NJ 1966, 301
HR, 29-04-1966
HR 29-04-1966, ECLI:NL:PHR:1966:AC4650, m.nt. G.J. Scholten
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 april 1966
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Houwing, Hulsmann, Petit
- Zaaknummer
[1966-04-29/NJ_50759]
- Noot
G.J. Scholten
- LJN
AC4650
- JCDI
JCDI:ADS116770:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1966:AC4650, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑04‑1966
ECLI:NL:PHR:1966:AC4650, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑04‑1966
- Wetingang
BW art. 1637x; Rv (oud) art. 289; Rv (oud) art. 290; Rv (oud) art. 291; Rv (oud) art. 292; Rv (oud) art. 293; Rv (oud) art. 294; Rv (oud) art. 295; Rv (oud) art. 296; Rv (oud) art. 297
Essentie
Is de werkgever wegens de wijze waarop hij de dienstbetrekking heeft beeindigd schadeplichtig geworden in de zin van art. 1637x, 3e lid, BW?
Is de rechter in kort geding bevoegd een concurrentiebeding geheel of ten dele te niet te doen?
Samenvatting
Na de wijzigingen die de Wet van 17 dec. 1953 (Stb. 619) in de artt. 1637x, lid 3, en 1639o BW heeft aangebracht is de werkgever, die anders dan om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden de dienstbetrekking doet eindigen zonder dat de wederpartij daarin toestemt, jegens de werknemer ‘schadeplichtig’ in de zin van art. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.