JOL 2000, 4
Verjaring; Wet van 31 oktober 1924; redelijkheid en billijkheid.
HR 07-01-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4113
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 januari 2000
- Magistraten
Mijnssen, Heemskerk, Van der Putt-Lauwers, Hammerstein, Kop
- Zaaknummer
C98/123HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AA4113
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA4113, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑01‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA4113, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑01‑2000
Essentie
Verjaring; Wet van 31 oktober 1924; redelijkheid en billijkheid.
Beroep van de Staat op de in de Wet van 31 oktober 1924 voorziene verjaring m.b.t. de vordering van bloembollenhandelaar uit onverschuldigde betaling terzake van door hem betaalde, in strijd met EG-recht geheven, keurlonen is — voorzover de verjaring een aanvang zou hebben genomen vóór de datum van de door de Staat aangespannen proefprocedure — naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar in omstandigheden van geval dat hierdoor wordt gekenmerkt dat bloembollenhandelaar zich ‘gedwongen’ voelde keurlonen te betalen en de Staat enerzijds gezien de door hem aangespannen proefprocedure niet zeker ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.