Rov. 4.3 in verbinding met rov. 3 van het vonnis in eerste aanleg, op een enkel punt verduidelijkt.
HR, 20-04-2001, nr. C99/210HR
ECLI:NL:HR:2001:AB1206
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20-04-2001
- Zaaknummer
C99/210HR
- Conclusie
Mr. Langemeijer
- LJN
AB1206
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB1206, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB1206
ECLI:NL:HR:2001:AB1206, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑04‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB1206
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑04‑2001
Mr. Langemeijer
Partij(en)
- C.
99/210 HR
Mr. Langemeijer
Zitting 26 januari 2001
Conclusie inzake:
- 1.
Kemira Agro Rozenburg B.V.
- 2.
Stichting Pensioenfonds Kemira
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerder 2]
Edelhoogachtbaar College,
Partijen in deze zaak verschillen van mening over de omvang van de verplichting, die een werkgever en het bedrijfspensioenfonds op zich hebben genomen m.b.t. de toekenning van een toeslag ter aanvulling op de pensioenuitkering. Het toewijzend vonnis wordt in cassatie hoofdzakelijk met motiveringsklachten bestreden.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1.:
1.1.1.
De verweerders in cassatie, [verweerder 1] en [verweerder 2], zijn werknemer geweest in dienst van Esso Chemie B.V. (hierna: Essochem). Per 1 januari 1985 heeft Essochem een deel van haar activiteiten verkocht aan Kemira, thans de eerste eiseres tot cassatie. Als gevolg hiervan ging een aantal (van circa 375) werknemers, waaronder [verweerder 1] en [verweerder 2], van Essochem en van het aan Esso (Essochem) verbonden pensioenfonds Protector over naar Kemira en het bij Kemira behorende pensioenfonds, thans tweede eiseres tot cassatie (hierna: SPK).
1.1.2.
Bij brief van 2 april 1985 heeft SPK aan [verweerder 2] bevestigd dat de pensioenregeling bij SPK nagenoeg dezelfde, in ieder geval gelijkwaardig is aan de pensioenregeling bij Protector2..
1.1.3.
Artikel 16 van het pensioenreglement van SPK luidt:
"Voor ingegane pensioenen zal een toeslagbeleid worden gevoerd. Elk jaar opnieuw wordt door de Directie vastgesteld of op ingegane pensioenen een duurtetoeslag wordt verleend alsmede de hoogte daarvan."
1.1.4.
Artikel 17 lid 4 van dit pensioenreglement luidt:
"In aanvulling op artikel 16 zal voor de in lid 1 genoemde deelnemers het beleid worden gevolgd, hetwelk voorheen ten aanzien van de ingegane pensioenen bij de Stichting Pensioenfonds "Protector" gebruikelijk was."
[Verweerder 1] en [verweerder 2] zijn te rekenen tot de deelnemers genoemd in het eerste lid van artikel 17.
1.1.5.
Over de jaren 1993 en 1994 zijn door SPK aan [verweerder 1] en [verweerder 2] geen toeslagen toegekend.
1.2.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben Kemira en SPK gedagvaard voor de kantonrechter te Brielle. In een notendop komt hun standpunt hierop neer, dat Essochem en het pensioenfonds Protector sedert 1979 jaarlijks het pensioen aanvulden met een zgn. duurtetoeslag, ter compensatie van de gestegen kosten van levensonderhoud. Essochem stortte daartoe een bedrag in het pensioenfonds, dat met de uitbetaling van de pensioenen was belast. Deze aanvulling op het pensioen geschiedde onverplicht, maar wel beleidsmatig: [verweerder 1] en [verweerder 2] verwijzen daartoe naar een personeelscirculaire uit januari 1983 van Esso Nederland B.V. en Protector gezamenlijk3.. Toen een deel van de activiteiten van Essochem zou worden overgenomen door Kemira, waren de desbetreffende werknemers van Essochem bezorgd dat zij nadeel zouden ondervinden door een minder gunstige pensioenregeling dan bij Essochem/Protector gold. Op aandringen van werknemerszijde is toen in art. 17 lid 4 van het pensioenreglement van SPK een speciale voorziening getroffen ten behoeve van de van Essochem overgenomen werknemers. [Verweerder 1] en [verweerder 2] stellen dat hen gebleken is, dat Kemira en SPK ten aanzien van de duurtetoeslag afwijken van het beleid dat voorheen bij Essochem/Protector gebruikelijk was.
1.3.
De formulering van de vordering is in de loop van het geding herhaaldelijk gewijzigd. [Verweerder 1] en [verweerder 2] vorderen thans een verklaring voor recht, inhoudend dat Kemira en SPK verplicht zijn, overeenkomstig het bij Essochem/Protector gebruikelijke toeslagenbeleid tot en met 1984 (zoals vastgelegd in prod. 6 bij akte ter rolle d.d. 16 januari 1996, waarbij het daarin genoemde "geschoonde prijsindexcijfer" dient te worden gelezen als: "afgeleide CPI alle huishoudens" en welk beleid mede inhoudt dat negatieve bedrijfsresultaten geen invloed hebben op het verlenen van toeslagen) en overeenkomstig de gemaakte afspraken, toeslagen te verlenen op de pensioenaanspraken c.q. het ingegane pensioen van [verweerder 1] en [verweerder 2]. Daarop aansluitend, vorderen zij van Kemira en SPK de toekenning van een toeslag over 1994 van 2,3 % op het pensioen van [verweerder 2], te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente, en - over de toekomstige jaren - toekenning van niet lagere toeslagen dan overeenkomstig de gevorderde verklaring voor recht.
1.4.
Het verweer van Kemira en SPK komt erop neer, dat Essochem en Protector niet verplicht waren een duurtetoeslag toe te kennen. Het tot in 1984 gevoerde beleid van Essochem en Protector hield in, dat Essochem van jaar tot jaar telkens opnieuw besliste, of er aanleiding was om een duurtetoeslag toe te kennen en dat Essochem zich die beleidsvrijheid ook had voorbehouden. Kemira en SPK hebben na de overname in 1985 dit beleid voortgezet, in zoverre dat de directie van Kemira van jaar tot jaar telkens beslist, of er aanleiding is om een duurtetoeslag toe te kennen. Kemira c.q. SPK heeft, gebruik makend van die beleidsvrijheid, over de jaren 1991 en 1992 duurtetoeslagen toegekend4., maar over de jaren 1993 en 1994 niet. Dit laatste hing samen met de tegenvallende bedrijfsresultaten van Kemira. Kemira voert het beleid dat, wanneer de lonen van het actieve personeel zijn "bevroren", zoals in 1993 en 1994 het geval was, er ook geen onverplichte duurtetoeslag aan de gepensioneerde werknemers wordt toegekend. Tenslotte hebben Kemira en SPK een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld, die bij middel III aan de orde zal komen.
1.5.
De kantonrechter is door dit verweer overtuigd. Hij heeft bij vonnis van 18 februari 1997 de vordering van [verweerder 1] en [verweerder 2] afgewezen, daarbij o.m. overwegend:
"Kemira/SPK is jegens [verweerder 1] en [verweerder 2] ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 4 gehouden het beleid te volgen hetwelk voorheen, derhalve in en voor 1984 bij Protector gebruikelijk was, zodat aan het door Protector na 1984 gevoerde beleid ten deze geen betekenis toekomt. Verwijzingen naar recentelijk door Essochem/Protector toegekende toeslagen zijn dan ook niet relevant.
Aan het beleid zoals dat tot in 1984 bij Essochem/Protector gebruikelijk was en praktisch inhield dat jaarlijks de duurtetoeslag werd toegekend, konden [verweerder 1] en [verweerder 2] de verwachting ontlenen dat bij voortzetting van deze gedragslijn door Kemira/SPK ook jaarlijks een duurtetoeslag zou worden toegekend, doch de tot in 1984 door Essochem/Protector gevoerde gedragslijn hield niet de garantie in dat een duurtetoeslag elk jaar ongeacht de bedrijfsomstandigheden zou worden toegekend.
De kantonrechter is van oordeel dat de redenen die Kemira/SPK aanvoeren voor het achterwege laten voor [lees: van] de indexering in 1993/1994, te weten de financiële situatie van het bedrijf en de omstandigheid dat de actieven binnen de onderneming geen loonsverhoging hebben gekregen, van voldoende gewicht [lees: zijn] om in redelijkheid te kunnen besluiten de indexering van de pensioenen van de oud-Essochem werknemers, waaronder [verweerder 1] en [verweerder 2], achterwege te laten. Hierdoor handelen Kemira/SPK niet in strijd met het beleid zoals gebruikelijk was vóór 1984 bij Essochem/Protector."
1.6.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam. De rechtbank kwam tot een ander oordeel (zie rov. 4.5):
"De door Essochem/Protector voorbehouden discretionaire bevoegheid om een pensioenverhoging toe te kennen leidde dus, ook in minder goede jaren, niet tot het toekennen van geen of een lagere pensioenverhoging dan een verhoging gelijk aan het consumenten prijsindexcijfer (of een daarmee vergelijkbaar prijsindexcijfer). Op grond daarvan dient het er dan ook voor gehouden te worden dat dat het kenbare beleid was van Essochem/Protector in de jaren vóór 1985."
1.7.
De rechtbank heeft, bij vonnis van 18 februari 1999, het vonnis van de kantonrechter ten dele vernietigd en de gevraagde verklaring voor recht toegewezen tegen SPK. De gevraagde veroordeling voor de toekomst werd ontzegd, omdat de omvang van de toeslag voor toekomstige jaren thans nog niet beoordeeld kan worden (rov. 4.6). Omdat de verplichting slechts rust op SPK en niet op Kemira, heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd voor zover de kantonrechter de vordering tegen Kemira had afgewezen.
1.8.
Kemira en SPK hebben - tijdig - cassatieberoep ingesteld. [Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk laten toelichten, waarna Kemira en SPK hebben gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Omdat de vordering tegen Kemira is afgewezen, heeft Kemira geen belang bij haar cassatieberoep en behoort zij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard5..
2.2.
Middel I behelst de klacht dat de rechtbank in rov. 4.5 het verweer van Kemira en SPK onvolledig heeft weergegeven, hetgeen consequenties heeft gehad voor de daarna volgende beslissingen. Het onderdeel wijst op een aantal stellingen en producties in feitelijke aanleg en betoogt dat het verweer niet slechts inhield, dat Kemira en SPK zich de vrijheid hadden voorbehouden m.b.t. het toekennen van de toeslag; zij hebben in feitelijke aanleg óók aangevoerd, dat het toekennen van een verhoging noch een verplichting was (bedoeld moet zijn: van Essochem/Protector tegenover haar personeel resp. deelnemers), noch geformuleerd beleid was (bedoeld moet zijn: van Essochem/Protector). De rechtbank zou dit in rov. 4.5 hebben miskend.
2.3.
De klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. In de derde alinea van rov. 4.5, waarop de klacht kennelijk doelt, valt niet te lezen dat het verweer van Kemira en SPK is, dat zij (dus: Kemira en SPK zelf) zich de vrijheid hadden voorbehouden wel of geen pensioentoeslag toe te kennen. Dat zou niet juist zijn geweest: de directie van SPK was bij de bepaling van haar toeslagenbeleid (art. 16 pensioenreglement) immers gebonden aan het bepaalde in art. 17 lid 4 met betrekking tot de ex-Essochem medewerkers. Kemira en SPK hebben het verweer gevoerd zoals hierboven in alinea 1.4 weergegeven. De rechtbank heeft het verweer ook zó opgevat, overeenkomstig de wijze waarop de rechtbank volgens alinea 1.5 van het cassatiemiddel het verweer diende op te vatten.
2.4.
Middel II valt uiteen in een aantal onderdelen. Subonderdeel 2.1 bevat geen klacht. De rechtklacht ("rechtens onjuist") in subonderdeel 2.2 voldoet niet aan de eisen van art. 407, tweede lid, Rv, omdat het middel niet vermeldt met wèlke rechtsregel het overwogene in strijd zou zijn en om welke reden. De motiveringsklacht van de subonderdelen 2.2 en 2.3 is gericht tegen de vierde alinea van rov. 4.5 (hierboven reeds onder 1.6 geciteerd). Een opeenvolgende reeks van jaren waarin Essochem/Protector een duurtetoeslag heeft toegekend, schept volgens het middel nog geen verplichting om in de daarop volgende jaren wederom een duurtetoeslag toe te kennen: in zoverre is het argument van de rechtbank volgens het middel niet redengevend. Het beleid van Essochem/Protector was nu juist, dat elk jaar opnieuw werd beslist of in dat jaar wel of geen toeslag zou worden toegekend.
2.5.
Art. 17 lid 4 bond de directie van SPK aan het beleid dat voorheen (d.w.z. tot 1 januari 1985) ten aanzien van ingegane pensioenen bij Protector gebruikelijk was. De rechtbank moest dus onderzoeken, wat dit beleid inhield. Het beleid, voor zover te kennen uit de ingeroepen circulaire van Esso Nederland en Protector omtrent de duurtetoeslag over het jaar 1983, bevatte inderdaad het voorbehoud dat elk jaar afzonderlijk zou worden bezien of een duurtetoeslag zou worden toegekend. De genoemde circulaire sluit af met de zinsnede:
"Degenen, die voor de duurtetoeslag 1983 in aanmerking komen, alsook hun eventuele weduwen en wezen, kunnen deze duurtetoeslag 1983 als een recht beschouwen. Er kan echter voor verdere verhogingen in de jaren 1984 en volgende geen enkele toezegging aan worden ontleend, daar het vrijwillige karakter van de regeling onverminderd van kracht blijft."
De rechtbank heeft zich niet beperkt tot dit voorbehoud, maar heeft ook gelet op de wijze waarop Essochem en Protector in de periode tot en met 1984 van hun discretionaire bevoegdheid tot toekennen van een duurtetoeslag gebruik hebben gemaakt. In het debat tussen partijen was in het bijzonder van belang, of Essochem en Protector in de wijze, waarop zij van hun discretionaire bevoegdheid gebruik maakten, de jaarlijkse toekenning van een toeslag afhankelijk hebben gemaakt van de jaarlijkse bedrijfsresultaten. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat Essochem en Protector (hoewel zij daartoe gerechtigd zouden zijn geweest) óók in minder goede jaren niet hebben afgezien van toekenning van de duurtetoeslag, noch hebben besloten op die grond een lagere toeslag toe te kennen. Aan dit feitelijke beleid (van Essochem/Protector in de periode tot en met 1984) achtte de rechtbank SPK gebonden op grond van art. 17 lid 4 van het Pensioenreglement. De rechtbank heeft hiermee niet miskend, dat het beleid berustte op een discretionaire bevoegdheid. De redengeving kan de beslissing dragen en behoefde geen nadere toelichting om begrijpelijk te zijn.
2.6.
De motiveringsklachten van de subonderdelen 2.4, 2.5 en 2.6 falen om dezelfde reden. Kemira en SPK hebben in feitelijke aanleg inderdaad benadrukt dat Essochem/Protector niet jegens [verweerder 1] en [verweerder 2] verplicht was, ieder jaar een duurtetoeslag overeenkomstig het consumentenprijsindexcijfer toe te kennen en dat Kemira/SPK als opvolgend werkgever/pensioenfonds evenmin daartoe verplicht was. In dit verweer wordt evenwel miskend, dat art. 17 lid 4 van het Pensioenreglement het bestuur van SPK niet slechts bond aan de contractuele verplichtingen welke Essochem/Protector ten opzichte van haar werknemers/deelnemers had, maar óók bond aan het beleid dat Essochem/Protector tot en met 1984 te dien aanzien voerde. Als dat beleid feitelijk inhield dat - ongeacht tegenvallende bedrijfsresultaten - jaarlijks een duurtetoeslag werd toegekend, ook al geschiedde die toekenning formeel onverplicht, is het bestuur van SPK aan dat beleid gebonden en kan SPK niet, met een beroep op de discretionaire bevoegdheid van het bestuur, een ander beleid gaan voeren.
2.7.
De motiveringsklacht van subonderdeel 2.7 sluit bij het voorgaande aan. Op zichzelf is juist, dat een werkgever, die een aantal jaren achtereen telkens op dezelfde wijze gebruik maakt van zijn beleidsvrijheid, door het feit van de herhaling nog niet verplicht wordt, dit beleid in toekomstige jaren voort te zetten. Dit kan overigens anders liggen indien hierdoor gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt bij de werknemers/deelnemers, maar van zulke verwachtingen zal niet spoedig sprake zijn wanneer - zoals hier - de werkgever zich zijn beslissingsvrijheid uitdrukkelijk heeft voorbehouden. Als de kern van het geschil kan m.i. worden beschouwd, dat, volgens [verweerder 1] en [verweerder 2], Kemira en SPK zich via artikel 17 lid 4 contractueel hebben gebonden tot méér dan waartoe Essochem/Protector jegens haar werknemers/deelnemers contractueel gehouden was, namelijk: om het bestaande beleid voort te zetten. [Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben in eerste aanleg uiteengezet dat de Essochem-werknemers wisten dat de indexering (bedoeld is: de duurtetoeslag) steeds een volledig onverplicht directiebesluit is, waaraan voor de daarop volgende jaren geen rechten kunnen worden ontleend. De werknemers wisten evenwel ook, dat deze vrijblijvendheid bij Essochem in vertrouwde handen was. Aangezien hun medewerking werd gevraagd voor hun overgang van het Esso(chem)-pensioenfonds naar het pensioenfonds van Kemira en de werknemers deze overgang een hachelijke zaak vonden (Kemira was voor hen toen nog een onbekend bedrijf) stonden zij erop, dat hen gegarandeerd werd dat het bestaande (en voor hen zo gunstige) beleid van Essochem/Protector ten aanzien van het toekennen van de duurtetoeslag na de bedrijfsovergang zou worden voortgezet door Kemira/SPK. Hierop zag Kemira voor deze groep werknemers af van de vrijblijvendheid en werd art. 17 lid 4 toegevoegd.6. Kemira en SPK hebben dit weliswaar bestreden, maar de rechtbank heeft dit standpunt van [verweerder 1] en [verweerder 2] gehonoreerd. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat - anders dan het middel veronderstelt - voor de omvang van de verplichting van Kemira/SPK niet doorslaggevend is, dat Essochem/Protector zich jegens haar werknemers/deelnemers het recht had voorbehouden om elk jaar opnieuw te beslissen over de toekenning van een duurtetoeslag. Dat het beleid van Essochem/Protector niet kenbaar zou zijn, is onjuist; de rechtbank kon het beleid van Essochem/Protector afleiden uit de feitelijke gang van zaken tot 1 januari 19857.. Middel 2 faalt dus in al zijn onderdelen.
2.8.
Middel III is gericht tegen de rov. 4.6 en 4.7. Subonderdeel 3.1 bevat geen klacht. Subonderdeel 3.2 bouwt uitsluitend voort op de middelen I en II en deelt het lot daarvan. De rechtsklacht van subonderdeel 3.3 ("rechtens onjuist") voldoet niet aan de eisen van art. 407, tweede lid, Rv, omdat het middel niet vermeldt met wèlke rechtsregel het overwogene in strijd zou zijn en om welke reden. De motiveringsklacht van subonderdeel 3.3 heeft betrekking op een subsidiair geschilpunt. Kemira en SPK hebben in eerste aanleg subsidiair aangevoerd dat - zelfs indien wordt uitgegaan van de interpretatie welke [verweerder 1] en [verweerder 2] aan art. 17 lid 4 van het pensioenreglement geven - (a) de duurtetoeslag (indexering) eerst behoeft te worden toegekend nadat de betrokkene gedurende tenminste één jaar een pensioenuitkering heeft genoten en (b) de duurtetoeslag nimmer het percentage te boven gaat waarmee in dat jaar het loon van het nog actieve personeel van Kemira is verhoogd. Aangezien per 1 april 1995 de pensioenen van de gepensioneerden en de zgn. "slapers" bij SPK met 2,8 % zijn verhoogd, terwijl het nog actieve personeel van Kemira in dat jaar slechts een loonsverhoging heeft gehad van 2,5 %, is volgens Kemira/SPK vanaf 1 april 1995 teveel aan [verweerder 1] en [verweerder 2] toegekend. De eis in voorwaardelijke reconventie houdt hiermee verband. De kantonrechter is aan dit subsidiaire verweer niet toegekomen. De rechtbank overweegt in rov. 4.6 dat, ook al zou het bestuur van SPK aan [verweerder 1] of [verweerder 2] een hogere toeslag hebben toegekend dan waartoe art. 17 lid 4 verplichtte, deze toeslag niet onverschuldigd is betaald: de bepaling van art. 17 lid 4 gaf immers slechts het minimum aan dat voor ex-Essochem medewerkers gold; voor het overige geldt de basisbepaling van art. 16 van het reglement.
2.9.
Subonderdeel 3.3 noemt deze beslissing onbegrijpelijk, maar wat nu precies het bezwaar van Kemira en SPK tegen deze overweging is, wordt noch uit het middel noch uit de toelichting duidelijk. De redenering van de rechtbank komt mij concludent voor: de directie van SPK bepaalt jaarlijks de hoogte van de toeslag; ten aanzien van ex-Essochem medewerkers mag die toeslag niet minder zijn dan overeenkomt met het beleid, zoals tot 1 januari 1985 gevoerd door Essochem/Protector. Wanneer de aan [verweerder 1] en/of [verweerder 2] toegekende toeslag overeenkomt met het directiebesluit - iets anders is niet gesteld -, is de toeslag niet onverschuldigd gegeven.
2.10.
Subonderdeel 3.4 meent een tegenstrijdigheid te signaleren tussen het slot van rov. 4.6 en de overwegingen die daaraan voorafgaan. Die mening deel ik niet. Ingevolge art. 16 komt aan de directie van SPK inderdaad de bevoegdheid toe, de hoogte van de duurtetoeslag vast te stellen. Ingevolge art. 17 lid 4 is SPK bij de gebruikmaking van die bevoegdheid ten aanzien van de ex-Essochem medewerkers echter gebonden aan het beleid, hetwelk tot 1 januari 1985 bij Protector gebruikelijk was. Het één sluit het het ander niet uit. Middel 3 kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van Kemira Agro Rozenburg B.V. in haar cassatieberoep en tot verwerping van het cassatieberoep van de Stichting Pensioenfonds Kemira.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2001
Prod. 3 bij akte ter rolle d.d. 16 januari 1996.
Prod. 6 bij akte ter rolle d.d. 16 januari 1996.
Zie voor een specificatie: CvA in eerste aanleg onder 5.
Vgl. s.t. verweerders onder 4.1 en 4.2. In de s.t. namens Kemira en SPK wordt dit punt onderkend (punt 1.13), maar wordt aan het slot gesteld dat Kemira een afgeleid belang heeft i.v.m. de proceskosten. Dit laatste kan het optreden van Kemira als eiseres in cassatie niet rechtvaardigen: de rechtbank heeft de kosten van Kemira uitdrukkelijk vastgesteld op nihil.
CvR in eerste aanleg, blz. 8-9. Vgl. de s.t. van verweerders in cassatie punt 4.8.
Deze klacht slaat kennelijk terug op de stelling bij MvA blz. 6, dat het door Protector ná 1984 gevoerde beleid niet voor Kemira/SPK kenbaar is, net zo min als dat voor [verweerder] c.s. kenbaar is. Die stelling werd door de kantonrechter uitdrukkelijk (en door de rechtbank impliciet) niet relevant geacht, omdat art. 17 lid 4 SPK niet bindt aan het beleid van Protector over 1985 en latere jaren, maar uitsluitend aan het tot 1 januari 1985 gevoerde beleid.
Uitspraak 20‑04‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
20 april 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/210HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. KEMIRA AGRO ROZENBURG B.V., gevestigd te Rozenburg (ZH),
2. STICHTING PENSIOENFONDS KEMIRA, gevestigd te Rotterdam,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder 1] en [verweerder 2] - hebben bij exploit van 7 december 1995 eiseressen tot cassatie sub 1 en 2 - verder te noemen: Kemira en SPK - gedagvaard voor het Kantongerecht te Brielle. Na een aantal malen hun eis te hebben gewijzigd, hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] gevorderd,
primair:
1.
te verklaren voor recht dat Kemira en SPK verplicht zijn, overeenkomstig het bij Essochem/Protector gebruikelijke toeslagenbeleid tot en met 1984, en de gemaakte afspraken, toeslagen te verlenen op de pensioenaanspraken c.q. de ingegane pensioenen van [verweerder 1] en [verweerder 2];
2.
Kemira en SPK te veroordelen tot het toekennen:
van een toeslag over 1994 van 2,3% op de pensioenaanspraak c.q. het ingegane pensioen van [verweerder 2];
van niet lagere toeslagen over toekomstige jaren op de pensioenaanspraken c.q. ingegane pensioenen van eisers op de wijze zoals bij Essochem/Protector tot en met 1984 gebruikelijk was.
subsidiair:
- 1.
te verklaren voor recht, voorzover mogelijk, dat Kemira en SPK verplicht zijn, overeenkomstig de gemaakte afspraken, toeslagen toe te kennen aan [verweerder 1] en [verweerder 2] die gelijk zijn aan de toeslagen die Essochem/Protector aan zijn pensioengerechtigden toekent;
2.
Kemira en SPK te veroordelen tot het toekennen
- -
van een toeslag over 1994 van 2,3% op de pensioenaanspraak c.q. het ingegane pensioen van [verweerder 2], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de toeslagen verschuldigd worden;
- -
van dezelfde toeslagen over toekomstige jaren op de pensioenen van eisers als Essochem/Protector toekent.
Kemira en SPK hebben de vordering bestreden en in voorwaardelijke reconventie gevorderd [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van de aan hem met ingang van 1 april 1995 ten onrechte betaalde maandelijkse toeslag, te vermenigvuldigen met het aantal maanden gelegen tussen 1 april 1995 en de datum waarop in deze procedure vonnis zal worden gewezen, alsmede voor recht te verklaren dat de aan [verweerder 1] toegekende premievrije aanspraak op weduwenpensioen mag worden verlaagd met het bedrag van de per 1 april 1995 toegekende toeslag, en ten opzichte van [verweerder 2] voor recht te verklaren dat zijn premievrije aanspraken op ouderdomspensioen en weduwenpensioen mogen worden verlaagd met de aan hem met ingang van 1 april 1995 over zijn premievrije ouderdomspensioen en weduwenpensioen toegekende toeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 1995 over de ten onrechte betaalde bedragen.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben de vordering in voorwaardelijke reconventie bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 4 maart 1997 de vorderingen van [verweerder 1] en [verweerder 2] afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 18 februari 1999 heeft de Rechtbank in conventie:
- 1.
het bestreden vonnis vernietigd voorzover daarbij de vordering van [verweerder] c.s. tegen SPK is afgewezen;
en opnieuw rechtdoende
2. voor recht verklaard dat SPK verplicht is, overeenkomstig het bij Essochem/Protector gebruikelijke toeslagenbeleid tot en met 1984 en de gemaakte afspraken, toeslagen te verlenen op de pensioenaanspraken c.q. de ingegane pensioenen van [verweerder 1] en [verweerder 2];
- 3.
SPK veroordeeld tot het toekennen van een toeslag over 1994 van 2,3% op de pensioenaanspraak c.q. het ingegane pensioen van [verweerder 2], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum der verschuldigdheid;
- 4.
SPK veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties;
- 5.
het meer en anders gevorderde tegen SPK afgewezen;
- 6.
het bestreden vonnis voorzover daarbij de vordering tegen Kemira is afgewezen bekrachtigd.
In reconventie heeft de Rechtbank de vordering van SPK afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank hebben Kemira en SPK beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Kemira in haar cassatieberoep en tot verwerping van het beroep van SPK.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voorzover ingesteld door Kemira
De Kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder 1] en [verweerder 2] afgewezen. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter voorzover gewezen tussen [verweerder 1] en [verweerder 2] enerzijds en Kemira anderzijds bekrachtigd. Kemira, die niet klaagt over de beslissing van de Rechtbank inhoudende dat de kosten aan de zijde van Kemira in beide instanties worden vastgesteld op nihil, heeft derhalve geen belang bij het door haar ingestelde cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beoordeling van de door SPK voorgestelde middelen
De middelen falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Kemira niet-ontvankelijk in haar beroep;
verwerpt het door SPK ingestelde beroep;
veroordeelt SPK en Kemira in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] en [verweerder 2] begroot op ƒ 632,20 aan verschotten ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 20 april 2001.