RFR 2007, 30
Huwelijksvermogensrecht. Staat vervaltermijn van art. 3:200 BW in de weg aan vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad?
HR 19-01-2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ1488
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 januari 2007
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, F.B. Bakels, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
C05/273HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AZ1488
- JCDI
JCDI:ADS871621:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Goederenrecht / Gemeenschap
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Personen- en familierecht / Relatievermogensrecht
Erfrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2007:AZ1488, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑01‑2007
ECLI:NL:PHR:2007:AZ1488, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑06‑2005
- Wetingang
BW art. 3:196; BW art. 3:200; BW art. 6:162
Essentie
Staat de vervaltermijn van art. 3:200 BW in de weg aan een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad?
Samenvatting
Partijen zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. In 1993 is hun huwelijk ontbonden door echtscheiding. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben zij destijds geregeld bij echtscheidingsconvenant. De verdelingsakte is in 1993 notarieel verleden. In deze procedure vordert de vrouw van de man schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, die daarin bestaat dat de man haar bij de verdeling heeft misleid door voor haar verborgen te houden dat hij destijds over een aanzienlijk vermogen beschikte ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.