HR, 13-10-2006, nr. C05/251HR
ECLI:NL:HR:2006:AX7803
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-10-2006
- Zaaknummer
C05/251HR
- LJN
AX7803
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX7803, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX7803
ECLI:NL:HR:2006:AX7803, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑10‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX7803
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Executiegeschil tussen accountant/administrateur en een voormalige cliënt over de nakoming van diens veroordeling bij kort-gedingvonnis tot afgifte van al haar administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens; stelplicht en toelating tot bewijslevering in hoger beroep; cassatie, aan het middel te stellen eisen.
Rolnr. C05/251HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 9 juni 2006
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
1. [Verweerster 1]
2. [Verweerster 2]
Edelhoogachtbaar College,
1. Deze zaak betreft een executiegeschil inzake een vonnis in kort geding waarbij een veroordeling is uitgesproken tot afgifte van administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2. De feiten waarvan in cassatie dient te worden uitgegaan, treft men aan in r.o. 2.1 t/m 2.9 van het vonnis van de rechtbank (zie r.o. 3 van het arrest van het hof) en in r.o. 4.1 van het arrest van het hof. Zij komen op het volgende neer.
(i) Thans eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft als accountant/administrateur werkzaamheden verricht voor thans verweerders in cassatie, hierna: [verweerster] c.s.
(ii) Vanaf 12 oktober 1994 heeft [eiser] voor zijn werkzaamheden facturen aan [verweerster] c.s. gezonden voor een bedrag van in totaal f 175.050,-. [Verweerster] c.s. hebben hiervan een bedrag van in totaal f 109.087,50 betaald.
(iii) Nadat [verweerster] c.s. in mei 1997 de zakelijke relatie met [eiser] hadden beëindigd hebben zij hem verzocht om afgifte van de totale administratie met betrekking tot [verweerster] c.s. [eiser] heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen zolang niet het restant van het gefactureerde bedrag zou zijn betaald.
(iv) Bij vonnis in kort geding van de president van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 augustus 1997 is [eiser] veroordeeld tot afgifte aan [verweerster] c.s. van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens binnen een week na betekening van het vonnis, zulks onder verbeurte van een dwangsom van f 1.000,- per dag (gemaximeerd op f 100.000,-) dat [eiser] met die afgifte in gebreke zal blijven.
(v) [Eiser] heeft per post een aantal stukken aan [verweerster] c.s. gezonden, voor het laatst begin september 1999.
(vi) [Verweerster] c.s., die stellen dat [eiser] niet alle stukken heeft toegezonden, hebben [eiser] bij deurwaardersexploit van 15 december 1997 aangezegd dat een bedrag van f 100.000,- aan dwangsommen is verbeurd. Voorts hebben [verweerster] c.s. executoriaal beslag gelegd op een aan [eiser] toebehorende onroerende zaak.
3. Daarop heeft [eiser] bij dagvaarding in kort geding van 9 januari 1998 het onderhavige executiegeschil aanhangig gemaakt bij de president van de rechtbank Utrecht, die de zaak op de voet van art. 438 lid 3 Rv heeft verwezen naar de rechtbank. [Eiser] vordert - kort gezegd - primair opheffing van het executoriaal beslag en een verbod de dwangsommen ten uitvoer te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom, en subsidiair schorsing voor onbepaalde tijd van het vonnis in kort geding van de president van de rechtbank 's-Gravenhage. [Eiser] stelt daartoe dat hij volledig heeft voldaan aan de veroordeling bij dit vonnis.
4. [Verweerster] c.s. hebben de vorderingen van [eiser] bestreden en van hun kant een vordering in reconventie ingesteld, strekkende tot - kort gezegd - veroordeling van [eiser] om aan [verweerster] c.s. ter hand te stellen een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde en gefactureerde en door [verweerster] c.s. reeds betaalde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificaties.
5. Bij vonnis van 26 maart 2003 heeft de rechtbank in conventie het door [eiser] gevorderde afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat hij volledig heeft voldaan aan de inhoud van het vonnis in kort geding van de president van de rechtbank 's-Gravenhage (r.o. 4.2). De door [verweerster] c.s. in reconventie ingestelde vordering heeft de rechtbank toegewezen, zulks op grond van de overweging dat [eiser] daartegen geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd (r.o. 4.7).
6. [Eiser] is tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. Hij voerde twee grieven aan. De eerste grief is gericht tegen de afwijzing van de vorderingen in conventie, de tweede grief tegen de toewijzing van de vordering in reconventie. [Eiser] had geen succes; bij arrest van 28 april 2005 heeft het hof geoordeeld dat de grieven falen en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
7. Met betrekking tot de eerste grief kwam het hof op grond van in r.o. 4.6 t/m 4.9 besproken producties tot de conclusie dat [eiser] de gemotiveerde stelling van [verweerster] c.s., dat [eiser] niet alle administratieve stukken heeft overgedragen, op onderdelen onvoldoende heeft betwist en dat de rechtbank derhalve terecht als vaststaand heeft aangenomen dat [eiser] niet volledig heeft voldaan aan het vonnis in kort geding van de president van de rechtbank 's-Gravenhage (r.o. 4.10). Ten aanzien van de tweede grief overwoog het hof onder meer dat [verweerster] c.s., anders dan [eiser] ter toelichting op de grief aanvoerde, belang hebben bij de gevorderde specificatie van de desbetreffende werkzaamheden (r.o. 4.12). Aan de bewijsaanbiedingen van [eiser] is het hof voorbijgegaan (r.o. 4.13).
8. [Eiser] is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met drie middelen. [Verweerster] c.s. zijn in cassatie niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend.
9. Middel 1 verwijt het hof te hebben miskend dat een veroordeling tot het afgeven van "alle" administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens een onmogelijke veroordeling inhoudt en dat een ongedefinieerd begrip als "alle" nader dient te worden gespecificeerd en omschreven alvorens aan [eiser] een dergelijke verplichting tot afgifte kan worden opgelegd.
10. Het middel zal niet tot cassatie kunnen leiden. Het richt zich kennelijk tegen het dictum van het door de president van de rechtbank 's-Gravenhage in kort geding uitgesproken vonnis. In een executiegeschil kunnen geen inhoudelijke bezwaren worden aangevoerd tegen het in de hoofdzaak uitgesproken vonnis. In de onderhavige procedure is derhalve geen plaats om de toelaatbaarheid van de bij het - in kracht van gewijsde gegane - vonnis in kort geding uitgesproken veroordeling van [eiser] aan de orde te stellen. Slechts de executie van het vonnis in kort geding, meer bepaald de vraag of [eiser] aan de daarbij uitgesproken veroordeling heeft voldaan, is voorwerp van geschil in de onderhavige procedure.
11. Voor zover het middel wil betogen dat het hof - in r.o. 4.8 - een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan het dictum van het vonnis in kort geding door daaronder meer gegevens te begrijpen dan waarvan blijkens een ter zitting overgelegde specificatie in het kort geding de afgifte werd gevorderd, kan het evenmin doel treffen. Aangenomen dat het als productie 6 bij de memorie van grieven overgelegde overzicht, zoals [eiser] heeft gesteld (memorie van grieven, blz. 4, 2e alinea), inderdaad een door [verweerster] c.s. tijdens het kort geding opgegeven specificatie van het materiaal waarvan afgifte werd gevorderd betreft, heeft het hof zijn oordeel immers mede gebaseerd op het achterwege blijven van de afgifte van de diskettes van de jaarstukken (r.o. 4.9), welke diskettes worden genoemd in het bedoelde overzicht.
12. Middel 2 klaagt erover dat het hof het door [eiser] gedane bewijsaanbod om [betrokkene 2] als getuige te doen horen heeft gepasseerd. Volgens het middel berust deze beslissing van het hof op een verboden bewijsprognose en heeft het hof ten onrechte nagelaten door middel van een bewijsopdracht vast te stellen over welke stukken waarvan afgifte werd gevorderd [eiser] de beschikking had.
13. Ook dit middel is naar mijn oordeel tevergeefs voorgesteld. Het verliest uit het oog dat de vraag of [eiser] de beschikking had over de stukken waarvan afgifte is bevolen, een kwestie betreft die is beslist bij het vonnis in kort geding van de president van de rechtbank 's-Gravenhage en dat het hof, rechtdoende in het executiegeschil, niet bevoegd, noch gehouden was die beslissing te toetsen. In de onderhavige procedure gaat het nog slechts om de vraag of [eiser] alle stukken waarvan in het vonnis in kort geding is aangenomen dat hij daarover de beschikking had, overeenkomstig de tegen hem uitgesproken veroordeling aan [verweerster] c.s. heeft afgegeven. Waar het bewijsaanbod van [eiser] om [betrokkene 2] als getuige te doen horen, naar het middel stelt, betrekking had op de vraag welke stukken in het bezit van [eiser] zijn geweest, is onjuist noch onbegrijpelijk dat het hof aan het bewijsaanbod van [eiser] is voorbijgegaan: het bewijsaanbod is door het hof kennelijk als niet ter zake dienend aangemerkt. Van een verboden bewijsprognose is geen sprake. Het middel faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
14. Middel 3 neemt stelling tegen het oordeel van het hof (in r.o. 4.11 en 4.12) met betrekking tot grief 2 waarmee [eiser] de toewijzing door de rechtbank de in reconventie door [verweerster] c.s. ingestelde vordering bestreed. Het middel klaagt, naar ik begrijp, dat het oordeel van het hof dat [verweerster] c.s. belang hebben bij de gevorderde specificatie van werkzaamheden onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, aangezien [eiser] bij pleidooi afschriften van een tweetal in andere procedures tussen [eiser] en [verweerster] c.s. gewezen vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage heeft overgelegd waaruit zou blijken - kort gezegd - dat [eiser] de verlangde specificatie reeds aan [verweerster] c.s. heeft verstrekt en dus aan de veroordeling van het bestreden vonnis heeft voldaan.
15. Uit de gedingstukken blijkt het volgende. De vordering in reconventie van [verweerster] c.s. strekte tot specificatie van door [eiser] gefactureerde en door [verweerster] c.s. reeds betaalde werkzaamheden. In eerste aanleg heeft de rechtbank vastgesteld dat [eiser] de vordering van [verweerster] c.s. niet gemotiveerd heeft bestreden en de vordering toegewezen. In hoger beroep heeft [eiser] in verband met zijn tweede grief aangevoerd dat [verweerster] c.s. geen belang hebben bij de vordering, omdat [verweerster] c.s. de facturen zonder protest hebben gehouden en zonder voorbehoud hebben voldaan. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat niet duidelijk is van welke facturen specificatie wordt verlangd en dat hij in een andere procedure een specificatie heeft gegeven van facturen tot een bedrag van f 106.455,02 (memorie van grieven, blz. 11 en 12), waarvan hij in die procedure betaling vorderde (blijkens punt 3 van de als prod. 17 bij de memorie van grieven overgelegde dagvaarding in die andere procedure heeft de gevorderde betaling betrekking op facturen betreffende in de periode van 1 januari 1996 t/m 15 november 1996 verrichte werkzaamheden). Bij pleidooi in hoger beroep (pleitnota mr. Hop, onder punt 18) heeft [eiser] daaraan toegevoegd dat hij in die procedure naar aanleiding van een tussenvonnis van 30 juni 2004 (dus na de datum, 11 maart 2004, waarop de memorie van grieven in de onderhavige procedure werd genomen) ook nog een specificatie heeft gegeven van de over de periode tot en met 1995 gefactureerde en door [verweerster] c.s. (grotendeels) reeds betaalde werkzaamheden, zodat hij daarmee heeft voldaan aan zijn veroordeling bij het bestreden vonnis (pleitnota mr. Hop, onder punt 21).
16. Het hof is op de bij pleidooi door [eiser] aangevoerde stelling dat hij inmiddels aan het bestreden vonnis heeft voldaan, niet (kenbaar) ingegaan. Voor zover het hof mocht hebben geoordeeld dat de stelling van [eiser] een eerst bij pleidooi naar voren gebracht nieuw feit betreft en dat de regels van een goede procesorde meebrengen dat op die stelling geen acht kan worden geslagen op de grond dat [verweerster] c.s. daarop niet voldoende hebben kunnen reageren of dat de stelling een nader onderzoek nodig zou maken waarvoor het geding geen gelegenheid meer biedt, blijkt zulks niet uit zijn arrest. Derhalve is het arrest van het hof op dit punt niet naar de eisen der wet met redenen omkleed (zie bijv. HR 11 april 1986, NJ 1987, 433 nt. WHH en HR 27 september 1991, 801). Het middel treft bij gevolg doel.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 13‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Executiegeschil tussen accountant/administrateur en een voormalige cliënt over de nakoming van diens veroordeling bij kort-gedingvonnis tot afgifte van al haar administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens; stelplicht en toelating tot bewijslevering in hoger beroep; cassatie, aan het middel te stellen eisen.
13 oktober 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/251HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.F.A. Linssen-van Rossum,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 9 januari 1998 verweersters in cassatie - verder te noemen: [verweerster] c.s. - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
primair:
- het op 29 oktober 1997 ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslag op te heffen, althans [verweerster] c.s. te veroordelen om dit beslag binnen twee dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen;
- [verweerster] c.s. te verbieden om het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 augustus 1997 ten uitvoer te leggen vooral wat betreft de dwangsommen en [verweerster] c.s. te veroordelen om de (voorbereidingen tot) executie te staken;
- het een en ander op straffe van verbeurte door iedere gedaagde van een dwangsom van ƒ 20.000,-- voor iedere dag dat een of meer van de gedaagden in gebreke blijven met de volledige nakoming van het in deze te wijzen vonnis, een gedeelte van een dag te rekenen voor een gehele dag;
subsidiair:
- de executie van vorenbedoeld vonnis voor onbepaalde tijd te schorsen;
primair en subsidiair:
- [verweerster] c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding.
[Verweerster] c.s. hebben de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd:
- [eiser] te veroordelen tot de onvoorwaardelijke afgifte van de stukken die [betrokkene 1] noemt in zijn brief van 9 september 1997 en (daarnaast) die stukken die [eiser] noemt c.q. aanbiedt in zijn brief van 25 augustus 1997 binnen zeven dagen na betekening van het in deze door de rechtbank gewezen vonnis, op straffe van verbeurte van een door de rechtbank nader te bepalen dwangsom;
- [eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [verweerster] c.s. feitelijk ter hand te stellen een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificatie c.q. urenverantwoording en de daarvoor in rekening gebrachte kosten tot een totaalbedrag van ƒ 110.000,--, zijnde het bedrag dat [verweerster] c.s. voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden in elk geval reeds hebben betaald;
- [eiser] te veroordelen in de kosten van de conventie en de reconventie.
Bij conclusie van repliek hebben [verweerster] c.s. hun vorderingen vermeerderd met een vordering tot verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [eiser] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen.
[Eiser] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De rechtbank, waarnaar de zaak door de president was verwezen, heeft bij vonnis van 26 maart 2003 in conventie het gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld binnen vier weken na betekening van het vonnis aan [verweerster] c.s. ter hand te stellen een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificatie c.q. urenverantwoording en de daarvoor in rekening gebrachte kosten tot een totaalbedrag van ƒ 110.000,--, zijnde het bedrag dat [verweerster] c.s. voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden in elk geval reeds hebben betaald.
Tegen het vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 28 april 2005 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] heeft als accountant/administrateur werkzaamheden verricht voor en in opdracht van [verweerster] c.s.
(ii) Vanaf 12 oktober 1994 heeft [eiser] aan [verweerster] c.s. facturen gezonden tot een totaalbedrag van ƒ 175.050,--. Daarvan is ƒ 109.087,50 betaald.
(iii) Nadat de zakelijke relatie in mei 1997 was beëindigd, hebben [verweerster] c.s. aan [eiser] afgifte verzocht van de totale administratie met betrekking tot [verweerster] c.s. [eiser] heeft afgifte geweigerd zolang het hiervoor genoemde totaalbedrag niet volledig zou zijn betaald.
(iv) Bij vonnis in kort geding van 26 augustus 1997 heeft de president van de rechtbank te 's-Gravenhage [eiser], die zich tevergeefs op retentierecht beriep, veroordeeld tot afgifte aan [verweerster] c.s. van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens binnen een week na betekening van het vonnis, zulks onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 1000,-- (gemaximeerd op ƒ 100.000,--) per dag dat [eiser] met die afgifte in gebreke zou blijven.
(v) [Eiser] heeft per post een aantal stukken aan [verweerster] c.s. gezonden, voor het laatst begin september 1999 (bedoeld zal zijn: 1997).
(vi) [Verweerster] c.s., van mening dat [eiser] niet alle stukken heeft afgegeven, hebben [eiser] aangezegd dat hij ƒ 100.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd en hebben onder hem executoriaal beslag gelegd.
3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 nader omschreven vorderingen heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij volledig aan het vonnis van 26 augustus 1997 heeft voldaan. De rechtbank, waarnaar de zaak op de voet van art. 438 lid 3 Rv. door haar president was verwezen, heeft de vordering afgewezen. De reconventionele vordering (afgifte van een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificatie c.q urenverantwoording en de daarvoor in rekening gebrachte kosten, voor zover door [verweerster] c.s. voldaan) heeft de rechtbank toegewezen.
3.3 Deze beslissingen heeft [eiser] in hoger beroep elk met een grief bestreden. Beide grieven zijn door het hof verworpen. Het daartoe overwogene kan, voor zover in cassatie van belang, als volgt worden samengevat. [Verweerster] c.s. onderbouwen hun stelling dat niet alle stukken zijn overhandigd met een brief van 9 september 1997 van [betrokkene 1], de opvolgend accountant, die is opgesteld na ontvangst van de laatste zending stukken eerder in die maand. In deze brief worden de nog ontbrekende stukken vermeld (rov. 4.4). [eiser] stelt dat hij deze hetzij reeds aan [verweerster] c.s. heeft overgedragen, hetzij nimmer in zijn bezit heeft gehad. Ten aanzien van de aangifte vennootschapsbelasting 1993, de aangiften omzetbelasting 1990-1996, de aangiften loonbelasting 1990-1996, de enkelvoudige jaarrekeningen 1996 en de diskettes heeft [eiser] de gemotiveerde stelling van [verweerster] c.s. dat niet alle administratieve stukken zijn overgedragen echter onvoldoende betwist. Daarbij heeft het hof, dat van oordeel was dat het door de president gegeven bevel zich niet beperkte tot de stukken die vermeld waren op de door [verweerster] c.s. in de kortgedingprocedure overgelegde lijst, in aanmerking genomen:
- wat betreft de aangifte vennootschapsbelasting 1993, dat [eiser] in een brief van 21 mei 2003 vermeldt dat een bepaalde factuur betrekking heeft op werkzaamheden inzake die aangifte;
- wat betreft de overige hiervoor genoemde aangiften, dat [eiser] weliswaar betoogt dat [verweerster] c.s. die stukken al voor de kortgedingzitting in bezit hadden, maar dat hij zelf in een na die zitting geschreven brief aan [verweerster] c.s. een voorstel heeft gedaan waaruit niet anders kan worden begrepen dan dat hij toen over de in die brief genoemde stukken beschikte en [verweerster] c.s. niet;
- wat betreft de diskettes, dat [eiser] stelt dat hij die nooit in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij in een brief van 21 augustus 1997 heeft aangeboden de diskettes van de jaarstukken en van het kasboek 1995,1996 en ten dele 1997 af te geven na betaling van de desbetreffende werkzaamheden (rov. 4.5-4.10). Het betoog van grief 2 dat [verweerster] c.s. geen belang hebben bij het verstrekken van de specificaties van de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden slaagt niet. Nu vaststaat dat [verweerster] c.s. ƒ 109.087,50 heeft betaald is haar belang bij de specificatie van de desbetreffende werkzaamheden gegeven (rov. 4.11 en 4.12). Uit het voorgaande volgt dat aan de bewijsaanbiedingen van [eiser] moet worden voorbijgegaan (rov. 4.13).
3.4.1 Middel 1 klaagt dat het hof door het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen heeft miskend dat de veroordeling van [eiser] tot het afgeven van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens en niet slechts de gegevens die vermeld stonden op de eerder door [verweerster] c.s. overgelegde lijst een onmogelijke veroordeling inhoudt indien niet bij beide partijen een identieke en duidelijke perceptie bestaat van wat het begrip "alle" omvat.
3.4.2 Het middel faalt. Het miskent dat aan het hof niet ter beoordeling was voorgelegd of het op 26 augustus 1997 door de president van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding gegeven bevel juist (geformuleerd) was, maar slechts - althans wat het geding in conventie betreft - of [eiser] aan dat bevel had voldaan.
3.5.1 Middel 2 keert zich tegen de beslissing van het hof in rov. 4.13 dat aan de bewijsaanbiedingen van [eiser] kon worden voorbijgegaan. Het klaagt dat het hof een verboden prognose heeft gegeven ten aanzien van het bewijs dat, met betrekking tot de stukken die [eiser] van [verweerster] c.s. in zijn bezit heeft gehad, zou kunnen worden ontleend aan de getuigenverklaring van [betrokkene 2], die meer dan twintig jaar in loondienst als boekhouder voor [verweerster] c.s. heeft gewerkt, en dat het ten onrechte heeft nagelaten door middel van een bewijsopdracht vast te stellen over welke door [verweerster] c.s. opgevorderde stukken [eiser] beschikte.
3.5.2 Het middel faalt omdat het eraan voorbijziet dat het hof [eiser] niet tot bewijslevering heeft toegelaten omdat hij, zoals uiteengezet in de hiervoor in 3.3 weergegeven overwegingen 4.5 - 4.10, niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot zijn verweer dat hij volledig aan het door de president van de rechtbank te 's-Gravenhage gegeven bevel tot afgifte had voldaan. Dit oordeel is onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd, zodat het middel ook faalt voor zover daarin in paragraaf 5 het tegendeel zou worden betoogd.
3.6 Middel 3 bevat, voorzover duidelijk, de klacht dat het hof is voorbijgegaan aan het met stukken onderbouwde betoog van [eiser], naar voren gebracht bij gelegenheid van de pleidooien voor het hof, dat hij inmiddels had voldaan aan de in reconventie door de rechtbank uitgesproken veroordeling. De klacht faalt. Het hof heeft kennelijk, en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat [eiser] zich hier beriep op een feit dat aan de juistheid van de door hem bestreden beslissing van de rechtbank niet kon afdoen. Tot verdere motivering was het hof niet gehouden. Het middel voldoet voor het overige niet aan de eisen die ingevolge art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel moeten worden gesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 oktober 2006.