JOL 2001, 255
Wet BOPZ. Voorlopige machtiging; ontvankelijkheid cassatieberoep. Verzoek tot schadevergoeding van art. 35 Bopz; absoluut bevoegde rechter; art. 157a Rv.
HR 13-04-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1075
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 april 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
R01/013HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AB1075
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB1075, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB1075, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2001
Essentie
Wet BOPZ. Voorlopige machtiging; ontvankelijkheid cassatieberoep. Verzoek tot schadevergoeding van art. 35 Bopz; absoluut bevoegde rechter; art. 157a Rv.
Cassatierekest tegen beschikking voorlopige machtiging moet worden ondertekend door advocaat. Op verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in art. 35 Bopz zijn de bepalingen van de verzoekschriftprocedure van toepassing m.u.v. art. 429d lid 3 Rv.: verzoek kan worden ingediend zonder tussenkomst van procureur maar dient gericht te worden tot rechtbank als absoluut bevoegde rechter. Omdat redelijke wetstoepassing meebrengt dat in onderhavige geval art. 157a Rv. toepassing moet vinden, verwijst Hoge Raad naar de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.