HR, 15-12-2000, nr. R00/042HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA9053
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2000
- Zaaknummer
R00/042HR
- LJN
AA9053
- Roepnaam
Intramco Europe/Grotenhuis
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Ondernemingsrecht (V)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA9053, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA9053
ECLI:NL:PHR:2000:AA9053, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑12‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA9053
- Vindplaatsen
NJ 2001, 251 met annotatie van P.A. Stein
Ondernemingsrecht 2001, 1 met annotatie van F.B.J. Grapperhaus
JAR 2001/14
Brightmine 2010-366895
Brightmine 2013-366893
JOL 2000, 634
NJ 2001, 251 met annotatie van P.A. Stein
RvdW 2001, 2
Ondernemingsrecht 2001, 1 met annotatie van F.B.J. Grapperhaus
JWB 2000/252
JAR 2001/14
Uitspraak 15‑12‑2000
Inhoudsindicatie
-
15 december 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/042HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
INTRAMCO EUROPE B.V., gevestigd te Almere,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 6 augustus 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Lelystad ingediend verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Intramco - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair vanwege een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, subsidiair vanwege veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 lid 2 BW.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 22 oktober 1999, voor het geval Intramco haar verzoek niet tijdig intrekt, de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 8 november 1999 ontbonden, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van ƒ 90.500,-- bruto, alsmede het recht om conform hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen gebruik te maken van de optieregeling zoals vervat in de overeenkomst terzake van 4 september 1997, met veroordeling van Intramco tot betaling van voormelde vergoeding aan [verweerder], c.q. medewerking aan de uitoefening van voormeld recht door [verweerder], en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft Intramco hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zwolle.
Bij beschikking van 26 januari 2000 heeft de Rechtbank het hoger beroep tegen de beschikking van de Kantonrechter van 22 oktober 1999 ongegrond verklaard.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft Intramco beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Intramco in haar cassatieberoep.
De advocaat van Intramco heeft bij brief van 20 september 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De Kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 8 november 1999 ontbonden en op de voet van art. 7:685 lid 8 BW aan [verweerder] na te melden vergoeding toegekend:
(a) een bedrag van ƒ 90.500,-- bruto;
(b) het recht om conform hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen gebruik te maken van de optieregeling zoals vervat in de overeenkomst terzake d.d. 4 september 1997.
De Kantonrechter heeft Intramco veroordeeld tot betaling van voormelde vergoeding aan [verweerder], c.q. medewerking aan de uitoefening van voormeld recht door [verweerder].
3.2 Intramco heeft in hoger beroep de grief aangevoerd dat de Kantonrechter door als vergoeding het recht toe te kennen om gebruik te maken van een optieregeling conform de tussen partijen bestaande overeenkomst, buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden.
De Rechtbank heeft de bestreden beslissing aldus uitgelegd dat het de bedoeling van de Kantonrechter is geweest om [verweerder] het optierecht te laten uitoefenen als ware hij nog in dienst bij Intramco. De Rechtbank heeft voormelde grief verworpen en het hoger beroep ongegrond verklaard.
3.3 Het middel betoogt in onderdeel 1 dat de Rechtbank heeft miskend dat onder een vergoeding als bedoeld in art. 7:685 lid 8 BW niet kan worden begrepen het recht om gebruik te maken van een optieregeling conform hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen, in onderdeel 2 dat een beslissing omtrent dat recht een beslissing omtrent de optieovereenkomst zelf inhoudt, die het raamwerk van art. 7:685 BW te buiten gaat, en in onderdeel 3 dat een toepassing van art. 6:248 BW en/of art. 6:258 BW op een optieovereenkomst als de onderhavige niet behoort tot de in het kader van art. 7:685 BW uit te voeren toetsing en zich niet verdraagt met de ratio van de daarin neergelegde regeling.
3.4 De Rechtbank is in rov. 7 terecht ervan uitgegaan dat de bijzondere aard van de wettelijke regeling betreffende de arbeidsovereenkomst meebrengt dat in de regeling betreffende de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals neergelegd in art. 7:685 BW, het resultaat van de rechterlijke toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid in beginsel ten volle tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van de vergoeding die de rechter, op de voet van het achtste lid van het artikel, met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid aan een der partijen ten laste van de wederpartij toekent, en dat het daarom gewenst is dat de rechter bij het vaststellen van de door hem toe te kennen vergoeding alle voor zijn billijkheidsoordeel relevante factoren meeweegt, waaronder ook de op het verlies van de uit de aandelenopties voortvloeiende voordelen gegronde aanspraak (HR 24 oktober 1997, nr. 16384, NJ 1998, 257).
3.5 Hiervan uitgaande heeft de Rechtbank een juist oordeel gegeven door aan te nemen dat de Kantonrechter bevoegd was aan [verweerder] bij wege van vergoeding in de zin van art. 7:685 lid 8 BW het recht toe te kennen om conform hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen gebruik te maken van de optieregeling zoals vervat in de daarop betrekking hebbende overeenkomst tussen partijen. Hieruit volgt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Kantonrechter daardoor niet buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden.
3.6 Het middel faalt derhalve in al zijn onderdelen, waarbij de vraag of de Kantonrechter een beslissing heeft gegeven over de optieovereenkomst zelf of een beslissing tot toekenning van een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in die overeenkomst, geen beantwoording behoeft, daar dit voor de beoordeling van het middel geen verschil maakt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Intramco in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 3.025,-- in totaal, waarvan ƒ 2.906,25 op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier, en ƒ 118,75 te voldoen aan [verweerder].
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 15 december 2000.
Conclusie 15‑12‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rek.nr. R00/042HR
Mr Strikwerda
Parket, 8 sept. 2000
conclusie inzake
Intramco Europe B.V.
tegen
[Verweerder]
Edelhoogachtbaar College,
1. Thans verweerder in cassatie, hierna: [verweerder], is op 1 oktober 1994 als verkoper in dienst getreden bij thans verzoekster van cassatie, hierna: Intramco.
2. Met een op 6 augustus 1999 ingediend verzoekschrift heeft Intramco zich gewend tot de Kantonrechter te Lelystad met het verzoek om op de voet van art. 7:685 BW de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden. Aan haar verzoek heeft Intramco ten grondslag gelegd dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die een dringende reden in de zin van art. 7:677 lid 1 BW opleveren, althans dat er sprake is van veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in art. 7:685 lid 2 BW.
3. Nadat [verweerder] tegen het verzoek verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij beschikking van 22 oktober 1999 het verzoek van Intramco op de daaraan subsidiair meegegeven grondslag toewijsbaar geoordeeld en, voor het geval Intramco haar verzoek niet intrekt vóór of op 5 november 1999, de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 8 november 1999 ontbonden, onder toekenning aan [verweerder] als vergoeding ex art. 7:685 lid 8 BW van een bedrag van f 90.500,- bruto, alsmede van het recht om conform een op 4 september 1997 tussen partijen gesloten overeenkomst gebruik te maken van de daarin opgenomen optieregeling, en met veroordeling van Intramco tot betaling van voormelde vergoeding aan [verweerder], c.q. medewerking aan de uitoefening van voormeld recht door [verweerder].
4. Intramco heeft haar verzoek niet ingetrokken en is van de beschikking van de Kantonrechter in hoger beroep gekomen bij de Rechtbank te Zwolle. Zij voerde aan dat zij, niettegenstaande het bepaalde in art. 7:685 lid 11 BW, ontvankelijk is in haar hoger beroep, aangezien de Kantonrechter, door als vergoeding aan [verweerder] het recht toe te kennen om gebruik te maken van een optieregeling conform de tussen partijen bestaande overeenkomst, buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden. Intramco verzocht de Rechtbank de beschikking van de Kantonrechter te vernietigen voor zover daarbij aan [verweerder] het recht tot gebruikmaking van genoemde optieregeling als vergoeding is toegekend.
5. Bij beschikking van 26 januari 2000 heeft de Rechtbank het hoger beroep van Intramco tegen de beschikking van de Kantonrechter ongegrond verklaard. De Rechtbank was van oordeel dat de Kantonrechter - anders dan Intramco stelde - op grond van art. 7:685 lid 8 BW bevoegd was aan [verweerder] bij wege van vergoeding naar billijkheid het recht toe te kennen tot gebruikmaking van zijn optierecht conform de daartoe tussen partijen bestaande regeling en dat dit oordeel van de Kantonrechter te rechtvaardigen is. De Rechtbank concludeerde dat de Kantonrechter niet buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden (r.o. 8).
6. Intramco is tegen de beschikking van de Rechtbank (tijdig) in cassatie gekomen met een uit drie onderdelen opgebouwd middel. [Verweerder] heeft een verweerschrift in cassatie ingediend en daarbij de Hoge Raad verzocht het cassatieberoep te verwerpen.
7. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan het in het elfde lid van art. 7:685 BW (destijds het elfde lid van art. 7A:1639w BW) neergelegde rechtsmiddelenverbod alleen worden doorbroken, indien erover wordt geklaagd dat de vorige rechter (a) buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden, (b) het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, of (c) bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd. Zie o.m. HR 12 maart 1982, NJ 1983, NJ 1983, 181, HR 4 april 1986, NJ 1986, 549 en HR 24 april 1992, NJ 1992, 672 nt. PAS. Zie ook HR 28 mei 1999, NJ 2000, 220 nt. JBMV. De eerste twee gronden hebben betrekking op beslissingen van de rechter met betrekking tot de vraag of aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van het artikel al dan niet is voldaan. Zie o.m. HR 12 maart 1982, NJ 1983, 181, HR 13 maart 1987, NJ 1987, 1017 en HR 6 maart 1992, NJ 1992, 707 nt. PAS. De klacht dat de vorige rechter het artikel verkeerd heeft toegepast is onvoldoende om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken. Zie o.m. HR 19 februari 1993, NJ 1993, NJ 1993, 351 nt. HER, HR 27 maart 1998, NJ 1998, 553 en HR 13 november 1998, JAR 1999, 12.
8. Het door Intramco voorgestelde middel houdt niet met zoveel woorden een klacht in die doorbreking van het rechtsmiddelenverbod rechtvaardigt. Een zodanige klacht ligt, naar mijn lezing, ook niet in het middel besloten. Het middel werpt immers geen klacht op tegen het oordeel van de Rechtbank dat de Kantonrechter niet buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden. Evenmin houdt het middel de klacht in dat de Rechtbank door te beslissen zoals zij heeft gedaan zelf buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden, d.w.z. ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor toepassing van de regeling van art. 7:685 BW is voldaan. Het middel strekt in zijn drie onderdelen uitsluitend ten betoge dat het oordeel van de Rechtbank omtrent de door de Kantonrechter aan [verweerder] toegekende vergoeding wegens schending van art. 7:685 lid 8 BW onjuist is, althans niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed.
9. Uit het voorgaande volgt dat Intramco, nu zij in cassatie geen beroep heeft gedaan op een grond die het rechtsmiddelenverbod kan doorbreken, in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen. Vgl. HR 22 oktober 1999, NJ 1999, 798.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Intramco in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,