HR, 29-09-2006, nr. C05/179HR
ECLI:NL:HR:2006:AY7920
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2006
- Zaaknummer
C05/179HR
- LJN
AY7920
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY7920, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑09‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY7920
ECLI:NL:HR:2006:AY7920, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑09‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY7920
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 29‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen een deelnemer aan de Postcodeloterij die door tijdelijke incassoblokkade wegens ongeoorloofde debetstand bij een trekking prijzengeld is misgelopen (zie C05/178), en Interpay die met de verwerking van het interbancair betalingsverkeer was belast (81 RO).
Rolnr. C05/179HR
mr. J. Spier
Zitting 16 juni 2006
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
Interpay Bankgirocentrale B.V.
(hierna: Interpay)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende, door de Rechtbank Utrecht in rov. 2.1-2.5 van haar vonnis van 25 februari 2004 vastgestelde feiten. Blijkens rov. 3 van zijn arrest van 17 maart 2005 is ook het Hof Amsterdam van deze feiten uitgegaan. In rov. 4.1 heeft het Hof deze feiten samengevat.
1.2 [Eiser] heeft in 2002 meegespeeld in de Nationale Postcodeloterij (hierna: de Postcodeloterij). [Eiser] speelde in dat jaar mee met twee loten en deed tevens mee aan de zogenoemde Jackpot Verdubbelaar.
1.3 [Eiser] heeft aan de Postcodeloterij een machtiging verstrekt om maandelijks de door hem verschuldigde inleggelden automatisch van zijn bankrekening bij zijn Rabobank (verder: Rabobank) te incasseren.
1.4 De Postcodeloterij heeft de door [eiser] verschuldigde bedragen doen innen op basis van een zogenoemde incasso-overeenkomst met Interpay. De Postcodeloterij levert daartoe bestanden in elektronische vorm aan bij Interpay.
1.5 Interpay is een joint venture van een aantal Nederlandse banken en is onder meer belast met de verwerking van interbancair betalingsverkeer.
1.6 De Algemene voorwaarden incasso die Interpay hanteert ten opzichte van de bij haar aangesloten banken (waaronder Rabobank) en bedrijven of instellingen aan wie door een debiteur een volmacht is verstrekt om een bepaalde vordering te incasseren ('Incassanten'), houden onder andere in:
"Artikel 9: Uitvoering Incasso-opdracht
1. De bank van de Debiteur heeft het recht - al dan niet op verzoek van de Debiteur - de uitvoering van Incasso-opdrachten ten laste van de rekening van de Debiteur te weigeren. Mededeling hiervan aan de Incassant geldt als een intrekking van de Machtiging door de Debiteur."
1.7 Nadat de bankrekening van [eiser] op 6 augustus 2002 een overschrijding van de toegestane kredietlimiet vertoonde, heeft Rabobank dit door middel van een elektronische code gemeld aan Interpay. Het betreft de blokkeringscode met nummer 02 ('alle debiteringen toegestaan met uitzondering van incasso').
1.8 Interpay heeft deze code op 8 augustus 2002 elektronisch verwerkt en dit door middel van een eigen code, te weten de Signaalcode met nummer 1010 ('incasso niet meer mogelijk'), gemeld aan Postcodeloterij.
1.9 De blokkering van de bankrekening van [eiser] is op 10 september 2002, na overleg tussen [eiser] en Rabobank, ongedaan gemaakt.
1.10 Op 15 november 2002 vond een extra trekking van de Postcodeloterij plaats. De winnende postcode was dat van [eiser]' adres. De hoofdprijs bedroeg € 3.845.000.
1.11 [Eiser] werd terzake van deze trekking door Postcodeloterij niet als deelnemer aangemerkt omdat met betrekking tot die trekking geen incasso van zijn bankrekening ten behoeve van Postcodeloterij had plaatsgevonden. Daarom waren aan hem geen lotnummers toegekend en was zijn naam niet op de trekkingslijst geplaatst. Zou dat wel zijn gebeurd, had [eiser] van de hoofdprijs € 699.090,91 (verminderd met(1) 25% kansspelbelasting) ontvangen.
1.12 [Eiser] heeft Rabobank aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het voorgaande heeft geleden. [Eiser] en Rabobank hebben naar aanleiding daarvan op 16 december 2002 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op grond daarvan heeft Rabobank € 349.742,09 aan [eiser] voldaan.
2. Procesverloop
2.1.1 Bij exploot van 24 maart 2003 heeft [eiser] Interpay gedagvaard voor de Rechtbank Utrecht.
2.1.2 [Eiser] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Interpay jegens hem aansprakelijk is
i) op grond van art. 6:173 BW door gebruik te maken van ondeugdelijke software;
ii) wegens het inbreuk maken op de subjectieve rechten van [eiser] door in haar Algemene voorwaarden incasso een bepaling op te nemen op grond van een bevoegdheid die haar niet toekomt en op grond waarvan Postcodeloterij de conclusie heeft getrokken dat de aan haar verstrekte machtiging was ingetrokken;
iii) door het niet-naleven van de op haar rustende zorgplicht en het maken van een onjuiste belangenafweging.
2.1.3 Daarnaast heeft [eiser] gevorderd Interpay te veroordelen om aan hem te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming en het onrechtmatig handelen terzake van de inning van verschuldigde inleggelden, nader op te maken bij staat, een en ander met nevenvorderingen.(2)
2.1.4 Zoals de Rechtbank in rov. 4.1 van haar vonnis van 25 februari 2004 heeft vastgesteld, komen de gronden die [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd (ook naar eigen zeggen) hierop neer dat Interpay in het elektronisch berichtenverkeer de haar aangeleverde informatie op onjuiste wijze heeft verwerkt, waardoor de incasso voor de Postcodeloterij van zijn bankrekening geen doorgang kon vinden en hij uiteindelijk niet heeft deelgenomen aan de litigieuze trekking. [Eiser] heeft er in dit verband op gewezen dat de door Rabobank aangebrachte blokkering van zijn bankrekening reeds op 10 september 2002 was opgeheven, zodat er geen beletsel meer voor de incasso bestond.
2.2 Interpay heeft de vordering bestreden.
2.3.1 Na het wijzen van een tussenvonnis dat thans zonder belang is, heeft de Rechtbank bij vonnis van 25 februari 2004 [eiser]s' vorderingen afgewezen.
2.3.2 De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat Interpay in geen enkel opzicht onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door het hanteren van de code 1010 (rov. 4.7). Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat
i) niet duidelijk is waarom het Interpay niet vrij zou staan met de betrokken bank en de Postcodeloterij een bepaling zoals art. 9 lid 1 van de Algemene voorwaarden incasso overeen te komen (rov. 4.3);
ii) [eiser] Interpay niet kan tegenwerpen dat zij zich op (de consequentie van) art. 9 lid 1 beroept aangezien [eiser] zelf heeft nagelaten om een toereikend saldo voor de incasso te verzorgen (rov. 4.4);
iii) hervatting van de incasso pas weer mogelijk was zodra [eiser] een nieuwe machtiging had afgegeven aan de Postcodeloterij en dit (tijdig) aan Interpay was gemeld (rov. 4.4 en 4.5) en
iv) niet tot aansprakelijkheid van Interpay kan leiden dat zij na de deblokkering van [eiser]' bankrekening niet eigener beweging heeft zorggedragen voor de hervatting van de incasso en niet aan Postcodeloterij heeft gemeld dat de blokkering mogelijk slechts tijdelijk was (rov. 4.6).
2.4 [Eiser] is van het vonnis van 25 februari 2004 in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven. Interpay heeft de grieven bestreden.
2.5 Het Hof heeft het vonnis bekrachtigd. Voor zover in cassatie van belang, heeft het Hof daartoe het volgende overwogen:
"4.2 De eerste grief strekt blijkens haar toelichting ten betoge dat de rechtbank ten onrechte de opdracht tot het automatisch en maandelijks incasseren van de verschuldigde inleggelden niet heeft aangemerkt als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW) en mitsdien artikel 7:408 BW onjuist heeft toegepast.
4.3 Dit betoog kan niet worden aanvaard. Het hof kan in het midden laten of de door [eiser] verschafte machtiging tot incasso moet worden aangemerkt als een opdracht aan de Rabobank, nu deze bank in dit geding geen partij is. Interpay, immers een door de Postcodeloterij en de Rabobank gebezigd intermediair ten beboeve van het betalingsverkeer, is een zelfstandige rechtspersoon die niet een overeenkomst van opdracht met [eiser] heeft gesloten, doch slechts met de partijen die haar bezigden en kennelijk zijn op die overeenkomsten de algemene voorwaarden van Interpay toepasselijk. Het in artikel 7:408 BW bepaalde omtrent de beëindiging van de overeenkomst van opdracht mist dus toepassing op de relatie tussen [eiser] en Interpay. De eerste grief mist doel.
(...)
4.6 De grieven 3 en 4 (...) stellen de vraag aan de orde of Interpay de haar jegens [eiser] betamende zorgplicht heeft geschonden. In concreto verwijt [eiser] aan Interpay door het gebruik van de code "1010 incasso niet meer mogelijk" een onmogelijk te nemen barrière opgeworpen te hebben aan de incassopogingen van de Postcodeloterij vanaf 27 augustus 2002, ofschoon de rekeningblokkade op 10 september 2002 had moeten zijn opgeheven. Het had zijns inziens op de weg van Interpay gelegen om vanaf die datum de hervatting van de incasso's mogelijk te maken, hetzij door een code te bezigen die (na opheffing van de blokkade) deze hervatting toe zou laten, hetzij door actief op te treden. Nu Interpay dat heeft nagelaten heeft [eiser] de hem toegebrachte schade geleden, waarvoor hij Interpay aansprakelijk houdt.
4.7 De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Naar Interpay niet of onvoldoende bestreden heeft gesteld staat het haar clientèle in het algemeen, de Postcodeloterij in het bijzonder, voldoende duidelijk voor ogen dat Interpay de automatische en maandelijkse incasso van zekere bedragen na een blokkade als de onderhavige slechts na een nieuwe opdracht van de incassant (die daarvoor een machtiging van de betrokken debiteur behoeft) hervat. Die gedragslijn heeft Interpay neergelegd in artikel 9.1 van haar algemene voorwaarden en het stellen (en nakomen) van die algemene voorwaarden kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt jegens [eiser], reeds omdat de eigen clientèle van Interpay met deze, de rekeninghouders beschermende maatregel, instemt. Daar komt nog bij dat tussen de verruiming van het [eiser] toegemeten krediet van de Rabobank op 10 september 1992 en de extra trekking van de Postcodeloterij op 15 november 2002 twee volle maanden verstreken zijn, zodat [eiser], die blijkens zijn onderhandelingen met de Rabobank over de verruiming van de kredietlimiet op de hoogte was van het feit dat zijn bankrekening reeds op 6 augustus 2002 een zodanige overschrijding van de toegestane kredietlimiet vertoonde dat de automatische incasso dientengevolge beëindigd was, voldoende tijd heeft gehad om zelf na te gaan of de automatische incasso van zijn inleg voor de Postcodeloterij spontaan was hervat, doch [eiser] heeft dit kennelijk nagelaten, althans hij heeft geen kenbare poging in het werk gesteld om zijn deelname aan de Nationale Postcodeloterij te hernieuwen. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat Interpay een op haar rustende zorgplicht jegens [eiser] zou hebben geschonden door de door en vanwege de Rabobank, tot stilstand gebrachte automatische, maandelijkse incasso niet spontaan, zonder daartoe strekkende opdracht te hervatten. De grieven 2, 3 en 4 falen mitsdien."
2.6 [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Interpay heeft het beroep bestreden. Vervolgens hebben partijen hun stellingen schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van de middelen
3.1.1 Cassatiemiddel I komt met een rechts- en een motiveringsklacht op tegen rov. 4.7 tweede volzin. Het betoogt dat het Hof heeft miskend dat Interpay, op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer jegens [eiser] betaamt, ertoe is gehouden berichten in het elektronisch betalingsverkeer zorgvuldig te interpreteren en door te geleiden, althans bij het doorgeleiden van elektronische betalingsberichten rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser]. Nu Interpay deze verplichting niet is nagekomen, is zij gehouden de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Blijkens de Toelichting (opgenomen in de cassatiedagvaarding) onder 1.3 berust dit betoog op HR 24 september 2004, RvdW 2004, 108 ([...]/A-log).
3.1.2 In de Toelichting onder 1.2 geeft [eiser] aan wat hij ziet als het kernverwijt aan het adres van Interpay: haar systeem bevat een hiaat. Daardoor heeft zij bewerkstelligd dat Postcodeloterij de door hem verstrekte machtiging als vervallen beschouwde. Onder 1.7 wordt als de kern van de zaak genoemd de vraag of Interpay de onder 1.8 genoemde mededeling ("incasso niet meer mogelijk") mocht doen. Immers, zo wordt betoogd, was de blokkade niet definitief.
3.2 De klacht is m.i. reeds tot mislukken gedoemd omdat zij niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. voldoet. Het juridische verwijt dat [eiser] tegen 's Hofs oordeel formuleert, kan niet in abstracto worden beoordeeld. Indien de door hem gepropageerde regel in het algemeen al juist zou zijn, valt of staat de vraag of deze [eiser] in het onderhavige geval kan baten met een waardering van de feiten. In de Toelichting wordt weliswaar een aantal feiten opgedist, maar nergens wordt aangegeven waar [eiser] daarvoor in feitelijke aanleg aandacht heeft gevraagd. Aldus voldoet het middel in zijn geheel niet aan de daaraan te stellen eisen.
3.3 Ten overvloede sta ik kort bij de klacht(en) ten gronde stil.
3.4 In de tweede volzin van rov. 4.7 wordt 'slechts' overwogen dat het de clientèle van Interpay voldoende duidelijk voor ogen staat dat Interpay de automatische en maandelijkse incasso na een blokkade als de onderhavige uitsluitend na een nieuwe opdracht van de incassant hervat.(3) Van een miskenning door het Hof van de in het middel gepropageerde rechtsopvatting is derhalve geen sprake. In zoverre kan mist het middel feitelijke grondslag.
3.5 's Hofs - als zodanig trouwens niet bestreden - oordeel, neergelegd in de tweede volzin van rov. 4.7, behoefde naar mijn mening geen nadere motivering.
3.6.1 In de Toelichting onder 1.7 wordt nog aangevoerd dat het Hof in zijn oordeel had moeten betrekken dat de blokkering van [eiser]' bankrekening door de Rabobank slechts tijdelijk van aard was. Uit de inhoud van de door Interpay gebruikte code ('incasso niet meer mogelijk') zou, volgens [eiser], blijken dat de blokkering definitief was.
3.6.2 Nog daargelaten dat ook een tijdelijke blokkade incasso niet meer mogelijk maakt, zodat de gebruikte code op zich niet onjuist was, laat het tijdelijke karakter van een blokkering onverlet dat naar 's Hofs oordeel Postcodeloterij voldoende duidelijk was dat Interpay na een blokkering als de onderhavige eerst na een nieuwe opdracht van Postcodeloterij - die daarvoor een machtiging van [eiser] behoefde - de incasso zou hervatten. In het licht hiervan doet niet terzake of de blokkering al dan niet een tijdelijk karakter had.
3.7.1 Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, heeft het arrest [...]/Alog geen betrekking op gevallen als de onderhavige; gevallen die zich kenmerken door massaliteit en de daardoor onvermijdelijke standaardisering. Het is juist deze massaliteit en standaardisering aan de zijde van een interbancaire instelling als Interpay die ertoe leidt dat het maatwerk noodgedwongen moet worden doorgeschoven naar en overgelaten aan de meest betrokken partijen: de bank en de incassant. Het Hof brengt dat, in veel geserreerdere bewoordingen, in rov. 4.7 tot uitdrukking.
3.7.2 Daarbij verdient nog aantekening dat Interpay - zoals zij terecht heeft aangevoerd - geen enkel zicht heeft op de verhouding tussen Postcodeloterij, Rabobank en [eiser]. Het is ten minste aan twijfel onderhevig of het, onder meer uit privacy-overwegingen, wel toelaatbaar zou zijn dat zij zich inhoudelijk zou (moeten) gaan bemoeien met de solvabiliteit, het betalingsgedrag en dergelijke omstandigheden meer van personen met wie zij geen enkele relatie heeft.
3.7.3 Bovendien heeft Interpay zich wel degelijk iets gelegen laten liggen aan de belangen van derden. Immers maken haar algemene voorwaarden (met name art. 9) duidelijk dat niet zij, maar de andere rechtstreeks betrokkenen stappen moeten nemen om na een blokkering tot een nieuwe incasso te geraken. Aldus liggen de verantwoordelijkheden duidelijk en dat is in het belang van personen zoals [eiser].
3.8 In het arrest [...]/Alog wordt het volgende overwogen:
"Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben (...). Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat de contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door deze belangen te laten bepalen. Bij de beantwording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling" (rov. 3.4).
3.9 Al aangenomen dat de contractuele verhouding tussen Interpay en (de bank van) Postcodeloterij in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden (onder wie [eiser]), die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden - in zin van de zo-even geciteerde rov. - kan de in het arrest geformuleerde regel [eiser] niet baten. Het arrest ziet immers op het geval waarin de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in de uitvoering ten opzichte van zijn wederpartij tekortschiet. In het onderhavige geval is evenwel gesteld noch gebleken dat Interpay tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verbintenissen jegens (de bank van) Postcodeloterij. Het middel voert dat ook niet aan.
3.10 Ook overigens kan dit arrest [eiser] geen soelaas bieden in het licht van de onder 3.7 gememoreeerde omstandigheden. Het middel noemt niet - op een wijze die voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. - feiten of omstandigheden die in het licht van de in de geciteerde rov. van het arrest [...]/Alog genoemde factoren tot een andere conclusie zouden nopen.
3.11 Cassatiemiddel II is gericht tegen de derde volzin van rov. 4.7. Betoogd wordt dat het Hof daarmee heeft miskend dat Interpay aan het bepaalde in art. 9.1 Algemene voorwaarden incasso geen derdenwerking ten nadele van [eiser] kan ontlenen, althans dat het oordeel van het Hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
3.12 De bestreden rov. bouwt voort op de daaraan voorafgaande volzin (tevergeefs bestreden door het eerste middel). Volgens het Hof heeft Interpay niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door het hanteren van art. 9.1, nu haar clientèle daarmee heeft ingestemd en de voorwaarde strekt ter bescherming van rekeninghouders (ik voeg toe: zoals [eiser]).
3.13 De klacht mist feitelijke grondslag nu het Hof geen oordeel velt over derdenwerking ten nadele van [eiser].
3.14.1 Volgens middel IV - middel III dat op rov. 4.3 betrekking heeft, bespreek ik hierna - heeft het Hof ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden in de vierde volzin van rov. 4.7 overwogen dat [eiser] voldoende tijd heeft gehad om zelf na te gaan of de automatische incasso van zijn inleg voor de Postcodeloterij spontaan was hervat, doch dat hij dit heeft nagelaten, althans geen kenbare poging in het werk heeft gesteld om zijn deelname aan de Nationale Postcodeloterij te hernieuwen.
3.14.2 Blijkens het kopje van middel IV ("t.a.v. eigen schuld") en de Toelichting onder 4.4-4.9, gaat het middel ervan uit dat het Hof in de vierde volzin van rov. 4.7 toepassing heeft gegeven aan art. 6:101 BW.
3.15.1 Aldus berust het middel op een verkeerde lezing van bestreden volzin; het mist dus feitelijke grondslag.
3.15.2 's Hofs oordeel heeft immers onmiskenbaar betrekking op de vraag of Interpay onrechtmatig heeft gehandeld. Dit volgt enerzijds uit de begin-woorden van de vierde volzin ("Daar komt nog bij dat"). Daaruit blijkt dat het Hof het oog heeft gehad op een de onrechtmatigheid rakende omstandigheid, die wordt genoemd naast die vermeld in de tweede en derde volzin van rov. 4.7 waarin het Hof aangeeft dat Interpay niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
3.15.3 Dat het Hof het oog heeft op onrechtmatigheid en niet op eigen schuld blijkt eveneens uit de voorlaatste volzin van rov. 4.7. Daarin heeft het Hof overwogen dat onder deze omstandigheden niet kan worden volgehouden dat Interpay een op haar rustende zorgplicht jegens [eiser] zou hebben geschonden.
3.15.4 De vraag of 's Hofs zo-even weergegeven oordeel begrijpelijk of juist is, laat ik rusten nu het middel op dat punt geen klacht behelst.
3.16 Zou al moeten worden aangenomen dat het Hof in de hier besproken uiteenzetting doelt op eigen schuld, dan zou het gaan om een obiter dictum. De vraag of dat oordeel de toets der kritiek kan doorstaan, zou dan eerst aan de orde komen als 's Hofs oordeel dat Interpay niet onrechtmatig heeft gehandeld met vrucht zou zijn bestreden. Dat is evenwel niet het geval.
3.17.1 Middel III voert aan dat het Hof ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden in rov. 4.3, tweede volzin, heeft overwogen dat in het midden gelaten kan worden of de door [eiser] aan Rabobank verstrekte machtiging tot incasso moet worden aangemerkt als een opdracht aan Rabobank, nu deze bank in dit geding geen partij is.
3.17.2 Volgens de Toelichting onder 3.2-3.4 is 's Hofs oordeel gebaseerd op een onjuiste vaststelling van hetgeen [eiser] in zijn eerste grief tegen het vonnis van 25 februari 2004 heeft betoogd. Deze ziet immers op zijn machtiging aan Postcodeloterij en niet - zoals het Hof oordeelt - aan Rabobank.
3.18 Grief 1 richtte zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat en waarom Interpay wegens de door [eiser] gecreëerde ongeoorloofde debetstand zich mocht beroepen op art. 9 van haar algemene voorwaarden. De grief strekte ten betoge dat de Rechtbank aldus heeft miskend dat de door [eiser] aan Postcodeloterij gegeven machtiging (kennelijk aangeduid als opdracht) niet door Postcodeloterij als ingetrokken mocht worden aangemerkt.
3.19 Deze grief kan hoe dan ook nergens toe leiden omdat deze geen betrekking heeft op (een beweerde tekortkoming van) Interpay. Uit de niet gemakkelijk te doorgronden toelichting op deze grief valt op te maken dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat Postcodeloterij jegens hem tekort is geschoten. Reeds daarom doet niet ter zake dat het Hof de - weinig heldere - grief in zoverre inderdaad heeft misverstaan dat deze klaarblijkelijk betrekking heeft op de relatie Postcodeloterij/[eiser] en niet - zoals in het arrest vermeld - de relatie Rabobank/[eiser].
3.20 Het middel mislukt ook overigens bij gebrek aan belang. Het slagen van de klacht zou er immers toe leiden dat in plaats van Rabobank Postcodeloterij zou moeten worden gelezen. Ook in dat geval blijft overeind 's Hofs oordeel dat het in art. 7:408 BW bepaalde omtrent de beëindiging van de overeenkomst van opdracht toepassing mist op de relatie tussen [eiser] en Interpay.
3.21 M.i. kan deze zaak worden afgehandeld op de voet van art. 81 RO.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep, zulks met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1. Aldus rov. 4.1 van 's Hofs arrest; het Hof wijkt hier (ongetwijfeld terecht) af van rov. 2.4 van het onder 1.1 genoemde vonnis van de Rechtbank; daartegen is geen klacht gericht.
2 Uit par. 25 van de inleidende dagvaarding blijkt dat de schade - volgens [eiser] - € 699.075,91 beloopt.
3 Het Hof werkt dat uit in de derde volzin van rov. 4.7.
Uitspraak 29‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen een deelnemer aan de Postcodeloterij die door tijdelijke incassoblokkade wegens ongeoorloofde debetstand bij een trekking prijzengeld is misgelopen (zie C05/178), en Interpay die met de verwerking van het interbancair betalingsverkeer was belast (81 RO).
29 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/179HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.G. Pherai,
t e g e n
INTERPAY BANKGIROCENTRALE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 24 maart 2003 verweerster in cassatie - verder te noemen: Interpay - gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat Interpay door gebruik te maken van ondeugdelijke software, van een gebrekkige zaak gebruik heeft gemaakt en daardoor op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is;
2. voor recht te verklaren dat Interpay aansprakelijk is wegens het inbreuk maken op de subjectieve rechten van [eiser] door in haar Algemene voorwaarden incasso een bepaling op te nemen op grond van een bevoegdheid die haar niet toekomt en op grond waarvan de Nationale Postcode Loterij (verder te noemen: de Postcodeloterij) de conclusie heeft getrokken dat de aan haar verstrekte machtiging was ingetrokken, zodat Interpay onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser];
3. voor recht te verklaren dat Interpay door het niet naleven van de op haar rustende zorgplicht en het maken van een onjuiste belangenafweging onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat dit onrechtmatig handelen Interpay kan worden toegerekend en op grond waarvan Interpay jegens [eiser] aansprakelijk is;
4. Interpay te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de door [eiser] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming en onrechtmatig handelen zijdens Interpay ter zake van de inning van verschuldigde inleggelden geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2002;
5. Interpay te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten van het geding.
Interpay heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 mei 2003 een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 25 februari 2004 heeft de rechtbank de vordering afgewezen en [eiser] in de kosten van het geding veroordeeld.
Tegen het vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 17 maart 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [eiser] verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Interpay heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Interpay begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 september 2006.