HR, 19-01-2007, nr. R06/085HR
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2048
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-01-2007
- Zaaknummer
R06/085HR
- LJN
AZ2048
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ2048, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ2048
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2048, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ2048
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑07‑2006
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑01‑2007
Inhoudsindicatie
WSNP; verlenging van de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens het niet nakomen door de saniet van haar sollicitatieplicht overeenkomstig de Recofa-richtlijnen 2005 dat in de weg stond aan de verlening van een ‘schone lei’.
19 januari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/085HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Meijroos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 23 april 2003 van de rechtbank te Utrecht is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van verzoekster tot cassatie (verder te noemen: [verzoekster]).
Bij vonnis van 25 april 2006 heeft die rechtbank, voorzover in cassatie van belang, bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, een saneringsplan vastgesteld waarin is vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is ten hoogste 60 maanden zal zijn en bepaald dat de beslissing als bedoeld in art. 354 F. pro forma wordt aangehouden tot 22 april 2008.
Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 27 juni 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar uitsluitend voorzover is vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, ten hoogste 60 maanden zal zijn en voorzover is bepaald dat de beslissing als bedoeld in art. 354 F. pro forma wordt aangehouden tot 22 april 2008, en in zoverre opnieuw rechtdoende, vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is ten hoogste 48 maanden zal zijn, de zaak verwezen naar de rechtbank te Utrecht om een pro forma datum te bepalen voor de beslissing als bedoeld in art. 354 F. en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 23 april 2003 is ten aanzien van [verzoekster] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2 De rechtbank heeft op de voet van art. 352 lid 2 F. bepaald dat op 18 april 2006 de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden behandeld. In haar na die behandeling uitgesproken vonnis heeft de rechtbank beslist dat [verzoekster] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting tot het zoeken naar betaalde arbeid niet naar behoren is nagekomen, zodat er volgens de rechtbank aanleiding is de schuldsaneringsregeling te verlengen in die zin dat de toepassing ten hoogste 60 maanden zal zijn teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen alsnog haar sollicitatieplicht na te komen.
3.3 Bij de beoordeling van het door [verzoekster] tegen het vonnis van de rechtbank ingestelde hoger beroep is het hof, in cassatie onbestreden, uitgegaan van de volgende feiten:
(i) [Verzoekster] ontvangt een bijstandsuitkering en heeft van de Sociale Dienst een ontheffing van de sollicitatieplicht gekregen.
(ii) De rechtbank Utrecht heeft in het verleden stilzwijgend de Sociale Dienst gevolgd inzake een ontheffing van de betrokkene van de verplichting om te solliciteren.
(iii) In oktober 2005 heeft de Recofa nieuwe, strengere richtlijnen geadviseerd ten aanzien van de sollicitatieplicht. De rechtbank Utrecht heeft deze overgenomen.
(iv) Bij brief van 7 december 2005 heeft de bewindvoerder [verzoekster] op de hoogte gesteld van deze richtlijnen en haar meegedeeld dat zij vanaf die datum aantoonbaar diende te solliciteren.
(v) Deze verplichting is [verzoekster] niet nagekomen.
3.4.1 [Verzoekster] heeft ontkend genoemde brief van de bewindvoerder van 7 december 2005 te hebben ontvangen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij, aldus het hof in rov. 2.5, nog verklaard dat zij de brief misschien heeft ontvangen, maar zij heeft alle post van de bewindvoerder nog eens nagekeken en daar zat de desbetreffende brief niet tussen.
Het hof heeft dit verweer in rov. 2.6 verworpen met de volgende overweging:
"Gelet op het onvoldoende onderbouwde verweer ter zake van [verzoekster], is niet aannemelijk geworden dat zij de betreffende brief van de bewindvoerder van 7 december 2006 niet heeft ontvangen."
3.4.2 Middel I klaagt dat deze overweging onbegrijpelijk is, waar het normaliter aan de verzender van de post is te bewijzen dat het poststuk de ontvanger heeft bereikt.
3.4.3 Deze klacht faalt. Het hof heeft - mede gezien hetgeen het heeft overwogen in rov. 2.5 - hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ter motivering van haar verweer kennelijk onvoldoende eenduidig en aannemelijk geoordeeld en op die grond het verweer terzijde gesteld. Dit oordeel, dat is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en dat in belangrijke mate afhangt van een beoordeling van [verzoekster]' uitlatingen ter terechtzitting, is niet onbegrijpelijk.
3.5.1 Het hof heeft met de rechtbank in het feit dat [verzoekster] sinds de genoemde brief haar sollicitatieplicht niet is nagekomen, grond gezien voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen alsnog aan haar sollicitatieplicht te voldoen. Gezien de korte duur - vanaf december 2005 - van het desbetreffende tekortschieten beperkte het hof de verlenging tot een jaar en bepaalde het de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, op ten hoogste 48 maanden.
3.5.2 Middel II bestrijdt dit oordeel uitsluitend met een motiveringsklacht. Blijkens de motivering van het hof was, aldus het middel, [verzoekster] eerst per 7 december 2005 bekend met het bestaan van de sollicitatieplicht. Gelet op het einde van de eerste termijn van 36 maanden gedurende welke periode de schuldsaneringsregeling van toepassing is, heeft [verzoekster] dus voor een periode van vijf maanden verwijtbaar niet voldaan aan de sollicitatieplicht. Een verlenging van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is tot een periode van 48 maanden is, aldus nog steeds het middel, gelet hierop zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.5.3 Deze klacht faalt. Het hof was kennelijk van oordeel dat het niet nakomen van de sollicitatieplicht aan het verlenen van "een schone lei" in de weg stond en dat om de mogelijkheid te scheppen dat de schuldsaneringsregeling wel met de verlening van een schone lei zou kunnen worden afgesloten, een verlenging met vijf maanden te kort zou zijn en een verlenging met twaalf maanden nodig was. Het hof was daarbij blijkbaar van oordeel dat tegenover het door het hof als negatief beoordeelde optreden van [verzoekster] in de laatste maanden van de eerste 36 maanden van de schuldsaneringsregeling een wat langere periode van goed gedrag moet staan, wil het alsnog verlenen van een schone lei gerechtvaardigd zijn. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 januari 2007.
Conclusie 19‑01‑2007
Inhoudsindicatie
WSNP; verlenging van de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens het niet nakomen door de saniet van haar sollicitatieplicht overeenkomstig de Recofa-richtlijnen 2005 dat in de weg stond aan de verlening van een ‘schone lei’.
R06/085HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 10 november 2006
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
In deze WSNP-zaak heeft het hof de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is, bepaald op vier jaren. Het cassatiemiddel stelt de vraag aan de orde of de schuldenares bekend kon zijn met het gewijzigde rechterlijk beleid t.a.v. de sollicitatieplicht van schuldenaren met kleine kinderen.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 23 april 2003 is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van verzoekster tot cassatie (hierna: de schuldenares).
1.2. Nadat bijna drie jaren waren verstreken is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, op 10 april 2006 een verificatievergadering gehouden. De rechter-commissaris heeft op de voet van art. 335 Fw de zitting als bedoeld in art. 337 Fw (waarin beslist moet worden over voortzetting van de schuldsanering) bepaald op 18 april 2006.
1.3. Inmiddels had de rechtbank reeds op de voet van art. 352 Fw bepaald dat op 18 april 2006 de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank zou worden behandeld. De rechtbank heeft beide behandelingen gevoegd. De rechter-commissaris heeft de rechtbank geadviseerd de schuldenares de `schone lei' te onthouden omdat de schuldenares in het tijdvak waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing was zich onvoldoende heeft ingespannen om betaald werk te vinden: zij heeft niet aantoonbaar gesolliciteerd en slechts inkomsten uit een bijstandsuitkering genoten.
1.4. De rechtbank heeft in haar vonnis van 25 april 2006 hieromtrent overwogen:
"Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat schuldenares haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting tot het zoeken naar betaalde arbeid niet naar behoren is nagekomen. In het kader van de schuldsaneringsregeling worden strengere maatstaven gehanteerd dan op grond van een toegekende uitkering veelal het geval is. Niet is gebleken dat schuldenares in het kader van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de sollicitatieplicht is vrijgesteld. Van haar mag worden gevergd dat deze zoveel mogelijk inkomsten genereert teneinde haar schuldeisers tegemoet te komen. Het feit dat schuldenares kleine kinderen heeft te verzorgen laat onverlet dat zij zich zelfstandig dient in te spannen om betaald werk te vinden. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding is de schuldsaneringsregeling te verlengen teneinde schuldenares in de gelegenheid te stellen alsnog haar sollicitatieplicht na te komen."
1.5. Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum van haar vonnis:
- bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
- een saneringsplan vastgesteld met bepaling dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is ten hoogste 60 maanden zal zijn en met bepaling van een nominaal bedrag als bedoeld in art. 295, derde lid, Fw (art. 343, tweede lid, Fw);
- de beslissing als bedoeld in art. 354 Fw pro forma aangehouden tot 22 april 2008.
1.6. De schuldenares heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. In hoger beroep is wederom aan de orde gesteld:
- dat de schuldenares van de Sociale Dienst van haar woongemeente een vrijstelling had van de sollicitatieplicht op grond van de Algemene bijstandswet resp. de Wet werk en bijstand, in verband met de zorg voor haar jonge kinderen;
- dat de rechtbank te Utrecht ten aanzien van de sollicitatieplicht stilzwijgend het beleid van de Sociale Dienst placht te volgen totdat in oktober 2005 de Richtlijnen schuldsanering in werking traden;
- dat de bewindvoerder een afschrift heeft overgelegd van de brief van 7 december 2005 waarmee hij de schuldenares van dit nieuwe beleid op de hoogte zou hebben gesteld en haar zou hebben gewezen op haar sollicitatieplicht;
- dat de schuldenares de ontvangst van deze brief en iedere bekendheid van haar met het gewijzigde beleid ten aanzien van de sollicitatieplicht betwist.
1.7. Bij arrest van 27 juni 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Het hof bepaalde deze termijn op 48 maanden (in plaats van 60 maanden), stelde vast dat de rechtbank een nieuwe datum zal bepalen voor de behandeling van de beëindiging van de schuldsanering als bedoeld 354 Fw en bekrachtigde het vonnis voor het overige.
1.8. Namens de schuldenares is - tijdig(1) - beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep is niet tegengesproken.
2. Inleidende beschouwingen
2.1. Alvorens de klachten te bespreken, verdienen enkele wettelijke voorschriften de aandacht. Art. 338, vierde en vijfde lid, Fw houdt het volgende in. Indien de schuldenaar geen akkoord heeft aangeboden of de homologatie is geweigerd, bepaalt de rechtbank of de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet dan wel wordt beëindigd; in het laatste geval is artikel 350, derde lid, van toepassing. Strekt de uitspraak tot voortzetting van de schuldsaneringsregeling, dan wordt tevens een saneringsplan vastgesteld(2).
2.2. Art. 343, eerste lid, Fw houdt in dat de rechtbank in het saneringsplan bepalingen kan opnemen die, alle omstandigheden in aanmerking genomen, haar redelijk en billijk voorkomen. Het tweede lid van art. 343 bepaalt dat de rechter in het saneringsplan in ieder geval de termijn vaststelt gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is. Deze termijn zal ten hoogste drie jaar bedragen, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling (die dag daaronder begrepen). In afwijking daarvan kan de termijn op ten hoogste vijf jaar worden gesteld indien voor de gehele termijn vanaf de vaststelling van het saneringsplan tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in art. 295, derde lid, Fw (kort gezegd: een verhoging van de vrij te laten inkomsten)(3).
2.3. Uit de gedingstukken van deze zaak blijkt niet dat een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden (art. 350 Fw), noch een gewone beëindiging door het verstrijken van de termijn. Weliswaar had de rechtbank op de voet van art. 352 Fw reeds een zitting bepaald waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden behandeld, waarna op de voet van art. 354 Fw een beslissing moet worden genomen over het aan de schuldenaar eventueel onthouden van de `schone lei'(4), maar de behandeling daarvan is door de rechtbank tot 2008 en door het hof tot een nader te bepalen datum aangehouden.
2.4. De Wet schuldsanering natuurlijke personen strekt ertoe de schuldenaar gelegenheid te geven, in plaats van een persoonlijk faillissement, al zijn inkomsten en vermogen - behoudens een beperkt vrij te laten bedrag bij wijze van bestaansminimum - in het kader van de schuldsanering te laten aanwenden ter voldoening van zijn schulden. Na de afwikkeling van de wettelijke schuldsanering zijn de restantvorderingen van de schuldeisers op de schuldenaar niet langer opeisbaar, mits aan de vereisten voor een `schone lei' is voldaan. De wettelijke regeling veronderstelt een inspanning van de schuldenaar om in het tijdvak waarop de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is zich zoveel mogelijk inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan(5).
2.5. Deze inspanningsverplichting om inkomsten uit arbeid te verwerven kan concreet tot uitdrukking komen in een sollicitatieplicht. In het saneringsplan kan de rechtbank bepalingen opnemen met betrekking tot de sollicitatieplicht. Uit een oogpunt van rechtseenheid is wenselijk dat het beleid van de Nederlandse rechtbanken op dit punt niet al te zeer uiteenloopt(6). Een werkgroep van rechters belast met faillissements- en schuldsaneringszaken (ReCoFa) heeft in augustus 2005 aanbevelingen gedaan voor het door de rechtbanken te voeren beleid: de Richtlijnen voor schuldsanering 2005(7). In deze Richtlijnen is onder 14 onder meer het volgende opgenomen:
"b. Schuldenaren zonder betaald werk (ook met kinderen onder de vier jaar) hebben een sollicitatieplicht, tenzij de rechter-commissaris daarvoor een ontheffing heeft gegeven. De sollicitatieplicht houdt in dat zij naar fulltime werk (minimaal 36 uur per week) dienen te solliciteren.
c. Bij de sollicitatieplicht gelden de volgende uitgangspunten:
sollicitatieactiviteiten dienen minimaal te bestaan uit:
- gemiddeld vier maal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties);
- inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en bij drie à vier uitzendbureaus;
- schuldenaren mogen zich hierbij niet beperken tot het solliciteren naar vacatures op hun vakgebied;
- schuldenaren dienen kopieën van de sollicitatiebrieven en van de inschrijving bij het CWI en uitzendbureaus aan de bewindvoerder te sturen;
- (...)
d. Een ontheffing als onder b bedoeld wordt onder meer gegeven indien en voor zover de schuldenaar op medische gronden niet in staat is werk te verrichten.
e. (enz.)"
De Richtlijnen vermelden als datum van invoering: 1 oktober 2005.
2.6. De nakoming van de inspanningsverplichting tot solliciteren kan niet rechtstreeks in rechte worden afgedwongen. Indirect kan het niet voldoen aan deze verplichting voor de betrokken schuldenaar echter onaangename gevolgen hebben. Deze gevolgen zijn:
- dat de rechter in het niet willen of kunnen voldoen aan deze inspanningsverplichting aanleiding kan vinden om de toelating van betrokkene tot de schuldsaneringsregeling te weigeren(8);
- dat de rechter hierin aanleiding kan vinden om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen(9);
- dat de rechter hierin aanleiding kan vinden om, na het verstrijken van het tijdvak waarin de schuldsaneringsregeling van kracht is, te bepalen dat de `schone lei' aan de schuldenaar wordt onthouden(10).
2.7. In de Wet werk en bijstand is voor een enigszins ander regime gekozen. Artikel 9, in de paragraaf over `Arbeidsinschakeling', bepaalt voor zover van belang het volgende:
"1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is (...) verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid (...) te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen (...);
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.
3. (...)
4. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene."(11)
2.8. In wetsvoorstel 29 942, tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de herziening van de schuldsaneringsregeling, is beoogd een scherpere selectie te maken voordat het wettelijke schuldsaneringstraject wordt gevolgd. Op grond van het voorgestelde artikel 288, lid 1 onder c, Fw moet de schuldenaar, die toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoekt, in een schriftelijke verklaring voldoende aannemelijk maken dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. In een brief d.d. 29 april 2005 aan de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer(12) heeft het bestuur van ReCoFa een aantal juridisch-technische kanttekeningen geplaatst bij het wetsvoorstel. Onder het kopje "De gevolgen van het vervallen van het saneringsplan" is gewezen op de verplichtingen van de schuldenaar, waaronder de inspanningsverplichting, in het bijzonder de verplichting om - indien van toepassing - te solliciteren naar fulltime betaald werk. De brief vervolgt:
"Voor wat betreft deze laatste verplichting nemen sommige rechtbanken en gerechtshoven aan dat deze volgt uit de parlementaire geschiedenis. Andere rechters oordelen echter dat deze verplichting pas ontstaat indien deze in een saneringsplan is vastgelegd. Het verdient aanbeveling om op dit punt meer duidelijkheid te verschaffen. Daarbij wijzen wij erop dat het voor de hand ligt als de aard en omvang van de sollicitatieplicht in het kader van de WSNP (zoveel mogelijk) gelijk zou zijn aan de sollicitatieplicht die geldt indien de schuldenaar een WW-, WWB- of soortgelijke uitkering ontvangt.
Inmiddels heeft Recofa - los van de vraag of de sollicitatieplicht in het saneringsplan moet worden opgenomen - deze sollicitatieplicht nader ingevuld in de nieuwste concept-WSNP richtlijnen."
In de Nota n.a.v. het verslag is naar aanleiding van deze brief opgemerkt(13):
"De vraag is volgens Recofa of die plicht nog bestaat, nu die niet meer in het saneringsplan opgenomen kan worden. Ik zou naar aanleiding daarvan willen opmerken dat zo door het schrappen van het saneringsplan twijfel zou ontstaan over de sollicitatieverplichting, deze verplichting in het wetsvoorstel voortvloeit uit artikel 288, eerste lid, onder c: in de schriftelijke verklaring moet de schuldenaar voldoende aannemelijk maken dat hij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Overigens heeft Recofa de sollicitatieplicht inmiddels zelf in detail opgenomen in haar Richtlijnen voor schuldsaneringen (par. 14). Ik ben het ook eens met de stelling van Recofa in genoemde brief, dat de aard en omvang van de sollicitatieplicht vergelijkbaar is met de sollicitatieplicht die de schuldenaar reeds heeft uit hoofde van een WW, WWB- of soortgelijke uitkering."
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1. Het geval waarin de bovengenoemde problematiek door een cassatiemiddel aan de Hoge Raad wordt voorgelegd, is atypisch. De feitenrechter heeft in deze zaak géén van de in alinea 2.6 genoemde beslissingen genomen.
3.2. Middel I richt een motiveringsklacht tegen rov. 2.6, waarin het hof overwoog:
"Gelet op het onvoldoende onderbouwde verweer ter zake van [naam schuldenares], is niet aannemelijk geworden dat zij de betreffende brief van de bewindvoerder van 7 december 2006 niet heeft ontvangen. Van haar had dan ook mogen worden gevergd dat zij vanaf die datum zich zou inspannen betaalde arbeid te zoeken en daarvan aan de bewindvoerder bewijzen over te leggen."
De klacht luidt dat deze beslissing zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. In de toelichting is aangevoerd: "Hiermee geeft het hof weer dat verzoekster gehouden is te bewijzen dat zij de brief niet heeft ontvangen, daar waar normaliter het aan de verzender van de post is te bewijzen dat het poststuk de ontvanger bereikt heeft." Dit laatste wijst meer in de richting van een rechtsklacht dan van een motiveringsklacht.
3.3. De klacht behoeft niet tot vernietiging van het bestreden arrest te leiden. Het hof had de vrijheid om in het schuldsaneringsplan een termijn vast te stellen die langer is dan drie jaren, mits niet langer dan vijf jaren. De wijze waarop het hof van deze wettelijke bevoegdheid gebruik heeft gemaakt behoefde geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn, nu - in cassatie onbestreden - vaststaat dat de rechter het vrij te laten bedrag heeft verhoogd op de voet van art. 295, derde lid, Fw. Terzijde valt te noteren dat wanneer de schuldenares betaald werk vindt, de kosten van kinderopvang door de rechter bij het vrij te laten bedrag kunnen worden opgeteld(14).
3.4. In deze zaak is, zoals gezegd, geen sprake van een weigering van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, een tussentijdse beëindiging van de schuldsanering of een ontzegging van de `schone lei'. Het hof heeft kennelijk voor ogen dat niet in dit (in cassatie bestreden) arrest, maar op een door de rechtbank nader te bepalen datum zal worden beoordeeld of de schuldenares aan haar inspanningsverplichting m.b.t. het solliciteren naar betaald werk heeft voldaan in de periode vanaf 7 december 2005 tot het einde van het tijdvak waarin de schuldsaneringsregeling van kracht is. Met andere woorden: het antwoord op de vraag of de brief van de bewindvoerder d.d. 7 december 2005 de schuldenares wel of niet heeft bereikt, is niet beslissend voor het antwoord op de vraag of het hof het tijdvak waarin de schuldsaneringsregeling van kracht is op 48 maanden mocht stellen. In zoverre mist de schuldenares belang bij haar klacht.
3.5. De klacht veronderstelt dat het aangescherpte beleid van de rechtbank te Utrecht ten aanzien van de sollicitatieplicht in WSNP-zaken niet aan de schuldenares kan worden tegengeworpen zonder dat dit beleid tevoren (schriftelijk) aan de schuldenares is bekend gemaakt. Die veronderstelling gaat mij in haar algemeenheid te ver.
3.6. In het besef dat een rechtersregeling iets anders is dan beleidsregels van een bestuursorgaan, kan het nuttig zijn even ter vergelijking te kijken naar titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen in de gevallen genoemd in art. 4:81 Awb. Het besluit tot vaststelling van een beleidsregel treedt, zoals ieder Awb-besluit, niet in werking voordat het is bekendgemaakt (art. 3:40 Awb). De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen of, zo dit niet mogelijk is, op een andere geschikte wijze (art. 3:41 Awb). Echter, de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (art. 3:42 Awb)(15). Een besluit tot vaststelling van beleidsregels is naar zijn aard niet tot één of meer belanghebbenden gericht.
3.7. In de Richtlijnen schuldsanering 2005 ontbreekt een bepaling van `overgangsrecht'. Uit niets blijkt dat in deze richtlijnen zou zijn beoogd met het oog op de in alinea 2.6 genoemde beslissingen een terugwerkende kracht aan de aangescherpte sollicitatieplicht van de schuldenaar toe te kennen, in die zin dat de mate waarin de schuldenaar zich heeft ingespannen om betaald werk te verwerven in de periode vóór 1 oktober 2005 wordt beoordeeld aan de hand van de sedert 1 oktober 2005 geldende maatstaf waarmee de schuldenaar vóór 1 oktober 2005 nog niet bekend kon zijn.
3.8. Welke maatstaf moet dan wel worden aangehouden bij de beantwoording van de vraag of de schuldenaar in de periode vóór 1 oktober 2005 aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan? De wetgever is impliciet uitgegaan van een inspanningsverplichting van de schuldenaar ten aanzien van het verwerven van inkomsten uit arbeid, maar heeft de omvang van deze verplichting niet precies in de wet omschreven. Een precisering kan plaatsvinden in het saneringsplan. Bij gebreke van een precisering in het saneringsplan geldt slechts de algemene norm. Met betrekking tot een andere verplichting van de schuldenaar in WSNP-zaken, te weten de verplichting tot het - desgevraagd of eigener beweging - verschaffen van inlichtingen aan de bewindvoerder, wordt in de rechtspraak een ruime maatstaf gehanteerd: naast de uit de wet voortvloeiende informatieplichten rust op de schuldenaar ook een meer algemene verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen aan de bewindvoerder, waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling(16). Een vergelijkbaar criterium kan worden aangehouden wanneer de inspanning tot het verwerven van betaald werk moet worden beoordeeld.
3.9. Bij de beantwoording van de vraag of de schuldenaar in de periode ná 1 oktober 2005 aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, zullen de rechtbanken zich veelal oriënteren op de ReCoFa-richtlijnen. Een schuldenaar kan daarmee rekening houden en behoort dientengevolge te begrijpen wat op dit punt van hem of haar wordt verwacht. Het geschetste stelsel komt hierop neer, dat in beginsel een sollicitatieplicht bestaat maar bij beschikking van de rechter-commissaris een ontheffing kan worden verleend. Hetgeen in alinea 2.8 is besproken doet vermoeden dat de rechters-commissarissen in hun ontheffingenbeleid, hoewel daartoe niet verplicht, mede rekening zullen houden met een vrijstelling van de sollicitatieplicht op grond van de Wet werk en bijstand.
3.10. Een schuldenaar kan aan mededelingen van het college van B en W omtrent (het ontbreken van) een sollicitatieplicht voor de Wet werk en bijstand in het algemeen niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat ook door de rechtbank bij de toepassing van de Faillissementswet een vrijstelling van de sollicitatieplicht wordt aangenomen: daarover beslist de rechter-commissaris. Overigens zal het in de praktijk voor sommige schuldenaren niet altijd gemakkelijk zijn de diverse instanties uit elkaar te houden. Wanneer te zijner tijd door de rechtbank wordt beoordeeld of de schuldenares aan haar inspanningsverplichting tot het verwerven van betaald werk heeft voldaan, kan - in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel - meewegen hetgeen de bewindvoerder in zijn verslag d.d. 7 juni 2006 naar voren heeft gebracht:
"In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht geaccepteerd dat betrokkene vanaf de start van de regeling, april 2003 tot en met december 2005 (twee jaar en acht maanden) niet solliciteerde naar betaald werk. In de reguliere voortgangsverslagen is hier nadrukkelijk over gerapporteerd."
3.11. Middel II klaagt dat de verlenging van de termijn waarin de schuldsaneringsregeling van kracht is met 12 maanden (namelijk van 36 naar 48 maanden) onbegrijpelijk is zonder nadere motivering, welke ontbreekt.
3.12. Voor zover het middel is gebouwd op de veronderstelling dat hier sprake is van een verlenging van een eerder door de rechtbank vastgestelde termijn van 36 maanden, mist de klacht m.i. feitelijke grondslag. Uit het bestreden arrest noch uit de overgelegde gedingstukken blijkt dat de rechtbank eerder een saneringsplan voor de schuldenares heeft vastgesteld waarin het tijdvak waarin de schuldsaneringregeling van kracht is op 36 maanden werd bepaald(17).
3.13. Voor zover middel II is gebouwd op de veronderstelling dat het hof bij wijze van sanctie op het niet nakomen van de sollicitatieplicht het tijdvak waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is op 48 maanden heeft gesteld in plaats van op 36 maanden en dat een dergelijke sanctie onevenredig zwaar is, nu betrokkene - in de redenering van het hof - slechts gedurende 5 maanden niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan, mist de klacht evenzeer feitelijke grondslag. Dat het hof een langer tijdvak dan 36 maanden heeft bepaald, wordt genoegzaam verklaard door de omstandigheid dat het bedrag van de vrij te laten inkomsten is verhoogd. Het middel faalt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Binnen acht dagen; zie art. 342 lid 3 Fw.
2 Indien de rechtbank besluit tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is de appelmogelijkheid van de schuldenaar beperkt tot de vaststelling van het saneringsplan: zie art. 342 lid 1 Fw.
3 Zie over de gang van zaken in de praktijk: H.H. Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2005, blz. 164-166, alwaar ook een samenvatting van het ingediende wetsvoorstel 29.942.
4 Art. 358, eerste en tweede lid, Fw in verbinding met art. 354, eerste en tweede lid, Fw.
5 MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, blz. 6; H.H. Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2005, blz. 49-50.
6 Zie voor een overzicht van de praktijk tot dan toe: A.J. Noordam en R.M. Pasma, Een schone lei, niet(s) voor niets, SchuldSanering 2004/4, blz. 9-15. Speciaal m.b.t. de sollicitatieplicht: Hof 's-Hertogenbosch, 5 augustus 2003, SchuldSanering 2004/2, nr. 192; Hof 's-Hertogenbosch 27 november 2003, SchuldSanering 2004/2, nr. 193; Hof 's-Hertogenbosch 16 december 2003, LJN: AO6622.
7 Deze Richtlijnen voor schuldsanering zijn op 24 oktober 2005 gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
8 Art. 288 lid 1, aanhef en onder b, Fw. In het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling moet onder meer worden opgenomen: een gespecificeerde opgave van de inkomsten van de schuldenaar, die de schuldenaar pleegt te verwerven of kan verwerven (art. 285 lid 1 Fw). Een voorbeeld van een weigering op deze grond: Hof 's Hertogenbosch 10 oktober 2005, LJN: AU5094.
9 Art. 350, lid 3, aanhef en onder c, Fw.
11 Zie over deze bepaling: losbl. Wet werk en bijstand, aant. 1 en 6 op art. 9; T.B. Sijtema, Alleenstaande ouders in de bijstand: arbeidsverplichting versus zorgplicht, PS Documenta 2006/6, blz. 218-224.
12 De brief is bij mijn weten niet gepubliceerd, hoewel in de Kamerstukken daarnaar is verwezen. De bibliothecaris van de Hoge Raad heeft via H.H. Dethmers, bestuurslid van ReCoFa, een afschrift van deze brief ontvangen; ik citeer het desbetreffende gedeelte integraal.
13 NAV, Kamerstukken II 2005/06, 29 942, nr. 7, blz. 45.
14 H.H. Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, 2005, blz. 118. Volledigheidshalve zij vermeld dat zeer recent een amendement is ingediend teneinde een bepaling hierover in de wet op te nemen: Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 19; zie voor de reactie van de minister van Justitie: Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 23, blz. 3.
15 Zie over de vraag of publicatie op de website van het bestuursorgaan voldoende is: M.M. Groothuis, Beschikken en digitaliseren, diss. 2004, blz. 90-92.
16 HR 15 februari 2002, NJ 2002, 259 m.nt. B. Wessels; HR 14 mei 2004, NJ 2004, 620.
17 Art. 345 Fw biedt, binnen zekere grenzen, de rechter de mogelijkheid een eerder vastgesteld saneringsplan te wijzigen. De steller van het middel is wellicht op het verkeerde spoor gezet doordat het hof in rov. 2.6 spreekt over het "verlengen" van de schuldsaneringsregeling met een jaar, waar het hof bedoelt het vaststellen van de termijn op 48 maanden.
Beroepschrift 04‑07‑2006
Inzake
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] aan de [adres];
te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Laan van Meerdervoort 48, ten kantore van de advocaat mr J.C. Meijroos, die door verzoekster in cassatie tot advocaat wordt gesteld en als zodanig voor haar in rechte zal optreden;
Verzoekster stelt bij deze beroep in cassatie in tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, d.d. 27 juni 2006, waarbij het gerechtshof de beslissing van de rechtbank vernietigt, doch uitsluitend voor zover is vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, ten hoogste zestig maanden zal zijn. Het gerechtshof heeft bij voormeld arrest bepaald dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, ten hoogste achtenveertig maanden zal zijn.
Verzoekster voert daartoe de navolgende cassatiemiddelen aan:
Middel I.
1
Het arrest van het gerechtshof is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
Toelichting
2.1
Namens verzoekster is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat zij niet op de hoogte was dat de sollicitatieplicht ook op haar van toepassing was, nu zij in het kader van de Wet werk en bijstand over een ontheffing van de aldaar geldende plicht tot sollicitatie beschikte.
2.2
Eerst in oktober 2005 heeft de rechtbank Utrecht — kennelijk na advisering van de ReCoFa op dit punt — gebroken met haar stilzwijgende beleid om personen die in het kader van de Wet werk en bijstand over een ontheffing voor de sollicitatieplicht beschikten, ook in het kader van de WSNP te ontheffen van de sollicitatieplicht.
2.3
De bewindvoerder van verzoekster heeft verzoekster hiervan eerst per brief van 7 december 2005 op de hoogte gesteld. Verzoekster heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd dat zij niet bekend was met dit schrijven, daar zij dit schrijven niet ontvangen heeft.
2.4
Het gerechtshof heeft onder rechtsoverweging 2.6 overwogen dat gelet op het onvoldoende onderbouwde verweer van verzoekster niet aannemelijk is geworden dat zij de betreffende brief van de bewindvoerder niet heeft ontvangen. Hiermee geeft het hof weer dat verzoekster gehouden is te bewijzen dat zij de brief niet heeft ontvangen, daar waar normaliter het aan de verzender van de post is te bewijzen dat het poststuk de ontvanger bereikt heeft.
2.5
Zonder nadere overweging is deze overweging van het gerechtshof onbegrijpelijk.
Middel II.
3
Het arrest van het gerechtshof is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
Toelichting
4.1
Het hof heeft besloten tot de vaststelling van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is van 48 maanden. Het hof heeft derhalve de toepassing van de schuldsaneringsregeling verlengd met de duur van 12 maanden.
4.2
Gelet op de overweging van het hof dat de reden voor de verlenging gelegen is in de omstandigheid dat verzoekster niet voldaan heeft aan haar sollicitatieplicht, is de verlenging van een jaar onbegrijpelijk.
4.3
Blijkens de motivering van het hof was verzoekster eerst per 7 december 2005 bekend met het bestaan van de sollicitatieplicht. Gelet op het einde van de eerste termijn van 36 maanden gedurende welke periode de schuldsaneringsregeling van toepassing is, heeft verzoekster dus voor een periode van 5 maanden verwijtbaar niet voldaan aan de sollicitatieplicht.
4.4
Een verlenging van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is tot een periode van 48 maanden is, gelet op het bovenstaande zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
Redenen, waarom verzoekster zich wendt tot uw hoogedelachtbaar college met het verzoek het voormelde arrest te vernietigen.
's‑Gravenhage, juli 2006
advocaat