HR, 07-01-2000, nr. C98/319HR
ECLI:NL:HR:2000:AA4115
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-01-2000
- Zaaknummer
C98/319HR
- LJN
AA4115
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA4115, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑01‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 263 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
NJ 2000, 496 met annotatie van H.J. Snijders
AA20000282 met annotatie van Rutgers G.R.
Uitspraak 07‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
7 januari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/319HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres] SEALANTS B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr J.K. Franx,
t e g e n
1. NEDAMCO INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap naar Amerikaans recht NEDAMCO NORTH AMERICA CORPORATION,
gevestigd te Princeton, New Jersey,
Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr S.A. Boele,
3. [verweerder3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
4. [verweerder4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr B. Winters.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie sub 1 en 2 - tezamen verder te noemen: Nedamco - hebben bij exploiten van 13 maart 1996, betekend bij exploit van 14 maart 1996 aan eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - verweerders in cassatie sub 3 en 4 - verder te noemen: [verweerders 3 en 4] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd dat de in het lichaam van de dagvaarding omschreven ontkentenis deugdelijk is en mitsdien de in sub 2 van deze dagvaarding bedoelde uitlatingen worden beschouwd als niet te zijn gepleegd. Voorts heeft Nedamco gevorderd te verklaren dat het vonnis van deze Rechtbank van 19 december 1995 gewezen onder rolnummer 15353 HA ZA 94-1522 in een procedure tussen Nedamco als eiseres en [eiseres] als gedaagde nietig en van onwaarde is.
[Verweerder4] heeft de vordering bestreden en [verweerder3] heeft voor antwoord geconcludeerd tot referte.
[Eiseres] heeft voor antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Nedamco in haar desaveu-vordering, althans tot ontzegging daarvan.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 3 december 1996 de desaveuvordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Nedamco hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 1 juli 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd, de ontkentenis deugdelijk verklaard, en bepaald dat het tussen Nedamco en [eiseres] gewezen vonnis van 19 december 1995 in de zaak 15353 HA ZA 94-1522 nietig en van onwaarde is. Voorts heeft het Hof bepaald dat de procedure tussen deze partijen wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond ten tijde van de ontkende verrichting, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nedamco heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en [verweerders 3 en 4] hebben geconcludeerd tot referte.
De zaak is voor [eiseres] en Nedamco toegelicht door hun advocaten en voor Nedamco mede door mr M.J. Hamer, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot verwerping van het beroep met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Deze zaak betreft een vordering van Nedamco tot ont-kentenis van gerechtelijke verrichtingen in een procedure voor de Rechtbank te Breda tussen Nedamco en [eiseres]. Nedamco heeft de onder 1 omschreven vordering ingesteld tegen [verweerders 3 en 4], van wie de eerstgenoemde in de hoofdprocedure uitsluitend als haar advocaat optrad en de laatstgenoemde daarin als haar procu-reur fungeerde. Nedamco heeft [eiseres] als derde belang-hebbende opgeroepen.
De vordering heeft betrekking op een uitlating die door [verweerder3] tijdens het pleidooi in de hoofdprocedure voor de Rechtbank zou zijn gedaan en die voor de Rechtbank aanleiding was om de vordering van Nedamco in die procedure af te wijzen.
[Verweerder3] heeft betwist die uitlating te hebben gedaan. Het Hof heeft uitdrukkelijk in het midden gelaten of die uitlating door [verweerder3] is gedaan, maar is daarvan in het kader van deze desaveuprocedure veronderstellenderwijs uitgegaan.
[Verweerder4] had [verweerder3] met het oog op het plei-dooi schriftelijk geïntroduceerd bij de Rechtbank, maar was tijdens het pleidooi niet aanwezig.
3.2 De Rechtbank heeft de vordering jegens [verweerder3] afgewezen omdat deze niet optrad als procureur van Nedamco en art. 263 Rv. enkel ziet op verrichtingen van de procureur. De vordering jegens [verweerder4] heeft de Rechtbank afgewezen omdat een verrichting bij pleidooi door een advocaat die buiten zijn arrondissement procedeert door middel van een procureur, niet kan worden aangemerkt als een verrichting van die procureur.
3.3 Het Hof heeft geoordeeld, kort samengevat, dat in een situatie als de onderhavige de gewraakte uitlating van de advocaat tijdens het pleidooi dient te worden toegerekend aan de procureur als de vertegenwoordiger van de procespar-tij bij het desbetreffende gerecht, zodat de vordering tot desaveu jegens [verweerder4] dient te worden toegewezen.
Hiertegen keert zich het middel.
3.4 In art. 263 Rv. is aan een procespartij de mogelijkheid gegeven bepaalde door haar procureur verrichte proces-handelingen in rechte te ontkennen met de aldaar vermelde door de rechter daaraan te verbinden gevolgen. Deze regeling houdt verband met het wettelijk stelsel van verplichte procesver-tegenwoordiging, waarin de procureur bij uitsluiting is aangewezen als procesvertegenwoordiger in gedingen voor rechtbanken en gerechtshoven, dus zowel in gedingen waarin hij zelf tevens als advocaat optreedt als in gedingen waarin een ander als advocaat optreedt.
Proceshandelingen die door een niet als procureur bij het rechtscollege optredende advocaat zijn verricht, moeten worden aangemerkt als proceshandelingen van de gestelde procureur en kunnen op de voet van art. 263 e.v. worden ontkend door een tegen de procureur ingestelde vordering tot desaveu. Dit geldt niet alleen voor de schriftelijke conclusies en andere processtukken die door de procureur worden ingediend, maar in het bijzonder ook voor mondelinge verklaringen van de advocaat, tijdens de pleidooien uit eigen beweging of op vragen van de rechter afgelegd, ongeacht of de procureur bij de pleitzitting aanwezig is geweest. Het zou, mede met het oog op het gelijkheidsbegin-sel, onaanvaardbaar zijn om aan te nemen dat tijdens de pleidooien gedane uitlatingen van de advocaat wel kunnen worden gedesavoueerd indien de advocaat tevens als procureur in de zaak optreedt, maar niet ingeval de advocaat daarin niet als procureur fungeert.
Dit systeem, waarin de in het proces verrichte handelingen van de advocaat gelden als handelingen van de procureur, strookt meer met de tekst en de strekking van art. 263 dan een systeem waarin deze wetsbepaling analogisch zou worden toegepast op in het proces verrichte handelingen van de advocaat. Laatstbedoeld systeem zou bovendien het bezwaar meebrengen dat daarin onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen handelingen van de advocaat, die gelden als handelingen van de procureur, en handelingen van de advocaat, die niet als handelingen van de procureur worden aange-merkt, met het aan dit onderscheid verbonden gevolg met betrekking tot de persoon tegen wie de vordering tot desaveu zou moeten worden ingesteld.
Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs oordeel juist is en dat het daartegen aangevoerde middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nedamco begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris, aan de zijde van [verweerder3] begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 1.000,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder4] begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 1.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, Herrmann en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 7 januari 2000.