HR, 21-03-2003, nr. C02/007HR
ECLI:NL:HR:2003:AF2158
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-03-2003
- Zaaknummer
C02/007HR
- Conclusie
Mr L. Strikwerda
- LJN
AF2158
- Roepnaam
Bruynzeel/Van Gennip
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF2158, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑03‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF2158
ECLI:NL:HR:2003:AF2158, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑03‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF2158
- Wetingang
art. 106 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Conclusie 21‑03‑2003
Mr L. Strikwerda
Partij(en)
Rolnr. C02/007HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 20 dec. 2002
conclusie inzake
Bruynzeel Kasten en Keukens B.V.
tegen
- 1.
[verweerster 1]
- 2.
[verweerder 2]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of thans eiseres tot cassatie (hierna: Bruynzeel) als gedaagde in de eerste aanleg van deze procedure voor de Kantonrechter te Amsterdam al dan niet verstek heeft laten gaan in de zin van art. 106 lid 1 (oud) Rv. De vraag is van belang in verband met het rechtsmiddel dat voor Bruynzeel openstond tegen het vonnis van de Kantonrechter: verzet of hoger beroep.
2.
In cassatie dient van het volgende te worden uitgegaan.
- (i)
Bij exploit van 10 januari 2000 hebben thans verweerders in cassatie (hierna: [verweerder] c.s.) Bruynzeel gedagvaard om op 8 februari 2000 te verschijnen voor de Kantonrechter te Amsterdam. De door [verweerder] c.s. ingestelde vordering strekt ertoe dat - kort gezegd - Bruynzeel zal worden veroordeeld tot herstel van een door haar geleverde, maar onjuist gemonteerde keuken.
- (ii)
Bij vonnis van 18 april 2000 heeft de Kantonrechter de vordering toegewezen.
- (iii)
Onder het kopje "Verloop van de procedure" heeft de Kantonrechter - voor zover thans van belang - vastgesteld:
"Gedaagde partij heeft - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - niet geantwoord."
- (iv)
Onder het kopje "Gronden van de beslissing" heeft de Kantonrechter als volgt overwogen:
"Nu gedaagde partij - hoewel in de gelegenheid gesteld - niet heeft geantwoord is de door eisende partij ingestelde vordering, die overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, als niet weersproken toewijsbaar."
3.
Bruynzeel is van het vonnis van de Kantonrechter in hoger beroep gegaan bij de Rechtbank te Amsterdam. [Verweerder] c.s. hebben het beroep weersproken.
4.
Bij vonnis van 19 september 2001 heeft de Rechtbank Bruynzeel (ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Op grond van de hierboven geciteerde passages uit het vonnis van de Kantonrechter was de Rechtbank van oordeel dat (r.o. 4)
"het vonnis van de kantonrechter [dient] te worden beschouwd als een ingevolge het bepaalde van artikel 106 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gewezen verstekvonnis. Nu uit genoemd vonnis blijkt dat Bruynzeel niet uiterlijk op de terechtzitting had geantwoord, dient ervan te worden uitgegaan dat de kantonrechter aan wie de eis - naar eveneens uit het vonnis blijkt - niet onrechtmatig of ongegrond is voorgekomen, de eis, overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, bij verstek heeft toegewezen.
Dit betekent dat Bruynzeel tegen dit vonnis uitsluitend het rechtsmiddel verzet had kunnen aanwenden."
5.
Bruynzeel is tegen het vonnis van de Rechtbank (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. [Verweerder] c.s. zijn in cassatie niet verschenen.
6.
Het middel strekt ten betoge dat onjuist, althans onbegrijpelijk is dat de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter heeft aangemerkt als een verstekvonnis in de zin van art. 106 (oud) Rv. Het middel voert aan dat uit het vonnis van de Kantonrechter niet volgt dat Bruynzeel niet is verschenen, maar slechts dat zij niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt te antwoorden. Voorts voert het middel aan dat, gelet op hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, het oordeel van de Rechtbank onbegrijpelijk is. Daartoe wijst het middel op de volgende omstandigheden:
- -
uit de memorie van antwoord (blz. 1) van [verweerder] c.s. blijkt dat Bruynzeel wel degelijk is verschenen, maar een aantal malen uitstel heeft gevraagd en gekregen om op de eis te antwoorden;
- -
uit de memorie van grieven (nr. 36 en producties 1 t/m 3) blijkt dat Bruynzeel bij brief van 29 februari 2000 (gericht aan de Kantonrechter) een reactie heeft gegeven op de vordering;
- -
in de memorie van grieven (nrs. 34 t/m 39) wordt geklaagd dat de Kantonrechter niet had mogen aannemen dat Bruynzeel niet op de vordering van [verweerder] c.s. heeft geantwoord.
7.
De vraag of de kantonrechter al dan niet een verstekvonnis heeft gewezen dient te worden beoordeeld aan de hand van het oude procesrecht. Art. 106 lid 1 (oud) Rv bepaalde dat indien de gedaagde in een kantongerechtsprocedure niet uiterlijk op de terechtzitting vermeld in het exploit antwoordt of om uitstel verzoekt, de kantonrechter de eis bij verstek toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Anders dan onder art. 76 lid 1 (oud) Rv inzake de rechtbankprocedure is onder art. 106 lid 1 (oud) Rv inzake de kantongerechtsprocedure voor de vraag of de eis al dan niet bij verstek is toegewezen derhalve niet beslissend of de gedaagde is verschenen, maar of hij heeft geantwoord of om uitstel heeft verzocht. Dit onderscheid hangt samen met de procestechnische omstandigheid dat onder het oude procesrecht de gedaagde in een kantongerechtsprocedure niet ter terechtzitting behoefde te verschijnen, maar kon volstaan met een schriftelijke reactie of een verzoek om uitstel. Vgl. H.J. Snijders, M. Ynzonides en G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2e dr., 1997, nr. 239; M. Ynzonides, Verstek en verzet, diss., 1996, blz. 75.
8.
Het antwoord op de vraag of een vonnis bij verstek of op tegenspraak is gewezen, hangt ervan af hoe het vonnis had behoren te worden uitgesproken, niet van de bewoordingen van het vonnis. Vgl. Snijders/Wendels, Civiel Appel, 1999, nr. 151, en de aldaar genoemde rechtspraak. Voor het onderhavige geval komt het er dus op aan of Bruynzeel al dan niet uiterlijk op de dag van de terechtzitting die is vermeld in de dagvaarding heeft geantwoord of om uitstel heeft verzocht. De bewoordingen van het vonnis van de Kantonrechter zijn daarbij niet beslissend. In het bijzonder komt geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de Kantonrechter - kennelijk op de voet van art. 106 lid 1 (oud) Rv - heeft geoordeeld dat de vordering hem "niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt".
9.
Het lot van het middel is derhalve afhankelijk van de vraag of, ongeacht de door de Kantonrechter gebezigde bewoordingen, uit de gedingstukken blijkt of Bruynzeel overeenkomstig art. 106 lid 1 (oud) Rv heeft geantwoord of om uitstel heeft verzocht.
10.
De omstandigheid dat Bruynzeel naar aanleiding van het onderhavige geschil op 29 februari 2000 een brief met bijlagen aan de Kantonrechter heeft toegestuurd, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat Bruynzeel heeft geantwoord in de zin van art. 106 lid 1 (oud) Rv. Blijkens de memorie van grieven (nr. 36) van Bruynzeel heeft de Kantonrechter deze brief niet geaccepteerd omdat "schriftelijk en in tweevoud een conclusie van antwoord zou dienen te worden genomen". Bruynzeel heeft hieraan klaarblijkelijk niet voldaan. De constatering van de Kantonrechter dat Bruynzeel niet (regelmatig) heeft geantwoord, strookt overigens met de stelling die Bruynzeel zelf in cassatie heeft betrokken, te weten "dat Bruynzeel in eerste aanleg wel verschenen is, maar geen conclusie van antwoord heeft genomen".
11.
Bruynzeel heeft aangevoerd dat zij wèl uitstel heeft verzocht (en verkregen) en dat derhalve op deze grond van een verstekvonnis geen sprake kan zijn. Zij wijst in dit verband ook op de memorie van antwoord van [verweerder] c.s. waarin staat vermeld:
"[Verweerder] [heeft] Bruynzeel bij exploit van 10 januari 2000 gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam, en wel tegen de zitting van 8 februari 2000. Op 8 februari 2000 is Bruynzeel verschenen. Bruynzeel heeft een aantal malen uitstel gevraagd en verkregen om op deze eis te antwoorden."
12.
In het licht van het vorenstaande komt het middel mij gegrond voor, zo al niet in zijn rechtsklacht, dan toch in zijn motiveringsklacht. Immers, voor zover de Rechtbank mocht hebben geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of de Kantonrechter de eis tegen Bruynzeel al dan niet bij verstek in de zin van art. 106 lid 1 (oud) Rv heeft toegezen, niet van belang is of Bruynzeel om uitstel heeft gevraagd, is zij uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover zij van oordeel mocht zijn geweest dat Bruynzeel niet of niet tijdig om uitstel heeft gevraagd, is dit oordeel, gelet op de hiervoor geciteerde stellingen van [verweerder] c.s., zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 21‑03‑2003
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
21 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/007HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BRUYNZEEL KASTEN EN KEUKENS B.V., gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. W.I. Wisman,
t e g e n
1. [verweerster 1],
2. [verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 10 januari 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Bruynzeel - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van de aangevallen beslissing, Bruynzeel te veroordelen om de in het klaagschrift van [verweerder] c.s. opgesomde gebreken c.q. de door deskundige als juist bevonden klachten op te heffen, althans de onjuist gemonteerde delen van de keuken deugdelijk te monteren, en wel binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag.
Bruynzeel heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet geantwoord.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 18 april 2000 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Bruynzeel hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij vonnis van 19 september 2001 heeft de Rechtbank Bruynzeel niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Bruynzeel beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
Bruynzeel heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
Bij exploit van 10 januari 2000 hebben [verweerder] c.s. Bruynzeel gedagvaard om op 8 februari 2000 te verschijnen voor de Kantonrechter te Amsterdam. Zij hebben de hiervoor onder 1. vermelde vordering ingesteld, die kort gezegd ertoe strekt, dat Bruynzeel zal worden veroordeeld tot herstel van een door haar geleverde, maar onjuist gemonteerde, keuken.
- (ii)
Bij vonnis van 18 april 2000 heeft de Kantonrechter de vordering toegewezen.
- (iii)
Onder het kopje "Verloop van de procedure" heeft de Kantonrechter - voorzover thans van belang - vastgesteld:
"Gedaagde partij heeft - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - niet geantwoord."
- (iv)
Onder het kopje "Gronden van de beslissing" heeft de Kantonrechter als volgt geoordeeld:
"Nu gedaagde partij - hoewel in de gelegenheid gesteld - niet heeft geantwoord is de door de eisende partij ingestelde vordering, die overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, als niet weersproken toewijsbaar."
3.2
De Rechtbank heeft Bruynzeel ambtshalve niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Zij heeft als volgt geoordeeld. Het vonnis van de Kantonrechter dient te worden beschouwd als een ingevolge het bepaalde in art. 106 (oud) Rv. gewezen verstekvonnis. Nu uit dit vonnis blijkt dat Bruynzeel niet uiterlijk op de terechtzitting had geantwoord, dient ervan te worden uitgegaan dat de Kantonrechter, aan wie de eis - naar eveneens uit het vonnis blijkt - niet onrechtmatig of ongegrond is voorgekomen, deze eis, overeenkomstig het in art. 106 bepaalde, bij verstek heeft toegewezen. Dit betekent dat Bruynzeel tegen dit vonnis uitsluitend het rechtsmiddel van verzet had kunnen aanwenden (rov. 4).
3.3
Het middel betoogt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat het vonnis van de Kantonrechter dient te worden beschouwd als een ingevolge het bepaalde in art. 106 (oud) Rv. gewezen verstekvonnis, waartegen Bruynzeel uitsluitend het rechtsmiddel van verzet had kunnen aanwenden. Van een verstekvonnis als bedoeld in art. 106 is slechts sprake, indien gedaagde in de procedure in eerste aanleg behoorlijk is opgeroepen, maar niet is verschenen (en het verstek nadien niet is gezuiverd). Uit het vonnis van de Kantonrechter blijkt dat dit op tegenspraak is gewezen. Met de overweging dat gedaagde partij wel in de gelegenheid is gesteld te antwoorden, is kennelijk bedoeld dat Bruynzeel wel is verschenen, maar niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om te antwoorden. Het oordeel van de Rechtbank dat het vonnis van de Kantonrechter dient te worden uitgelegd als een verstekvonnis, is onbegrijpelijk. Uit het vonnis van de Kantonrechter valt niet af te leiden, dat Bruynzeel in eerste aanleg niet is verschenen of dat de vordering van [verweerder] c.s. bij verstek is toegewezen.
Het oordeel van de Rechtbank is onbegrijpelijk in het licht van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht. [Verweerder] c.s. hebben bij memorie van antwoord gesteld dat Bruynzeel op 8 februari 2000 - de eerstdienende dag - is verschenen en een aantal malen uitstel heeft gevraagd en verkregen, om op de eis te antwoorden. Uit de memorie van grieven volgt voorts dat Bruynzeel bij brief van 29 februari 2000 onder verwijzing naar door haar bijgevoegde stukken een reactie heeft gegeven op de door [verweerder] c.s. ingestelde vordering. Bij brief van 24 maart 2000 heeft het Kantongerecht de bijgevoegde stukken teruggezonden. Bruynzeel klaagt in hoger beroep dat de Kantonrechter, gelet op de brief van 29 februari 2000 met bijlagen, niet heeft mogen aannemen dat Bruynzeel niet op de vordering van [verweerder] c.s. heeft geantwoord. Uit een en ander volgt onmiskenbaar dat Bruynzeel in eerste aanleg wel is verschenen, maar geen conclusie van antwoord heeft genomen, aldus het middel.
3.4.1
Het middel wordt terecht aangevoerd. Het in deze zaak van toepassing zijnde art. 106 (oud) Rv. bepaalt dat, indien de gedaagde niet uiterlijk op de terechtzitting, vermeld in het exploit, antwoordt of om uitstel verzoekt, en de voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, de kantonrechter de eis bij verstek toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het gaat derhalve om de vraag of Bruynzeel uiterlijk op de dag van de terechtzitting, die is vermeld in de dagvaarding, heeft geantwoord of om uitstel heeft verzocht. Daarbij komt geen beslissende betekenis toe aan de bewoordingen van het vonnis van de Kantonrechter, in het bijzonder niet aan de omstandigheid dat de Kantonrechter, naar moet worden aangenomen in de zin van art. 106, heeft geoordeeld dat de vordering hem "niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt".
3.4.2
Nu de memorie van grieven van Bruynzeel inhoudt, dat de Kantonrechter de door Bruynzeel op 29 februari 2000 aan de Kantonrechter gezonden brief met bijlagen, niet heeft geaccepteerd omdat "schriftelijk en in tweevoud een conclusie van antwoord zou dienen te worden genomen" en Bruynzeel daaraan klaarblijkelijk niet heeft voldaan, kan er niet van worden uitgegaan dat Bruynzeel heeft geantwoord in de zin van art. 106. Ook Bruynzeel heeft overigens in cassatie het standpunt ingenomen, dat zij in eerste aanleg wel is verschenen, maar geen conclusie van antwoord heeft genomen.
3.4.3
Bruynzeel heeft gesteld dat zij wèl om uitstel heeft verzocht (en uitstel heeft verkregen) in de zin van art. 106 en heeft onder andere aangevoerd dat in de memorie van antwoord door [verweerder] c.s. zelf is vermeld, dat Bruynzeel op 8 februari 2000 is verschenen en dat Bruynzeel een aantal malen om uitstel heeft gevraagd (en uitstel heeft verkregen) om op de eis te antwoorden. Over de vraag of Bruynzeel in de procedure bij de Kantonrechter om uitstel heeft verzocht, heeft de Rechtbank zich niet uitgelaten. Voorzover dat daarop berust dat naar het oordeel van de Rechtbank voor de beantwoording van de vraag, of de Kantonrechter de tegen Bruynzeel ingestelde vordering al dan niet bij verstek in de zin van art. 106 heeft toegewezen, niet van belang is of Bruynzeel om uitstel heeft gevraagd, heeft zij blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent dit artikel. Voorzover zij mocht hebben geoordeeld, dat Bruynzeel niet of niet tijdig om uitstel heeft gevraagd, is dit oordeel mede in verband met de vermelde stellingen van [verweerder] c.s., zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 19 september 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bruynzeel begroot op € 374,95 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 21 maart 2003.