HR, 13-04-2001, nr. R00/073HR
ECLI:NL:HR:2001:AB1067
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-04-2001
- Zaaknummer
R00/073HR
- Conclusie
mr. De Vries Lentsch - Kostense
- LJN
AB1067
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB1067, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB1067
ECLI:NL:HR:2001:AB1067, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB1067
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑04‑2001
mr. De Vries Lentsch - Kostense
Partij(en)
Rekest R00/073
mr. De Vries Lentsch - Kostense
(Antilliaanse zaak)
Zitting 12 januari 2001
Conclusie inzake
[Verzoeker]
tegen
de Stichting Curatorenschap Onbeheerde Nalatenschappen
in welke zaak tevens belanghebbenden zijn:
- -
[Belanghebbende 1]
- -
[Belanghebbende 2]
- -
[Belanghebbende 3]
- -
[Belanghebbende 4]
- -
[Belanghebbende 5]
- -
[Belanghebbende 6]
- -
[Belanghebbende 7]
Edelhoogachtbaar College,
1.
In deze Antilliaanse zaak hebben de hierboven opgesomde "belanghebbenden" [belanghebbende] c.s., bewoners van de plantage "[..]" op de voet van art. 1153 BW NA (= art. 1173 BW) het Gerecht in Eerste Aanleg verzocht de Stichting Curatorenschap Onbeheerde Nalatenschappen (thans verweerster in cassatie) tot curator te benoemen over de onbeheerde nalatenschap van [erflaatster], daartoe stellende dat de nalatenschap van deze [erflaatster], waartoe de door hen bewoonde plantage behoort, onbeheerd en nimmer afgewikkeld is alsmede dat zij als bewoners van genoemd perceel belang erbij hebben dat in het beheer van de nalatenschap wordt voorzien en dat de nalatenschap wordt afgewikkeld.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft dit verzoek bij beschikking van 28 januari 1999 toegewezen met de overweging dat uit de door de verzoekers verstrekte gegevens moet worden geconcludeerd dat niemand aanspraak maakt op de nalatenschap van [erflaatster].
2.
[Verzoeker] (thans verzoeker tot cassatie) is van deze beschikking in verzet gekomen, stellende dat hij - tezamen met zijn broers en zussen - erfgenaam is van [erflaatster], dat hij de nalatenschap wil beheren en dat derhalve geen sprake is van een onbeheerde nalatenschap.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft het verzet bij beschikking van 7/9 september 1999 ongegrond verklaard met de overweging dat [verzoeker] op geen enkele wijze aannemelijk heeft kunnen maken dat hij een afstammeling is van [erflaatster].
3.
[Verzoeker] heeft van laatstgenoemde beschikking hoger beroep ingesteld. Bij eindbeschikking van 29 februari 2000 heeft het Gemeenschappelijk Hof het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard; het heeft de beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van 28 januari 1999 vernietigd en opnieuw rechtdoende het verzoek van de oorspronkelijk verzoekers afgewezen. Het Hof overwoog daartoe dat is gebleken dat [verzoeker] dient te worden aangemerkt als erfgenaam van [erflaatster], alsmede dat de nalatenschap van deze [erflaatster] niet als onbeheerd kan worden aangemerkt nu [verzoeker] aanspraak maakt op deze nalatenschap en hij ter zitting heeft aangegeven deze nalatenschap te willen beheren. Ter voorkoming van misverstanden overwoog het Hof ten overvloede nog dat zijn beslissing niet impliceert dat [verzoeker] en zijn broers en zussen door het Hof worden aangemerkt als de enige rechthebbenden tot de nalatenschap van [erflaatster] dan wel tot de plantage [..].
4.
Hoewel aldus in het gelijk gesteld, heeft [verzoeker] cassatieberoep ingesteld, daarbij met name opkomend tegen voormelde overweging ten overvloede en een daarmee samenhangende overweging.
Dit beroep moet reeds daarom stranden omdat het niet tijdig is ingesteld. De onderhavige Antilliaanse verzoekschriftprocedure betreft immers een "buiten eigenlijk rechtsgeding"; ingevolge art. 286a Rv NA geldt hier een appèltermijn van 3 weken en ingevolge het bepaalde in art. 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen juncto art. 286a Rv NA moet cassatieberoep binnen negen weken na dagtekening van de bestreden beschikking worden ingesteld. De eindbeschikking van het Gemeenschappelijk Hof dateert van 29 februari 2000. Het cassatierekest is eerst op 29 mei 2000 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen; het cassatieberoep is dan ook niet tijdig ingesteld, zodat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 13‑04‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
13 april 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/073HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,
en tevens optredende namens de erven [..], te weten:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoeker 2],
3. [Verzoeker 3],
4. [Verzoeker 4],
5. [Verzoeker 5],
6. [Verzoeker 6],
7. [Verzoeker 7],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
DE STICHTING CURATORENSCHAP ONBEHEERDE NALATENSCHAPPEN, gevestigd op Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
In welke zaak tevens belanghebbenden zijn:
1. [Belanghebbende 1],
2. [Belanghebbende 2],
3. [Belanghebbende 3],
4. [Belanghebbende 4],
5. [Belanghebbende 5],
6. [Belanghebbende 6],
7. [Belanghebbende 7],
allen wonende op Curaçao,
oorspronkelijk verzoekers.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 3 december 1998 ingediend verzoekschrift hebben de belanghebbenden bij dit cassatie beroep - verder te noemen: [belanghebbende] c.s. - zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittings- plaats Curaçao - hierna: het Gerecht -, en verzocht verweerster in cassatie - verder te noemen: de Stichting - tot curator te benoemen van de onbeheerde nalatenschap van [erflaatster].
Het Gerecht heeft bij beschikking van 28 januari 1999 het verzoek toegewezen.
Tegen deze beschikking is verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - bij brief van 19 februari 1999 in verzet gekomen bij het Gerecht.
[Verzoeker] heeft tijdens de behandeling van het verzet ter terechtzitting van 26 augustus 1999 een incidentele vordering ingediend.
Bij beschikking van 9 september 1999 heeft het Gerecht het verzet van [verzoeker] ongegrond verklaard en de incidentele vordering afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba - hierna: het Hof.
Het Hof heeft bij tussenbeschikking van 4 januari 2000 de zaak naar de rolzitting verwezen ter nadere behandeling opdat [belanghebbende] c.s. in de gelegenheid gesteld worden te worden gehoord.
Bij eindbeschikking van 29 februari 2000 heeft het Hof het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard, de bestreden beschikking van het Gerecht van 28 januari 1999 vernietigd en opnieuw rechtdoende het verzoek van [belanghebbende] c.s. afgewezen.
De beschikkingen van het Hof van 4 januari 2000 en van 29 februari 2000 zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de twee voormelde beschikkingen heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De hiervoor in 1 vermelde belanghebbenden, [belanghebbende] c.s., hebben op de voet van art. 1153 BWNA het Gerecht verzocht de Stichting Curatorenschap Onbeheerde Nalatenschappen (thans verweerster in cassatie) tot curator te benoemen over de onbeheerde nalatenschap van [erflaatster]. De hierop door het Gerecht gegeven beschikking van 28 januari 1999 heeft te gelden als een beschikking "buiten eigenlijk rechtsgeding" als bedoeld in art. 286a RvNA. Art. 286a RvNA bepaalt dat ten aanzien van beschikkingen buiten eigenlijk rechtsgeding een termijn voor hoger beroep geldt van drie weken. Ingevolge het bepaalde in art. 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen in verbinding met art. 286a RvNA moet cassatieberoep binnen negen weken na de dagtekening van de bestreden beschikking worden ingesteld.
De eindbeschikking van het Hof is gedagtekend 29 februari 2000. Het door [verzoeker] ingediende cassatierekest is eerst op 29 mei 2000 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen; het cassatieberoep is derhalve niet tijdig ingesteld. [Verzoeker] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 13 april 2001.