HR, 14-07-2000, nr. R00/077HR
ECLI:NL:HR:2000:AA6531
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-07-2000
- Zaaknummer
R00/077HR
- Conclusie
Parket, 4 juli 2000 Conclusie inzake:
- LJN
AA6531
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2000:AA6531, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑07‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA6531
ECLI:NL:HR:2000:AA6531, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑07‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA6531
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 14‑07‑2000
Parket, 4 juli 2000 Conclusie inzake:
Partij(en)
- R.
00/077 HR Mr. Langemeijer
Parket, 4 juli 2000 Conclusie inzake:
[verzoekster]
Edelhoogachtbaar College,
In deze zaak is een voorlopige machtiging gevorderd. Het middel richt zich tegen de afwijzing van het verzoek om een contra-expertise.
1. Feiten en procesverloop
1.1.
De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 28 maart 2000 een vordering ingediend bij de rechtbank aldaar, tot het verlenen van een machtiging tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene). Daarbij heeft hij een geneeskundige verklaring d.d. 24 maart 2000 en het behandelingsplan overgelegd.
1.2.
Betrokkene, haar raadsman en de behandelend psychiater zijn door de rechtbank gehoord op 7 april 2000. De behandeling is geschorst om kennis te kunnen nemen van rapporten van de plaatselijke politie. Op 13 april 2000 zijn de genoemde personen wederom gehoord, alsmede een politiefunctionaris.
1.3.
Bij beschikking van 13 april 2000 heeft de rechtbank de gevorderde machtiging verleend.
1.4.
Tegen deze beschikking is namens betrokkene tijdig cassatieberoep ingesteld, onder aanvoering van één cassatiemiddel.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel 1 van het middel signaleert dat de raadsman van betrokkene, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 13 april 2000, afwijzing van de vordering heeft bepleit omdat niet zou zijn voldaan aan het zgn. gevaarscriterium van art. 2 Wet Bopz. Voorts - kennelijk subsidiair - heeft hij de rechtbank verzocht “een contra-expertise te laten verrichten”. Aan het slot vermeldt het proces-verbaal:
“Hierop heeft de rechter de machtiging voor de duur van zes maanden toegewezen evenals het verzoek tot het verrichten van een contra-expertise door een nog nader door de advocaat te noemen deskundige, waarna de opdracht tot een contra-expertise in een beschikking zal volgen.”
In onderdeel 1 wordt geklaagd dat het verlenen van de machtiging onbegrijpelijk is, nu de rechtbank de vordering toewijst en zich tegelijkertijd verenigt met het verzoek om een contra-expertise te gelasten.
2.2.
Art. 8 lid 6 Wet Bopz bepaalt dat de rechter een onderzoek door deskundigen kan bevelen en bevoegd is deze deskundigen op te roepen. De betrokkene kan zelf getuigen of deskundigen opgeven, die hij wenst te doen horen. Daarnaast kan de betrokkene de rechter verzoeken gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot het benoemen van een deskundige, teneinde de opinie te vernemen van een andere deskundige dan degene die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt. Reeds het wettelijk systeem duidt erop dat de rechter beslist op het verzoek om een contra-expertise vóórdat hij beslist over het al dan niet verlenen van de gevorderde machtiging. In casu is die volgorde niet gehanteerd en komt de in het vooruitzicht gestelde contra-expertise dus als mosterd na de maaltijd. Mogelijk heeft de term “voorlopige machtiging” de rechtbank op een verkeerd spoor gezet. De toewijzing van een machtiging ex art. 2 Wet Bopz heeft echter een definitief en niet een voorlopig karakter. Voor het verkrijgen van een machtiging tot voortgezet verblijf is een nieuwe vordering nodig (art. 15 Wet Bopz).
2.3.
Het afwijken van de volgorde wordt niet verklaard door de redengeving van de bestreden beschikking. De beschikking bevat slechts de standaardmotivering dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens gevaar veroorzaakt, welk gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis. In de beschikking wordt in het geheel niet ingegaan op het verzoek van de raadsman tot het gelasten van een contra-expertise. De klacht van onderdeel 1 is derhalve gegrond1 en vernietiging van de bestreden beschikking zal moeten volgen.
2.4.
Onderdeel 2 houdt de klacht in, dat - mede in het licht van de omstandigheid dat de rechtbank blijkens het proces-verbaal een contra-expertise heeft toegestaan - in de beschikking ontoereikend wordt gemotiveerd waarom de rechtbank van oordeel is, dat aan het zgn. gevaarscriterium is voldaan. Onderdeel 3 behelst de klacht dat ontoereikend is gemotiveerd waarom de rechtbank van oordeel is, dat er sprake is van een geestelijke stoornis in de zin van art. 2 lid 2 Wet Bopz. Bij gegrondbevinding van onderdeel 1 zullen deze kwesties na verwijzing opnieuw worden beoordeeld, zodat deze klachten thans geen bespreking behoeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Amsterdam.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Vgl. HR 24 september 1999, NJ 1999, 753; KBJ 1999, 53 m.nt. red.
Uitspraak 14‑07‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
14 juli 2000
Vakantiekamer
Rek.nr. R00/077HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 28 maart 2000 onder overlegging van een op 24 maart 2000 ondertekende geneeskundige verklaring een vordering ingediend bij de Rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: verzoekster - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de Rechtbank verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, en de behandelend psychiater op 7 en 13 april 2000 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 13 april 2000 de gevorderde machtiging verleend.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoekster beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Op vordering van de Officier van Justitie heeft de Rechtbank bij beschikking van 13 april 2000 voorlopige machtiging verleend om verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.
Blijkens het proces-verbaal van het verhoor ter zitting van 13 april 2000 heeft de advocaat van verzoekster primair verzocht de vordering van de Officier van Justitie af te wijzen op grond van het ontbreken van het gevaar en - kennelijk subsidiair - verzocht om een contra-expertise te laten verrichten.
3.2
Onderdeel 1 houdt de klacht in dat de Rechtbank de vordering van de Officier van Justitie heeft toegewezen zonder aandacht te besteden aan het verzoek om een contra-expertise en dat de Rechtbank haar beschikking derhalve onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze klacht is gegrond.
3.3
Nu onderdeel 1 tot vernietiging van de bestreden beschikking leidt en na verwijzing opnieuw zal moeten worden onderzocht of (nog steeds) voldaan is aan de vereisten voor het verlenen van de gevraagde machtiging, behoeven de onderdelen 2 en 3 geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 april 2000;
verwijst het geding naar die Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman en J.P. Balkema, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 14 juli 2000.