JOL 2002, 547
Internationale kinderontvoering; Haags Kinderontvoeringsverdrag; gezamenlijke uitoefening gezagsrecht; stelplicht en bewijslast inzake toestemming achterblijvende ouder; horen minderjarige. Hoger beroep; nieuwe grief bij mondelinge behandeling; grievenstelsel.
HR 18-10-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE5804
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 oktober 2002
- Magistraten
P. Neleman, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
R02/021HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AE5804
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE5804, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑10‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE5804, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2002
Essentie
Internationale kinderontvoering; Haags Kinderontvoeringsverdrag; gezamenlijke uitoefening gezagsrecht; stelplicht en bewijslast inzake toestemming achterblijvende ouder; horen minderjarige. Hoger beroep; nieuwe grief bij mondelinge behandeling; grievenstelsel.
In een geval als het onderhavige, waarin de vader en de moeder gezamenlijk het gezagsrecht over de kinderen uitoefenen, dient uitgangspunt te zijn dat de ouder die weigert de kinderen te doen terugkeren naar hun gewone verblijfplaats, zal moeten stellen en, voor zover nodig, bewijzen of, afhankelijk van de al gebleken omstandigheden, voldoende aannemelijk maken dat de andere ouder ermee heeft ingestemd dat de kinderen niet zullen terugkeren naar deze verblijfplaats. Het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.