HR, 21-01-2000, nr. C99/061HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA4430
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-01-2000
- Zaaknummer
C99/061HR
- LJN
AA4430
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA4430, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑01‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA4430
ECLI:NL:PHR:2000:AA4430, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑01‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA4430
- Wetingang
art. 100 Wet op de rechterlijke organisatie; art. 177 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 213 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 100 Wet op de rechterlijke organisatie; art. 177 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 213 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JOL 2000, 41
NJ 2000, 255
RvdW 2000, 29
Uitspraak 21‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
21 januari 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/061HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Koper],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr M.G. Cantarella,
t e g e n
de vennootschap onder firma ELECTRO-TECHNISCH BUREAU [verkoper] V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verkoper] - heeft bij exploit van 6 mei 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [koper] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Groenlo en gevorderd [koper] te veroordelen om aan [verkoper] te betalen ƒ 775,--, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 575,-- ingaande 15 februari 1997.
[Koper] heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 14 september 1998 [verkoper] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 21 december 1998 [koper] veroordeeld om aan [verkoper] te betalen een bedrag van ƒ 675,--, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 575,-- vanaf 15 februari 1997, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Beide vonnissen van de Kantonrechter zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de Kantonrechter heeft [koper] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verkoper] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van het bestreden eindvonnis en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verkoper] heeft [koper] aangesproken tot betaling van ƒ 575,-- met wettelijke rente, alsmede ƒ 200,-- buitengerech-telijke incassokosten. Zij heeft aan deze vordering ten grond-slag gelegd dat [koper] van haar een ijskast, een vrieskast en verlichting heeft ge-kocht, welke zaken ook aan haar zijn afge-leverd, en dat zij van het totaal ver-schuldigde bedrag van ƒ 1.398,-- een bedrag van ƒ 575,-- onbetaald heeft ge-laten. [Koper] heeft deze vordering bestreden, waartoe zij onder meer heeft aan-gevoerd dat zij nooit in de winkel van [verkoper] is geweest.
3.2 Bij tussenvonnis heeft de Kantonrechter [verkoper] toegela-ten te bewij-zen dat [koper] in de winkel van [verkoper] op of om-streeks 9 april 1996 een ijskast, een vrieskast en verlichting heeft gekocht voor een totaal bedrag van ƒ 1.398,--.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [verkoper] op 15 oktober 1998 twee getuigen doen horen, te weten [getuige 1] en [getuige 2]; [koper] heeft toen zichzelf als partijgetuige doen horen. Dadelijk na het afleg-gen van die verklaringen heeft de Kantonrechter ten aanzien van ieder van de getuigen een proces-verbaal ter zake van verdenking van meineed doen opma-ken. In haar eindvonnis van 21 december 1998 heeft zij dienaangaande over-wogen dat gezien de tegenstrijdigheden in de getuigenverklaringen tegen alle getuigen aangifte van meineed is gedaan (rov. 2.4).
3.3 In haar eindvonnis heeft de Kantonrechter voorts overwogen (rov. 2.5) dat op grond van de verklaringen van de door [verkoper] voorgebrachte getui-gen moet worden geoordeeld dat [verkoper] in het haar opgedragen bewijs is geslaagd, en dat de enkele verklaring van [koper] als partijgetuige onvoldoende moet worden geoordeeld om haar lezing van de feiten als de juiste aan te ne-men. Op grond van dit een en ander heeft de Kanton-rechter de vordering van [verkoper] toegewezen, zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
3.4 Uit de omstandigheid dat de Kantonrechter de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verdenkt van meineed, kan niet anders worden afgeleid dan dat zij die verklaringen niet als betrouw-baar heeft beschouwd. Nu de Kantonrech-ter in haar eindvonnis geen nadere gegevens heeft vermeld waaruit zou kunnen volgen dat deze verdenking ten onrechte blijkt te hebben bestaan, is sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid in dat vonnis, doordat de Kantonrechter tevens heeft overwogen dat op grond van deze verklaringen moet worden geconclu-deerd dat [verkoper] in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Het middel dat klaagt dat het vonnis niet de gronden inhoudt waarop het be-rust, is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Kantonrechter te Groenlo van 21 december 1998;
verwijst het geding naar de Rechtbank te Zutphen ter ver-dere behande-ling en beslissing;
veroordeelt [verkoper] in de kosten van het geding in cas-satie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [koper] begroot op ƒ 4.144,56 in totaal, waarvan ƒ 4.025,81 op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de griffier, en ƒ 118,75 aan [koper].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Neleman, als voorzitter, De Savornin Lohman en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 januari 2000.
Conclusie 21‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rolnummer C99/061 mr De Vries Lentsch - Kostense
Zitting 22 oktober 1999 Conclusie inzake
[Koper]
tegen
Electrotechnisch Bureau
[verkoper] v.o.f.
Edelhoogachtbaar College,
Inleiding
1. Thans eiseres tot cassatie (verder: [koper]) komt op tegen het eindvonnis van de Kantonrechter te Groenlo van 21 september 1998, waarbij zij op vordering van thans verweerster in cassatie, [verkoper], is veroordeeld tot betaling van f 675,- vermeerderd met de wettelijke rente over f 575,-.
2. Bij inleidende dagvaarding van 6 mei 1998 had [verkoper], in cassatie niet verschenen, [koper] aangesproken tot betaling van f 575,- met wettelijke rente en van f 200,- buitengerech-telijke incasso-kosten. Zij stelde daartoe dat [koper] bij haar op 9 april 1996 een ijskast, een vrieskast en verlichting heeft gekocht voor een (totaal)bedrag van f 1.398,-, dat zij de ijskast twee dagen later aan het door [koper] opgegeven adres heeft afgeleverd, dat [koper] - conform afspraak - een aantal deelbetalingen heeft gedaan, doch dat [koper] heeft geweigerd het nog openstaande bedrag van f 575,- te betalen. [Koper] heeft gemotiveerd verweer gevoerd; zij voerde onder meer aan dat zij nimmer in de winkel van [verkoper] is geweest en dat van aflevering op 11 april 1996 op het door [verkoper] genoemde adres geen sprake kan zijn geweest omdat zij op die datum geen toegang had tot bedoelde woning nu zij deze pas op 1 mei 1996 heeft gehuurd.
3. De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 14 september 1998 [verkoper] toegelaten tot het bewijs van - kort gezegd - de door haar gestelde koopovereenkomst.
Ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft [verkoper] twee getuigen doen horen, [getuige 1] en [getuige 2]. [Koper] heeft zichzelf als partijgetuige doen horen. Van de getuigen-verhoren zijn aantekeningen gemaakt die zich in het dossier bevinden. De Kantonrechter heeft ter zitting tegen alle getui-gen proces-verbaal van meineed opgemaakt; deze processen-verbaal bevinden zich bij de stukken. In zijn eindvonnis vermeldt de Kantonrechter dat tegen alle getuigen aangifte van meineed is gedaan. Kennelijk zonder af te wachten wat op die aangiften zou volgen, althans zonder aan die afloop te refere-ren, heeft de Kantonrechter op grond van de getuigenverkla-ringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij eindvon-nis geconcludeerd dat [verkoper] is geslaagd in het haar opgedragen bewijs en heeft hij [koper] veroordeeld tot beta-ling van de gevorderde f 575, met wettelijke rente en tot betaling van f 100,- aan buitengerechtelijke incasso-kosten.
Het cassatiemiddel
4. Met name gezien het slot van het middel, gelezen in verband met de in de cassatiedagvaarding opgenomen "toelich-ting", begrijp ik dat het middel beoogt te betogen dat het vonnis in motivering tekortschiet doordat het niet in de zin van art. 100 lid 1 onder 1 RO de gronden inhoudt waarop het berust. Ik ga althans ervan uit dat het middel - ondanks de in de aanhef gebruikte woorden "schending althans verkeerde toepassing van het recht" - niet de bedoeling heeft te klagen over "schending van het recht", een cassatiegrond die art. 100 RO niet toelaat. Deze beperkte toetsingsmogelijkheid van art. 100 RO brengt mee - ik citeer de annotator Heemskerk - dat "een evident onjuist kantongerechtvonnis in cassatie niet kan worden aangetast, als de motivering op zichzelf consistent is, inzicht geeft in de door de rechter gevolgde gedachtengang, ingaat op alle relevante stellingen van pp., niet onbegrijpe-lijk, onvolledig of innerlijk tegenstrijdig is, en de daarop gebaseerde conclusie kan dragen. De rechter geeft wel een openbare verantwoording van zijn oordeel, maar verificatie daarvan moet achterwege blijven." (Zie Heemskerk in zijn noot onder Uw arrest van 29 juni 1979, NJ 1979, 524.) Dat art. 100 RO aldus een vreemde bepaling is met ongewenste consequenties, is al vaak genoeg betoogd. Art. 100 RO is ook een moeilijk te hanteren bepaling omdat niet goed is af te bakenen wanneer een klacht wel of niet door de bepaling wordt bestreken. Uw Raad heeft dan ook - om met Vranken te spreken - "een derde catego-rie klachten tussengevoegd, zijnde motiveringsklachten "die niet beoordeeld kunnen worden zonder daarin mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvattingen, waarvan de kantonrech-ter is uitgegaan", zoals de formulering steevast luidt." (Zie Vranken in zijn noot onder Uw arrest van 11 januari 1991, NJ 1991, 595. Zie ook Haardt in zijn noot onder Uw arrest van 11 december 1987, NJ 1988, 338 en voorts Veegens-Korthals Altes- Groen, Cassatie, 1989, nr. 123 en 124.) Bij de bespreking van het middel moet onder ogen worden gezien of het middel zuivere motiveringsklachten bevat en of die klachten slagen.
5. Het middel bevat de klacht dat onbegrijpelijk is dat de Kantonrechter enerzijds zowel tegen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als tegen de getuige [koper] aangifte van meineed heeft gedaan, doch anderzijds op grond van de getuigenverkla-ringen van diezelfde [getuige 1] en [getuige 2] tot de conclu-sie is gekomen dat [verkoper] in haar bewijsopdracht is ge-slaagd zonder af te wachten wat het onderzoek naar aanleiding van de aangifte van meineed zou opleveren. Het vonnis bevat derhalve niet de gronden waarop het berust, aldus het middel.
Hier is sprake van een motiveringsklacht die naar mijn oordeel slaagt. Het vonnis van de Kantonrechter bevat inder-daad niet in de zin van art. 100 RO de gronden waarop het berust: het vonnis van de Kantonrechter is innerlijk tegen-strijdig en onbegrijpelijk doordat enerzijds wordt overwogen dat tegen alle getuigen aangifte van meineed is gedaan doch anderzijds, zonder enige nadere overweging omtrent hetgeen op die aangiften is gevolgd, wordt geconcludeerd dat door de verklaringen van de door eiser voorgebrachte getuigen afdoende is bewezen wat te bewijzen was opgedragen.
Voorzover het middel beoogt te betogen dat de Kantonrech-ter blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat hij niet zijn beslissing heeft aangehouden totdat op de aangiften van meineed was beslist, stuit deze klacht af op art. 100 RO.
De overige in het middel vervatte motiveringsklachten behoeven geen bespreking.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden eind-vonnis van de Kantonrechter en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden