JOL 2002, 661
Wet BOPZ. Machtiging voortgezet verblijf; ‘nodige bereidheid’ in de zin van art. 2 lid 3; gevaar.
HR 06-12-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AF0220
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
6 december 2002
- Magistraten
P. Neleman, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
R02/053HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AF0220
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AF0220, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑12‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AF0220, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2002
Essentie
Wet BOPZ. Machtiging voortgezet verblijf; ‘nodige bereidheid’ in de zin van art. 2 lid 3; gevaar.
Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft het oordeel van de Rechtbank dat door de voorwaardelijke bereidverklaring van de betrokkene, te weten indien aan zijn voorwaarden met betrekking tot het regime wordt voldaan, het gevaar als bedoeld in art. 2 lid 2 Wet BOPZ niet kan worden weggenomen. Falende klachten tegen het oordeel van de Rechtbank dat betrokkene door een blijvende stoornis van de geestvermogens ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging gevaar voor de algemene ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.