RFR 2007, 29
Familieprocesrecht. Heeft het hof in strijd met art. 24 Rv gehandeld door de feitelijke grondslag van de vordering van de vrouw aan te vullen?
HR 12-01-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1492
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12 januari 2007
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, P.C. Kop, E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven
- Zaaknummer
C05/294HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AZ1492
- JCDI
JCDI:ADS871578:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2007:AZ1492, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2007
ECLI:NL:HR:2007:AZ1492, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑01‑2007
- Wetingang
Rv art. 24
Essentie
Heeft het hof in strijd met art. 24 Rv gehandeld door de feitelijke grondslag van de vordering van de vrouw aan te vullen?
Samenvatting
Partijen zijn op 27 maart 1990 van elkaar gescheiden. In het vonnis van de rechtbank is de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap bevolen. Ten tijde van de ontbinding van het huwelijk omvatte de gemeenschap onder meer het bedrijfsvermogen van de door de man gedreven eenmanszaak. De onderneming werd uitgeoefend in een bedrijfspand dat met ingang van 1971 bij een ‘leaseovereenkomst’ werd gehuurd door de medevennoot van de man. Deze medevennoot kreeg ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.