de wijziging van de tenaamstelling. Uiteindelijk zal daarmee de vraag moeten kunnen worden beantwoord of [verweerder] op 24 november 2000 nog rechthebbende was op een deel van het saldo. Het ligt veel meer op de weg van [verweerder] om te deze duidelijkheid te scheppen. Niet van [eiseres] maar van hem kan worden verwacht dat hij over de benodigde gegevens beschikt dan wel deze achterhaalt.
onderdeel g
3.5 Worden de klachten in onderdeel f. gegrond geoordeeld, dan treft ook onderdeel g. doel. Dat onderdeel richt zich tegen de beslissingen in de rov. 41 en 42 en de slotsom in rov. 43. Die beslissingen en slotsom stoelen immers mede op de beslissing van het Hof omtrent grief IV.
overige onderdelen
3.6 Bij de overige onderdelen mist [eiseres] belang, zodra onderdeel f. doel treft. Die onderdelen bestrijden de oordelen en beslissingen van het Hof, die allen uitgaan van de vooropstelling dat te dezen beslissend is of op 24 november 2000 de bankrekening nog op naam van zowel [verweerder] als diens zoon stond. Dat is echter niet het door [eiseres] in appel aangehouden uitgangspunt voor haar standpunt dat ook de bankrekening in de verdeling dient te worden betrokken.
Zou de vooropstelling van het Hof wel dienen te worden aangehouden, dan komen de overwegingen die het Hof aanvoert tot het buiten de verdeling houden van de bankrekening, niet onjuist of onbegrijpelijk voor.
3. Conclusie
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het bestreden arrest dient te worden vernietigd en de zaak naar een ander Hof dient te worden verwezen voor verdere behandeling.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Zie het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 21 november 2001 onder 2, waarnaar in het arrest van het Hof van 13 juli 2005 wordt verwezen in de in cassatie onbestreden gelaten rov. 2. Vermeld wordt alleen nog hetgeen in verband met de bankrekening van belang is.
2. De bankrekening is tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg ter sprake gekomen. De aantekeningen in het proces-verbaal bieden echter weinig inzicht in wat partijen over en weer hebben opgemerkt en welke standpunten zij ter zake van de bankrekening hebben ingenomen.
3. Zie in dit verband: W.J. Slagter, Commentaar op de Algemene Bankvoorwaarden, 2de druk, 1999, para. 3.8.; F.H.J. Mijnssen, De rekening-courantverhouding, 1995, blz. 116 e.v.; C. van Ravenhorst, Bankrekeningen/Bankverrichtingen (passief bedrijf), 1995, para 3.1. met verdere verwijzingen.
Uitspraak 09‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht. Vaststelling van de verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschap; cassatie, hypothetisch feitelijke grondslag; onbegrijpelijk oordeel omtrent een buiten de verdeling gelaten gezamenlijke bankrekening van vader en zoon die later op naam van de zoon is gesteld.
9 februari 2007
Eerste Kamer
Nr. C05/318HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 31 mei 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd te bepalen dat de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap plaatsvindt op de wijze zoals door [eiseres] in de inleidende dagvaarding is gesteld.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden en tevens een reconventionele vordering ingesteld.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 1 augustus 2001, 21 november 2001, 26 juni 2002 en 27 november 2002, bij eindvonnis van 19 maart 2003 de boedelverdeling tussen partijen vastgesteld.
Tegen de vonnissen van 26 juni 2002 en 19 maart 2003 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 13 juli 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 26 juni 2002 bekrachtigd en het vonnis van de rechtbank van 19 maart 2003 gedeeltelijk vernietigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging en verwijzing naar een ander hof voor verdere behandeling.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Partijen zijn op 5 oktober 1995 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Het huwelijk is op 24 november 2000 door echtscheiding ontbonden.
3.2 [Eiseres] heeft gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zal vaststellen op de wijze als in de dagvaarding vermeld.
3.3 De rechtbank heeft, na te hebben vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat ieder de bank-/girorekening behoudt die op zijn naam staat onder verrekening van de helft van het saldo op of omstreeks 7 december 2000, geoordeeld dat de bankrekening met het nummer [001] buiten de verdeling blijft omdat gebleken is dat deze per 7 december 2000 op naam stond van de zoon van [verweerder].
3.4 De tegen dit oordeel gerichte grief heeft het hof als volgt verworpen.
"De rekening bij de Friesland Bank met het nummer [001] (grief IV)
22. [Eiseres] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bovengenoemde rekening buiten de verdeling blijft. Volgens [eiseres] was tijdens het huwelijk van partijen voornoemde rekening een gezamenlijke rekening van [verweerder] en diens zoon, zodat de helft van het saldo op die rekening tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort.
23. [Verweerder] heeft deze stelling van [eiseres] gemotiveerd bestreden, en als produktie bij de akte van 22 januari 2003 een verklaring van de Friesland Bank overgelegd waarin is vermeld dat de onderhavige rekening per 7 december 2000 op naam van de zoon stond.
24. (...) Voor de beantwoording van de vraag welke zaken tot de ontbonden gemeenschap behoren, is [...] bepalend welke zaken op 24 november 2000 in de huwelijksgemeenschap aanwezig waren.
25. In het geval de door [eiseres] gestelde wijziging in de tenaamstelling van de onderhavige rekening heeft plaatsgevonden vóór 24 november 2000, brengt het voorgaande mee dat het toenmalige saldo op die rekening niet tot de ontbonden gemeenschap kan worden gerekend.
26. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de rechtbank in het vonnis van 26 juni 2002 aan [verweerder] heeft opgedragen om ten aanzien van de tenaamstelling van de onderhavige rekening een bewijsstuk per 7 december 2000 in het geding te brengen, alsmede dat partijen, zo blijkt onder andere uit het vonnis van 19 maart 2003, zijn overeengekomen de op 7 december 2000 op hun diverse bank/girorekeningen aanwezige saldi te verdelen. Gelet daarop is het begrijpelijk dat [verweerder] wat betreft de tenaamstelling van de onderhavige rekening een bewijsstuk heeft overgelegd waarin de tenaamstelling per 7 december 2000 is vermeld.
Nu [eiseres] de inhoud van dat bewijsstuk niet heeft bestreden en ook geen concrete gegevens heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat de tenaamstelling in de korte periode gelegen tussen 24 november 2000 en 7 december 2000 is gewijzigd, ziet het hof geen aanleiding van [verweerder] een nieuw bewijsstuk te verlangen waaruit de tenaamstelling van de onderhavige rekening per 24 november 2000 blijkt.
27. Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat de onderhavige rekening ten tijde van de ontbinding van het huwelijk uitsluitend op naam van de zoon van [verweerder] was gesteld en dat het eventueel daarop aanwezige saldo niet voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt."
3.5.1 Onderdeel f klaagt in de eerste plaats dat het hof voor zijn oordeel dat het saldo op rekening [001] niet voor verdeling in aanmerking komt ten onrechte beslissend heeft geacht dat [eiseres] de verklaring van de Friesland Bank dat de rekening op 7 december 2000 op naam stond van de zoon van [verweerder] niet heeft bestreden en ook geen concrete gegevens heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat de tenaamstelling in de periode tussen 24 november en 7 december 2000 is gewijzigd. Niet die enkele periode respectievelijk het saldo van de rekening op 24 november 2000 is "relevant [...] geweest voor de bepaling van de samenstelling van de gemeenschap", aldus het onderdeel. Het verwijst daarbij naar het betoog van [eiseres] in hoger beroep voor zover dit erop neerkomt dat het op naam van de zoon stellen van genoemde rekening niet betekent dat [verweerder] niet meer gerechtigd is tot de helft van het saldo, en dat de helft van het ten tijde van de wijziging van de tenaamstelling aanwezige saldo in de verdeling dient te worden betrokken, doch uitsluitend indien blijkt dat die wijziging in 2000 heeft plaatsgevonden.
3.5.2 In cassatie moet veronderstellenderwijs worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [eiseres] dat de rekening [001] een gezamenlijke bankrekening was van [verweerder] en diens zoon die aanvankelijk ook op beider naam stond maar in 2000 op naam van alleen de zoon is gesteld. Bij dat uitgangspunt is voor de beantwoording van de vraag of de helft van het saldo tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort niet beslissend dat de rekening op 24 november 2000 op naam van de zoon van [verweerder] stond. Die (wijziging in de) tenaamstelling sluit niet uit dat [verweerder] ten opzichte van zijn zoon gerechtigd is gebleven tot enig deel - naar [eiseres] stelt: de helft - van het saldo. Of dit laatste het geval is hangt af van de bedoeling die [verweerder] en zijn zoon hadden met de door [eiseres] gestelde wijziging van de tenaamstelling in de loop van 2000. Daaromtrent heeft het hof niets vastgesteld. De op het voorgaande gerichte klacht van het onderdeel is gegrond.
3.6 Het in 3.5.2 overwogene brengt mee dat ook onderdeel g doel treft.
3.7 Voor het overige behoeft het middel geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 juli 2005;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 februari 2007.