HR, 17-03-2000, nr. C99/251HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA5169
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-03-2000
- Zaaknummer
C99/251HR
- LJN
AA5169
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5169, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑03‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5169
ECLI:NL:PHR:2000:AA5169, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5169
- Vindplaatsen
JOL 2000, 163
NJ 2000, 353
RvdW 2000, 80
Uitspraak 17‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
17 maart 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/251HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ARTURO RIVA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel eiseres,
advocaat: mr J. Verhoeven,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: mr J.A. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Riva - heeft bij exploit van 22 februari 1994 Oracle Trade Supply B.V., gevestigd te Rotterdam en thans eiser tot cassatie - verder afzonderlijk te noemen: Oracle en [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd Oracle en [verweerder] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen om aan Riva te betalen een bedrag van ƒ 1.567.473,92 te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 1% per maand c.q. de wettelijke rente over ƒ 1.273.571,26 vanaf 15 december 1993.
Oracle en [verweerder] hebben de vordering bestreden en in reconventie de veroordeling van Riva gevorderd tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij schadestaat.
Riva heeft in reconventie de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 2 mei 1996 Oracle veroordeeld om aan Riva ƒ 1.050.000,-- te betalen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 1994, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en, alvorens verder te beslissen, in conventie en in reconventie een comparitie van partijen gelast.
Tegen dit vonnis hebben Oracle en [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven hebben zij een voorwaardelijke provisionele eis ingesteld en gevorderd te bepalen dat Riva, op de door het Hof in goede justitie te bepalen wijze, inzage dient te verschaffen aan hen in de boekhouding over de jaren 1983 tot en met 1993, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag.
Na een ingevolge een tussenarrest van 28 april 1998 op 26 mei 1998 en 27 augustus 1998 gehouden comparitie van partijen heeft het Hof bij eindarrest van 30 maart 1999 Oracle en [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering voor zover gericht tegen het vonnis in reconventie, het bestreden vonnis bekrachtigd en - voor zover nodig - het gevorderde afgewezen. Het Hof heeft Oracle en [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep zoals hierna onder 3.1 is vermeld.
Het eindarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het Hof heeft [verweerder] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Riva heeft een incidentele conclusie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, tevens conclusie van antwoord genomen. Daarbij heeft zij gevorderd uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 1999, voor zover het Hof [verweerder] heeft veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
[Verweerder] heeft tegen deze incidentele vordering verweer gevoerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- van Gent strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 1999 voor zover het betreft de veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding, bepaald op ƒ 8.280,-- griffierecht en ƒ 18.500,-- salaris procureur.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1 Bij de beoordeling van de incidentele vordering kan worden uitgegaan van het volgende.
Riva heeft scheepsbenodigdheden en levensmiddelen ver-kocht en afgeleverd aan Oracle Trade Supply (verder: Ora-cle). [verweerder] is directeur en aandeelhouder van Oracle.
Een deel van hetgeen Riva in de jaren 1992/1993 aan Oracle heeft afgeleverd is onbetaald gebleven. Riva heeft in dit geding gevorderd dat Oracle en [verweerder], hoofdelijk, zullen worden veroordeeld tot betaling van ƒ 1.567.473,-- met rente en kosten. Daartoe heeft Riva gesteld, wat Oracle betreft, dat deze de zaken die Riva aan haar heeft afgeleverd niet heeft betaald. Riva houdt voorts [verweerder] in persoon aanspra-ke-lijk voor de door Riva geleden schade.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 2 mei 1996 in conventie Oracle veroordeeld om aan Riva ƒ 1.050.000,-- te betalen met de wettelijke rente en alvorens verder te beslissen in conventie en in reconventie een inlich-tin-gencomparitie gelast.
Het Hof heeft bij zijn eindarrest overwogen dat Ora-cle en [verweerder] geen grieven hebben gericht tegen het vonnis van de Rechtbank voorzover het in reconventie is gewezen, zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. De tegen het von-nis in conventie gerichte grieven heeft het Hof verwor-pen. Op grond daarvan heeft het Hof Oracle en [verweerder] niet-ontvanke-lijk ver-klaard in hun hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank voor zover gewezen in reconventie en dit vonnis bekrachtigd voor zover het is gewezen in conventie. Het Hof heeft Oracle en [verweerder] voorts veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Riva door het Hof be-groot op ƒ 8.280,-- aan griffierecht en op ƒ 18.500,-- voor sa-la-ris procureur. Het Hof heeft zijn arrest niet bij voorraad uitvoer-baar verklaard.
3.2 Het cassatieberoep van [verweerder] is uitsluitend gericht tegen 's Hofs arrest voor zover het [verweerder] daarbij mede heeft veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep.
3.3.1 Riva heeft in het incident gesteld dat zij belang er-bij heeft dat de beslissing van het Hof, voor zover [verweerder] daar-bij is veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep, alsnog bij voorraad uitvoer-baar wordt ver-klaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de onderhavige proce-du-re op 22 februari 1994 is aangevangen en het, naar te verwach-ten valt, tot medio 2000 zal duren voordat de Hoge Raad in de hoofdzaak uitspraak zal doen.
[Verweerder] heeft daartegen aangevoerd, samengevat weerge-geven:
- dat Riva geen belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voor-raad omdat 's Hofs arrest ten aanzien van Oracle, ook met betrekking tot de pro-ces-kos-tenveroordeling, kracht van gewijsde heeft verkregen zodat Riva de proceskosten kan verhalen op Oracle;
- dat [verweerder] een zwaarwegend belang heeft om vooralsnog niet te betalen nu het gaat om een "niet onaanzienlijk" bedrag;
- dat de mogelijkheden van [verweerder] om te betalen ernstig worden beperkt door de door Riva ten laste van [verweerder] gelegde beslagen.
3.3.2 Bij de beoordeling van de incidentele vordering moet worden voor-op-gesteld dat de veroordeling van Oracle en [verweerder] door het Hof tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep meebrengt dat zij ieder voor het geheel aansprake-lijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden. Het hoofdelijk karakter van de ver-bin-tenis tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep verzet zich ertegen dat bij de afweging van de belangen van Riva en [verweerder] rekening wordt gehouden met de mo-ge-lijkheid voor Riva om de proceskosten op Ora-cle te verha-len. Hoofdelijke verbondenheid brengt immers mee dat het in begin-sel ter vrije keuze van de schuldeiser staat van wie van de hoof-de-lijke schuldenaars hij nakoming zal verlangen.
3.3.3 Riva heeft voldoende belang bij toewij-zing van de vor-dering. Dit belang is immers daarin gelegen dat zij niet op het haar krachtens de veroordeling door het Hof toe-ko-mende be-hoeft te wachten tot die veroordeling onherroe-pe-lijk is gewor-den.
De door [verweerder] daartegenover gestelde belangen zijn van onvoldoende gewicht om de vordering af te wijzen. De omstandigheid dat het gaat om een niet onaan-zien-lijk bedrag is al daarom niet van voldoen-de gewicht omdat zulks in gelijke mate geldt voor Riva. De enkele omstandigheid dat Riva ter ver-ze-kerin-g van haar vorde-rin-gen - mede ten laste van [verweerder] - conser-va-toire beslagen heeft doen leggen staat voorts niet er-aan in de weg dat 's Hofs veroordeling van [verweerder] tot beta-ling van de kos-ten van het geding in hoger beroep bij voorraad uit-voer-baar wordt ver-klaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart uitvoerbaar bij voorraad het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage uitgesproken op 30 maart 1999 voor zover het is gewezen tussen Riva en [verweerder] en voor zover [verweerder] daarbij, met Oracle, is veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Riva gevallen en door het Hof bepaald op ƒ 8.280,-- aan griffierecht en ƒ 18.500,-- voor salaris van de procureur;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van Riva begroot op ƒ 1.100,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Jansen, De Savornin Lohman en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 17 maart 2000.
Conclusie 17‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rolnr. C99/251
Zitting 24 december 1999 mr Wesseling-van Gent
Conclusie inzake:
Arturo Riva BV
(eiseres in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad)
tegen
[verweerder]
(verweerder in het incident)
Edelhoogachtbaar College,
1. Feiten en procesverloop.
1.1 Aan de orde is een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
1.2 Arturo Riva BV (Arturo) levert scheepsbenodigdheden en levensmiddelen aan Oracle Trade Supply BV (Oracle); [verweerder] is directeur/aandeelhouder van Oracle.
1.3 Een aanzienlijk deel van de leveringen is in 1992/1993 onbetaald gebleven.
1.4 Arturo heeft Oracle en [verweerder] bij inleidende dagvaarding in de hoofdzaak hoofdelijk aangesproken tot betaling van f. 1.567.473, -- met rente en kosten. Zij heeft daartoe met betrekking tot Oracle gesteld dat Oracle de goederen geleverd heeft gekregen en onbetaald heeft gelaten en met betrekking tot [verweerder] dat zij [verweerder] in persoon aansprakelijk houdt voor de door haar geleden schade.
1.5 Oracle en [verweerder] hebben zich tegen deze vordering verweerd en een reconventionele vordering ingesteld tot vergoeding van de door hen geleden schade, op te maken bij staat, ten gevolge van door Arturo gelegde beslagen.
1.6 De rechtbank te Rotterdam heeft bij tussenvonnis van 2 mei 1996 in conventie Oracle veroordeeld om aan Arturo te betalen de som van f. 1.050.000, -- met de wettelijke rente daarover en alvorens verder te beslissen, in conventie en in reconventie, een inlichtingencomparitie gelast. Oracle en [verweerder] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
1.7 Het hof heeft bij tussenarrest van 28 april 1998 een inlichtingencomparitie gelast. Bij eindarrest van 30 maart 1999 kwam het hof tot de navolgende beslissing:
“Het hof:
verklaart Oracle/[verweerder] niet ontvankelijk in hun vordering voorzover gericht tegen het vonnis in reconventie;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst - voorzover nodig - het gevorderde af;
verwijst de zaak naar de rechtbank te Rotterdam om op de hoofdzaak verder te worden beslist;
veroordeelt Oracle en [verweerder] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Arturo gevallen, en tot op deze uitspraak bepaald op f. 8.280, -- aan griffierecht en
f. 18.500, -- aan salaris voor de procureur.”
1.8 Tegen dit arrest heeft [verweerder] beroep in cassatie ingesteld.
1.9 [Verweerder] klaagt in cassatie over de (hoofdelijke) proceskostenveroordeling in hoger beroep. Arturo heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en heeft een incidentele vordering ingesteld tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 30 maart 1999 voor zover het de veroordeling betreft van [verweerder] in de kosten van het hoger beroep. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van die vordering.
2. Beoordeling van de incidentele vordering.
2.1 Hoewel Arturo in de memorie van antwoord in hoger beroep “tevens voor de proceskostenveroordeling” om uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gevraagd, heeft het hof de uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege gelaten. Een motivering ter zake ontbreekt. De kwestie ligt thans derhalve nog open.
2.2 De vordering van Arturo tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ziet op een veroordeling tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van die vordering is vereist dat Arturo belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en dat [verweerder] niet een - gezien de omstandigheden van het geval - zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van de verklaring. De kans van slagen van het cassatieberoep behoort daarbij buiten beschouwing te blijven1.
2.3 Arturo heeft gesteld dat zij belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad “omdat de onderhavige procedure in oorsprong reeds dateert van 22 februari 1994” en dat - mede gelet op het incassorisico - niet van haar kan worden gevergd dat zij de uitspraak van de Hoge Raad in de hoofdzaak afwacht, waarbij zij zich er bovendien op beroept dat zij, nu de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, tot op heden “alle proceskosten heeft moeten financieren”.
2.4 [Verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat Arturo geen (spoedeisend) belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad omdat het arrest van het hof ten aanzien van Oracle in kracht van gewijsde is gegaan, ook met betrekking tot de proceskostenveroordeling, zodat Arturo jegens Oracle tot executie van dat arrest kan overgaan en de proceskosten op Oracle kan verhalen alsmede dat [verweerder] een zwaarwegend belang heeft om vooralsnog niet te betalen nu het om een “niet onaanzienlijk” bedrag gaat en bovendien de mogelijkheden voor [verweerder] om te betalen ernstig worden beperkt door de door Arturo gelegde beslagen.
2.5 Uitgangspunt is dat in het algemeen mag worden aangenomen dat, zolang niet van het tegendeel blijkt, degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van een te zijnen verzoeke uitgesproken veroordeling tot betaling van een geldsom, het vereiste belang bij zodanige verklaring heeft2.
Arturo vordert uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een dergelijke veroordeling zodat zij in beginsel belang heeft bij haar vordering.
2.6 [Verweerder] heeft aangevoerd dat Arturo geen (spoedeisend) belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad omdat Arturo de kosten van het hoger beroep op Oracle kan verhalen.
2.7 Dat Arturo reeds nu de proceskosten op Oracle kan (trachten te) verhalen is op zichzelf genomen juist. De hoofdelijke proceskostenveroordeling is een deelbare vordering. Oracle heeft geen cassatieberoep ingesteld, zodat het arrest ten opzichte van haar in kracht van gewijsde is gegaan3.
A. Echter, dat laat het belang van Arturo bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad onverlet. Het wezenlijke kenmerk van hoofdelijkheid is immers dat de schuldeiser de keuze heeft wie van de schuldenaren hij aanspreekt, waarbij hij desgewenst ook beide schuldenaren tegelijk kan aanspreken4. Het belang van Arturo bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad is daarin gelegen dat zij jegens [verweerder] niet behoeft te wachten op het haar krachtens het arrest van het hof toekomende, tot dat arrest onherroepelijk is geworden 5.
2.9 Vervolgens dient aan de orde te komen de vraag of [verweerder] niet een - gelet op de omstandigheden - zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van de verklaring (zie hiervoor onder 2.2). In dit verband heeft [verweerder] betoogd dat a) de vordering een niet onaanzienlijk bedrag betreft en b) bovendien zijn mogelijkheden om te betalen ernstig worden beperkt door de door Arturo gelegde beslagen.
2.10 Het argument dat het “om een niet onaanzienlijk bedrag gaat” geldt gelijkelijk voor Arturo. Dit argument kan derhalve niet tot de conclusie leiden dat [verweerder] een zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van de verklaring.
2.11 Het argument dat de mogelijkheden van [verweerder] om te betalen ernstig worden beperkt, kan evenmin tot afwijzing van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad leiden nu [verweerder] zich kennelijk nog wel in staat acht om te betalen, doch daarin slechts bemoeilijkt wordt door de gelegde beslagen.
2.12 Nu Arturo belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en niet is gebleken dat [verweerder] een zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven daarvan, is de vordering van Arturo voor toewijzing vatbaar.
3. Conclusie
Deze conclusie strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 30 maart 1999 voor zover het betreft de veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding, bepaald op f. 8.280, -- griffierecht en f. 18.500, -- salaris procureur.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
vergelijk HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512, r.o. 3.1, 2e alinea en r.o. 3.4. Zie voor de uitvoerbaarverklaring bij voorraad voorts onder meer HR 19 juni 1992, NJ 1992, 626; HR 17 juni 1994, NJ 1994, 591; HR 20 januari 1995, NJ 1995, 413, m.nt. HER; HR 3 november 1995, NJ 1996, 258; HR 29 november 1996, NJ 1997, 684; HR 10 april 1998, NJ 1998, 710, m.nt. JBMV.
2 HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512, r.o. 3.1, 3e alinea.
3 vgl. Veegens, Cassatie, nr. 46 en 47; Burgerlijke Rechtsvordering, Korthals Altes, art. 398, aant. 5.
4 Asser-Hartkamp I, nr. 105, blz. 84.
5 vergelijk HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512, r.o. 3.3, 2e alinea.