HR, 14-06-2002, nr. C00/290HR
ECLI:NL:PHR:2002:AE0657
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-06-2002
- Zaaknummer
C00/290HR
- LJN
AE0657
- Roepnaam
Geldnet/Kwantum
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE0657, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑06‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE0657
ECLI:NL:PHR:2002:AE0657, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE0657
- Vindplaatsen
NJ 2002, 495 met annotatie van K.F. Haak
JOR 2002/151
NJ 2002, 495 met annotatie van K.F. Haak
JOR 2002/151
Uitspraak 14‑06‑2002
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor hulppersonen.
14 juni 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/290HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GELDNET B.V., gevestigd te Maarssen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.M. Hermans,
t e g e n
KWANTUM NEDERLAND B.V., gevestigd te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Kwantum - heeft bij exploit van 20 maart 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Geldnet - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Geldnet te veroordelen om aan Kwantum te betalen een bedrag van ƒ 125.849,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 1995, alsmede met de incassokosten ten bedrage van ƒ 7.652,47.
Geldnet heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 1997 Geldnet veroordeeld om aan Kwantum te betalen een bedrag van ƒ 11,72, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 september 1995 tot aan de voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Kwantum hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft Kwantum haar eis gewijzigd en naast hetgeen in prima gevorderd is vernietiging van de overeenkomst tussen Kwantum en Geldnet, althans de daarvoor in aanmerking komende gedeelten, gevorderd. Geldnet heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 22 juni 2000 heeft het Hof in het principaal en in het incidenteel appel het vonnis van de Rechtbank waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Geldnet beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Kwantum is verstek verleend.
Geldnet heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de door het Hof in rov. 4.1 van het bestreden arrest vastgestelde feiten.
3.2 De vordering van Kwantum in dit geding strekt tot vergoeding van schade die zij geleden heeft ten gevolge van de diefstal van haar geld, dat was opgeslagen in een depot van Geldnet in Duiven. Het geld is gestolen bij een mede door [betrokkene], een werknemer van Geldnet, beraamde en uitgevoerde roofoverval op dat depot op 23 september 1995. De vordering van Kwantum is gebaseerd op wanprestatie van Geldnet ter zake van de overeenkomst tot vervoer van geld van filialen van Kwantum naar een bank, ter uitvoering waarvan het geld in het depot was opgeslagen. Het gaat in cassatie om de vraag of [betrokkene] een hulppersoon van Geldnet is in de zin van art. 6:76 BW. Bij de toewijzing van de vordering van Kwantum heeft de Rechtbank het antwoord op die vraag in het midden gelaten en het beroep van Geldnet op overmacht verworpen op grond van haar uitleg van art. 8:1098 BW. In hoger beroep heeft het Hof de tegen die uitleg gerichte grief onbesproken gelaten, maar het beroep op overmacht verworpen op grond van zijn oordeel dat [betrokkene] als hulppersoon van Geldnet moet worden aangemerkt. Tegen dat oordeel is onderdeel 1 van het middel gericht.
3.3 Het Hof heeft, in cassatie niet bestreden, tot uitgangspunt genomen "dat het Geldnet vrijstond de op vrijdag en zaterdag opgehaalde zendingen tijdelijk op te slaan in haar depot te Duiven (...), dat die opslag strekte ter uitvoering van de vervoerovereenkomst", en dat derhalve "Geldnet ingevolge art. 8:1095 BW tegenover Kwantum aansprakelijk is indien de opgehaalde zendingen tijdens die opslag verloren gaan, tenzij Geldnet als zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp zij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakte - de schadeoorzaak niet had kunnen vermijden of de gevolgen daarvan verhinderen". Onderdeel 1a bestrijdt de daarop volgende overweging van het Hof, die luidt als volgt:
"Een redelijke uitleg van de hier betrokken bepalingen brengt in dit verband mee dat als zodanige personen niet enkel hebben te gelden personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde zendingen - te denken valt aan eventueel bewakingspersoneel -, maar ook aan personen die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de aan haar toevertrouwde zaken uiteindelijk verder te vervoeren. In het licht hiervan moet [betrokkene] worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet in de hiervoor bedoelde zin."
3.4 Het onderdeel wordt terecht voorgesteld. De verbintenis van Geldnet waarom het hier gaat, strekte tot vervoer en opslag van geld van Kwantum en bij de uitvoering van die verbintenis is [betrokkene] niet door Geldnet ingeschakeld. Dat [betrokkene], als lid van het personeel van Geldnet, wel door haar werd ingeschakeld voor de uitvoering van andere verbintenissen en uit dien hoofde toegang had tot het depot van Geldnet, maakt dat niet anders. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 6:76, zoals weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 6, moet de kring van personen waarop deze bepaling betrekking heeft, niet ruim worden getrokken en bestaat - overeenkomstig de tekst - alleen aansprakelijkheid op grond van deze bepaling voor personen van wie de hulp wordt gebruikt bij de uitvoering van de verbintenis ten aanzien waarvan de aansprakelijkheid in het geding is. De bestreden overweging van het Hof berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 Onderdeel 1b richt zich tegen de op het hiervoor besproken oordeel voortbouwende oordelen in rov. 4.8 en 4.9 dat [betrokkene] moet worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet. Het slagen van onderdeel 1a brengt mee dat ook dit onderdeel gegrond is.
3.6 Onderdeel 1c, dat uitgaat van de veronderstelling dat het Hof de aansprakelijkheid van Geldnet voor de gedragingen van [betrokkene] niet heeft gebaseerd op art. 6:76, maar op art. 6:170 BW, kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.7 Onderdeel 1d bestrijdt rov. 4.11 waarin het Hof aan zijn voorafgaande overwegingen de conclusie verbindt dat het beroep van Geldnet op overmacht moet worden verworpen en dat de grief tegen de uitleg door de Rechtbank van art. 8:1098 BW onbesproken kan blijven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat ook dit onderdeel gegrond is.
3.8 Onderdeel 2, dat uitsluitend voorwaardelijk is aangevoerd, behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage;
veroordeelt Kwantum in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Geldnet begroot op € 354,85 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 14 juni 2002.
Conclusie 14‑06‑2002
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor hulppersonen.
Mr. A.S. Hartkamp
nr. C00/290HR
zitting 22 maart 2002
Conclusie inzake
Geldnet B.V.
tegen
Kwantum Nederland B.V.
Feiten en procesverloop
1) Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn arrest van 22 juni 2000 in r.o. 4.1 de feiten vastgesteld, voor zover in hoger beroep nog van belang. Ook in cassatie gaat het om deze feiten. Zij komen kort gezegd op het volgende neer. Krachtens een in 1990 gesloten overeenkomst was de eiseres tot cassatie, Geldnet, verplicht om vier maal per week geld over de weg te vervoeren vanaf een aantal filialen van de verweerster in cassatie, Kwantum, naar de geldtelcentrale van ABN AMRO te Arnhem. Op vrijdag 22 september 1995 heeft Geldnet bij een viertal filialen gelden opgehaald en die opgeslagen in een depot in Duiven. Op zaterdagavond 23 september 1995 zijn die zendingen gestolen bij een gewapende roofoverval. Deze overval was mede beraamd en werd mede uitgevoerd door een medewerker (hierna aangeduid als "[betrokkene]") van Geldnet.
2) Kwantum heeft Geldnet wanprestatie verweten en de veroordeling van Geldnet tot betaling van ƒ 125.849,48 (met rente en incassokosten) gevorderd. Geldnet heeft zich onder meer verweerd met een beroep op overmacht in de zin van art. 8:1098 BW en op het feit dat [betrokkene] niet als hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW is te beschouwen.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 maart 1997 de toepasselijkheid van art. 6:76 in het midden gelaten(1), het beroep van Geldnet op overmacht verworpen en Geldnet aansprakelijk geoordeeld voor de tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. De rechtbank heeft het beroep van Geldnet op beperking van haar aansprakelijkheid tot een bedrag van ƒ 11,72 gegrond geoordeeld.
3) Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Kwantum hoger beroep ingesteld. Geldnet heeft incidenteel geappelleerd. Het hof heeft in het incidentele appel beslist dat [betrokkene] als hulppersoon in de zin van art. 6:76 is te beschouwen. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
"4.9 Het hof neemt als uitgangspunt dat het Geldnet vrijstond de op vrijdag en zaterdag opgehaalde zendingen tijdelijk op te slaan in haar depot te Duiven. Aangenomen moet worden dat die opslag strekte ter uitvoering van de vervoerovereenkomst. Dit een en ander leidt er toe dat Geldnet ingevolge art. 8:1095 BW tegenover Kwantum aansprakelijk is indien de opgehaalde zendingen tijdens die opslag verloren gaan, tenzij Geldnet als zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp zij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakte - de schadeoorzaak niet had kunnen vermijden of de gevolgen daarvan verhinderen. Een redelijke uitleg van de hier betrokken bepalingen brengt in dit verband mee dat als zodanige personen niet enkel hebben te gelden personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde zendingen - te denken valt aan eventueel bewakingspersoneel -, maar ook personen die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de aan haar toevertrouwde zaken uiteindelijk verder te vervoeren. In het licht hiervan moet [betrokkene] worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet in de hiervoor bedoelde zin. [Betrokkene] was immers ten tijde van de overval in dienst van Geldnet (het hof verwerpt de stelling dat hier niet van een normaal dienstverband sprake zou zijn of dat de arbeidsovereenkomst niet geldig zou zijn) en was de avond van de overval voor Geldnet als geldtransporteur werkzaam en had uit dien hoofde toegang tot het depot (hij had die avond, samen met een collega, met een geldauto van Geldnet geldzendingen opgehaald; deze geldzendingen moesten vervolgens in het depot in Duiven worden opgeslagen)."
Na deze beslissing heeft het hof de - eveneens in het incidentele appel bestreden - juistheid van de door de rechtbank aan de art. 8:1098 BW gegeven uitleg in het midden gelaten.
4) Geldnet heeft (tijdig)(2) beroep in cassatie ingesteld en een uit twee onderdelen opgebouwd cassatiemiddel voorgesteld, dat zij schriftelijk heeft toegelicht. Kwantum is in cassatie niet verschenen.
Bespreking van het cassatiemiddel
5) Onderdeel 1 betoogt dat het hierboven weergegeven oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Ik meen dat deze klacht terecht wordt voorgesteld.
Volgens art. 6:76 is de schuldenaar op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van personen van wier hulp hij bij de uitvoering der verbintenis gebruik maakt. In deze bepaling zijn twee beperkingen gelegen, namelijk ten aanzien van de kring van personen voor wier handelingen men aansprakelijk is en ten aanzien van de gedragingen van bedoelde personen.
6) Uit de parlementaire geschiedenis(3) blijkt dat de kring van personen voor wier gedragingen krachtens art. 6:76 aansprakelijkheid bestaat, niet ruim moet worden opgevat. Deze aansprakelijkheid bestaat niet "voor gedragingen van derden die door de schuldenaar niet op een of andere wijze bij de uitvoering van de verbintenis zijn betrokken, hetzij rechtstreeks hetzij door middel van een ander die de hulppersoon op zijn beurt bij de uitvoering van de verbintenis heeft ingeschakeld". De persoon als gevolg van wiens handelen de schade is ontstaan dient derhalve bij de uitvoering van de verbintenis te zijn ingeschakeld.
Voorts blijkt uit die passage dat niet iedere persoon die invloed heeft op de uitvoering van de verbintenis heeft te gelden als iemand die is ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis, hetgeen wordt uitgelegd aan de hand van een werkstaking:
"Artikel 3 (6:76, ASH) zal in geval van een werkstaking slechts van belang zijn, wanneer het gaat om een staking van personen van wier hulp de schuldenaar bij de uitvoering van de verbintenis gebruik maakt. Dit zal zich vooral kunnen voordoen, wanneer de staking plaatsvindt in het bedrijf van de schuldenaar. Men denke aan het geval dat een werknemer een hem met het oog op de uitvoering van een verbintenis opgedragen taak in verband met de staking niet naar behoren voltooit. De schuldenaar zal dan voor deze tekortkoming aansprakelijk zijn als voor een eigen tekortkoming. In de regel echter zal het geval van verhindering van nakoming door een werkstaking niet aan de hand van artikel 3 (art. 6:76, ASH), maar aan die van de algemene maatstaf van artikel 2 (art. 6:75, ASH) beoordeeld moeten worden."
In deze passage wordt benadrukt dat art. 6:76 slechts aansprakelijkheid in het leven roept voor personen aan wie een taak is opgedragen met het oog op de uitvoering van de verbintenis. Aldus wordt onderscheiden tussen werknemers die door de werkgever zijn ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis, voor wier gedragingen hij krachtens art. 6:76 aansprakelijk is, en andere werknemers in het bedrijf, voor wie geen aansprakelijkheid bestaat.
M.i. verhoudt het door het hof geformuleerde criterium ("... dat als zodanige personen niet enkel hebben te gelden personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde zendingen - te denken valt aan eventueel bewakingspersoneel -, maar ook personen die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de aan haar toevertrouwde zaken uiteindelijk verder te vervoeren") zich daarmee niet; ook de in de parlementaire geschiedenis bedoelde stakende werknemers op wier gedragingen de regeling van art. 6:76 niet ziet, zouden in die categorie vallen. Voorts zou de door het Hof gebezigde maatstaf aansprakelijkheid meebrengen voor bijv. een brandstichting gepleegd door personen die door Geldnet worden ingeschakeld om het depot schoon te maken. Van personen van wier hulp gebruik wordt gemaakt om de verbintenis uit te voeren kan hier niet meer worden gesproken.(4) Beslissend is m.i. dat [betrokkene] door Geldnet noch was ingeschakeld bij de onder 1 bedoelde geldtransporten noch bij de bewaring van die zendingen.
7) Wat de tweede beperking, de in art. 6:76 bedoelde gedraging betreft, het moet gaan om een fout die een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis oplevert, of anders gezegd, om een gedraging die met de uitvoering van de verbintenis voldoende verband houdt. Vgl. Asser-Hartkamp I (2000), nr. 326.(5) Een gewone diefstal door een met de bewaking belaste werknemer kan nog als zodanig gelden; evenzo Hof Amsterdam 30 juni 1994, NJ 1996, 96. In het onderhavige geval - een gewapende roofoverval door [betrokkene] in samenwerking met twee overvallers van buiten het bedrijf - zou ik anders willen oordelen, omdat deze gedraging op geen enkele manier in het verlengde ligt van het uitvoeren van de verbintenis.
8) De overige rechtspraak biedt evenmin als het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad en de wet en haar totstandkomingsgeschiedenis aanknopingspunten voor 's hofs ruime uitleg van art. 6:76. Zie de rechtspraak geciteerd bij Asser-Hartkamp I (2000), nr. 325 e.v. en in Losbl. Verbintenissenrecht, art. 76 (Broekema-Engelen). Vgl. voorts A-G Biegman-Hartogh in haar conclusie (onder 19) voor HR 17 okt. 1986, NJ 1987, 124 en A-G Langemeijer in zijn conclusie (nr. 2.5) voor HR 21 mei 1999, NJ 1999, 733 m.nt. JH.
Hetzelfde geldt voor de literatuur; zie Schoordijk, Het algemeen gedeelte (1979), p. 203 e.v., Pauwels, Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten (diss. Leuven 1995), p. 114 e.v., 261 e.v. (met rechtsvergelijkende beschouwingen), Asser-Hartkamp I (2000), nr. 325 e.v.; Losbl. Verbintenissenrecht, art. 76 (Broekema-Engelen), nrs. 7 en 12.
9) Uit het voorgaande vloeit voort dat de klachten van onderdeel 1 onder a en b terecht zijn voorgesteld.
De klacht onder c mist feitelijke grondslag, omdat 's hofs beslissing niet op art. 6:170 is gebaseerd.
De klacht onder d is gegrond: na vernietiging van 's hofs arrest zal de juistheid van de door de rechtbank aan art. 8:1098 BW gegeven uitleg (zie hierboven onder 3 in fine) alsnog moeten worden onderzocht, waartoe de zaak m.i. naar de feitenrechter moet worden verwezen.
Onderdeel 2, dat is voorgesteld onder de voorwaarde dat onderdeel 1 faalt, behoeft geen behandeling. Het mist overigens naar mijn mening feitelijke grondslag, omdat het hof de in het onderdeel bedoelde stelling van Kwantum niet heeft verworpen, doch de juistheid ervan in het midden heeft gelaten.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Wel heeft de rechtbank overwogen dat "Geldnet goede argumenten heeft aangedragen om te concluderen dat [betrokkene] op het moment van de overval niet als hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW van Geldnet kan worden aangemerkt, nu niet valt in te zien dat de gedragingen van [betrokkene] bij die overval ter uitvoering van de vervoerovereenkomst strekken (...)"(r.o. 8.1).
2 Waaraan niet afdoet dat in de cassatiedagvaarding de datum van het bestreden arrest onjuist wordt vermeld.
3 Parl. Gesch. Boek 6, MvA II, p. 269.
4 Vgl. Larenz, Lehrbuch des Schuldrechts, Band I, Allgemeiner Teil (14e druk 1987), par. 20 VIII (p. 299): "Erfüllungsgehilfe ist, wer von dem Schuldner zu einer Tätigkeit herangezogen wird, die im Bereich der dem Schuldner obliegenden Leistungshandlung liegt."
5 In HR 30 november 2001, C00/023 en C00/024 wordt gesproken van fouten van (werknemers van) de hulppersoon, gepleegd bij de uitvoering van werkzaamheden die noodzakelijk althans gewenst waren om de hoofdverplichting van de schuldenaar jegens de schuldeiser na te komen.