Einde inhoudsopgave
Maritiem arbeidsverdrag, 2006
Voorschrift 3.1 — Huisvesting en recreatievoorzieningen
Geldend
Geldend vanaf 20-08-2013
- Bronpublicatie:
23-02-2006, Trb. 2007, 93 (uitgifte: 09-05-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-08-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-08-2013, Trb. 2013, 126 (uitgifte: 02-08-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Arbeidsrecht / Algemeen
Vervoersrecht / Zeevervoer
Doel: Verzekeren dat zeevarenden behoorlijke huisvesting en recreatievoorzieningen aan boord hebben
1
Elk Lid draagt er zorg voor dat voor zeevarenden die aan boord werken en/of wonen, van schepen die zijn vlag voeren behoorlijke huisvesting en recreatievoorzieningen aanwezig zijn en in stand worden gehouden, op zodanige wijze dat de gezondheid en het welzijn van de zeevarenden bevorderd worden.
2
De vereisten in de Code ter uitvoering van dit voorschrift die op de bouw en uitrusting van schepen betrekking hebben, zijn uitsluitend van toepassing op schepen gebouwd op of na de datum waarop dit Verdrag voor het desbetreffende Lid in werking treedt. Ten aanzien van schepen gebouwd vóór die datum blijven de vereisten met betrekking tot de bouw en uitrusting van schepen als vervat in het Verdrag betreffende de huisvesting van de bemanning aan boord van schepen (herzien), 1949 (Nr. 92), en het Verdrag betreffende de huisvesting van de bemanning aan boord van schepen (aanvullende bepalingen), 1970 (Nr. 133), van toepassing voor zover deze, voorafgaand aan die datum, van toepassing waren ingevolge de wet of gebruiken van het desbetreffende Lid. Een schip wordt geacht te zijn gebouwd op de datum waarop de kiel is gelegd of waarop de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt.
3
Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is elk vereiste ingevolge een wijziging van de Code met betrekking tot het verschaffen van huisvesting en recreatievoorzieningen uitsluitend van toepassing op schepen die zijn gebouwd op of na de datum van van kracht wording van de wijziging voor het desbetreffende Lid.
Norm A3.1 — Huisvesting en recreatievoorzieningen
1
Elk Lid moet wet- en regelgeving aannemen waarin wordt verlangd dat schepen die zijn vlag voeren:
- a.
voldoen aan de minimumnormen om te waarborgen dat de huisvesting voor zeevarenden die aan boord werken en/of wonen, veilig, fatsoenlijk en in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze norm is; en
- b.
worden geïnspecteerd om te waarborgen dat die normen van meet af aan permanent worden nageleefd.
2
Bij de ontwikkeling en toepassing van de wet- en regelgeving ter uitvoering van deze norm is de bevoegde autoriteit, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden, verplicht:
- a.
rekening te houden met voorschrift 4.3 en de bijbehorende bepalingen van de Code die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid en veiligheid en ongevallenpreventie, in het licht van de specifieke behoeften van zeevarenden die aan boord van schepen wonen en werken; en
- b.
voldoende aandacht te schenken aan de in Deel B van deze Code vervatte aanwijzingen.
3
De ingevolge voorschrift 5.1.4 vereiste inspecties moeten worden uitgevoerd wanneer:
- a.
een schip wordt geregistreerd of opnieuw wordt geregistreerd; of
- b.
de huisvesting voor zeevarenden op een schip ingrijpend is gewijzigd.
4
De bevoegde autoriteit moet bijzondere aandacht schenken aan het garanderen van de implementatie van de vereisten van dit Verdrag die betrekking hebben op:
- a.
de grootte van de hutten en andere ruimten voor huisvesting;
- b.
verwarming en ventilatie;
- c.
lawaai en trillingen en andere omgevingsfactoren;
- d.
sanitaire voorzieningen;
- e.
verlichting; en
- f.
ziekenverblijven.
5
De bevoegde autoriteit van elk Lid moet verlangen dat schepen die zijn vlag voeren voldoen aan de minimumnormen voor huisvesting en recreatievoorzieningen aan boord als vervat in het zesde tot en met zeventiende lid van deze norm.
6
Ten aanzien van algemene vereisten voor huisvesting:
- a.
moet er in alle verblijven voor de zeevarenden voldoende stahoogte zijn; de minimaal toegestane stahoogte voor alle verblijven, mag niet minder zijn dan 203 cm; de bevoegde autoriteit kan echter in bepaalde gevallen vermindering van deze hoogte voor bepaalde ruimten of gedeelten van ruimten toestaan wanneer zij ervan overtuigd is dat een dergelijke vermindering:
- i.
redelijk is; en
- ii.
geen ongemak voor de zeevarenden ten gevolge heeft;
- b.
moeten de verblijven naar behoren zijn geïsoleerd;
- c.
moeten slaapvertrekken op andere schepen dan passagiersschepen, als omschreven in de onderdelen e en f van voorschrift 2 van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, als gewijzigd (het ‘SOLAS-Verdrag’), boven de lastlijn midscheeps of achteruit zijn gelegen, met dien verstande dat in uitzonderlijke gevallen, wanneer de grootte, het type of de beoogde dienst van het schip een andere ligging praktisch onmogelijk maakt, slaapvertrekken vooruit mogen zijn gelegen, maar nooit vóór het aanvaringsschot;
- d.
mag de bevoegde autoriteit op passagiersschepen, en op speciale schepen gebouwd in overeenstemming met de IMO Veiligheidscode voor schepen voor bijzondere doeleinden, 1983, en de volgende versies (hierna te noemen ‘schepen voor bijzondere doeleinden’), op voorwaarde dat voldoende voorzieningen voor verlichting en ventilatie zijn getroffen, toestaan dat slaapvertrekken onder de lastlijn; doch in geen geval onmiddellijk onder werkgangen zijn gelegen;
- e.
mogen er vanuit laad- en machineruimten of vanuit kombuizen, opslagruimten, droogkamers of gemeenschappelijke sanitaire gedeelten geen directe openingen naar slaapvertrekken zijn; het gedeelte van een schot dat dergelijke ruimten van slaapvertrekken scheidt alsmede de buitenwanden dienen doelmatig te zijn vervaardigd van staal of van ander goedgekeurd materiaal en water- en gasdicht te zijn;
- f.
moeten de materialen die worden gebruikt voor de vervaardiging van de schotten in de verblijven, en de panelen en beplating, vloeren en aansluitingen voor hun doel geschikt zijn en bijdragen aan de waarborging van een gezonde omgeving;
- g.
moet worden gezorgd voor deugdelijke verlichting en voldoende middelen voor het afvoeren van water; en
- h.
moeten de verblijven en de recreatie- en cateringvoorzieningen voldoen aan de vereisten van voorschrift 4.3, en aan de daaraan gerelateerde bepalingen in de Code, inzake de bescherming van de gezondheid en veiligheid en de voorkoming van ongevallen, wat betreft de voorkoming van het risico van blootstelling aan gevaarlijke niveaus van lawaai en trillingen en andere omgevingsfactoren en chemische stoffen aan boord van schepen, en de verschaffing van een aanvaardbare woon- en werkomgeving voor zeevarenden aan boord van schepen.
7
Ten aanzien van de vereisten met betrekking tot ventilatie en verwarming:
- a.
moeten slaap- en eetverblijven doeltreffend worden geventileerd;
- b.
moeten schepen, met uitzondering van die welke regelmatig worden ingezet op een vaart waarbij gematigde klimatologische omstandigheden zulks niet vereisen, zijn uitgerust met airconditioning voor de verblijven van zeevarenden, voor elke gescheiden radiokamer en voor elke centrale controlekamer voor machines;
- c.
moeten alle sanitaire ruimten over voorzieningen beschikken voor ventilatie naar de open lucht, onafhankelijk van elk ander deel van het verblijf; en
- d.
moet, behoudens op schepen die uitsluitend varen in de tropen, worden gezorgd voor doelmatige verwarming door middel van een deugdelijk verwarmingssysteem.
8
Gelet op de vereisten qua verlichting moeten slaap- en eetverblijven, onder voorbehoud van bijzondere regelingen die op passagiersschepen kunnen zijn toegestaan, met daglicht verlicht zijn en met voldoende kunstlicht kunnen worden verlicht.
9
Wanneer slaapvertrekken aan boord van schepen vereist zijn, gelden de volgende vereisten voor slaapvertrekken:
- a.
op schepen anders dan passagiersschepen moet worden voorzien in een individueel slaapvertrek voor elke zeevarende; in het geval van schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton of schepen voor bijzondere doeleinden, kunnen voor dit vereiste ontheffingen worden verleend door de bevoegde autoriteit, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden;
- b.
voor mannen en vrouwen moeten afzonderlijke slaapvertrekken worden verschaft;
- c.
slaapvertrekken moeten voldoende groot zijn en naar behoren zijn uitgerust om een redelijk comfort te waarborgen en de netheid te bevorderen;
- d.
elke zeevarende moet onder alle omstandigheden over een eigen slaapplaats kunnen beschikken;
- e.
de minimumafmetingen van een slaapplaats moeten binnenwerks ten minste 198 bij 80 cm bedragen;
- f.
het vloeroppervlak in slaapvertrekken voor zeevarenden met één slaapplaats mag niet minder zijn dan:
- i.
4,5 vierkante meter op schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton;
- ii.
5,5 vierkante meter op schepen met een brutotonnage van 3000 ton of meer, doch minder dan 10.000 ton;
- iii.
7 vierkante meter op schepen met een brutotonnage van 10.000 ton of meer;
- g.
echter, teneinde te voorzien in slaapvertrekken met een enkele slaapplaats op schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton, op passagiersschepen en op schepen voor bijzondere doeleinden, mag de bevoegde autoriteit een geringer vloeroppervlak toestaan;
- h.
op schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton, anders dan passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden, mogen slaapvertrekken worden gebruikt door ten hoogste twee zeevarenden; het vloeroppervlak van deze slaapvertrekken mag niet minder bedragen dan 7 vierkante meter;
- i.
op passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden mag het vloeroppervlak van slaapvertrekken voor zeevarenden die geen taken als scheepsofficier verrichten, niet minder zijn dan:
- i.
7,5 vierkante meter in vertrekken waar twee personen verblijven;
- ii.
11,5 vierkante meter in vertrekken waar drie personen verblijven;
- iii.
14,5 vierkante meter in vertrekken waar vier personen verblijven;
- j.
op schepen voor bijzondere doeleinden mogen in slaapvertrekken meer dan vier personen verblijven; het vloeroppervlak van deze slaapvertrekken mag niet minder bedragen dan 3,6 vierkante meter per persoon;
- k.
op schepen anders dan passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden mag het vloeroppervlak van slaapvertrekken voor zeevarenden die taken als scheepsofficier verrichten, wanneer geen privé zit- of dagverblijf aanwezig is, per persoon niet minder bedragen dan:
- i.
7,5 vierkante meter op schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton;
- ii.
8,5 vierkante meter op schepen met een brutotonnage van 3000 ton of meer, doch minder dan 10.000 ton;
- iii.
10 vierkante meter op schepen met een brutotonnage van 10.000 ton of meer;
- l.
op passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden mag het vloeroppervlak voor zeevarenden die taken als scheepsofficier verrichten, wanneer geen privé zit- of dagverblijf aanwezig is, per persoon voor onderofficieren niet minder bedragen dan 7,5 vierkante meter en voor officieren niet minder dan 8,5 vierkante meter; juniorofficieren worden geacht op bedrijfsvoeringsniveau te fungeren, en senior officieren op managementniveau;
- m.
de kapitein, de hoofdwerktuigkundige en de eerste stuurman hebben, naast hun slaapvertrekken, een aangrenzend zitverblijf, een dagverblijf of een gelijkwaardige aanvullende ruimte; schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton kunnen door de bevoegde autoriteit van dit vereiste worden vrijgesteld, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden;
- n.
voor elke gebruiker moet het meubilair een ruime kledingkast omvatten (ten minste 475 liter) en een lade of gelijkwaardige ruimte van ten minste 56 liter; indien de lade in de kledingkast is geïntegreerd, moet het totale volume van de kledingkast ten minste 500 liter bedragen; de kledingkast moet zijn voorzien van een plank en moet door de gebruiker kunnen worden afgesloten teneinde de privacy te waarborgen;
- o.
elk slaapvertrek moet zijn voorzien van een tafel of bureau van een vast, uitklapbaar of uitschuifbaar type, zonodig voorzien van een comfortabele zitplaats.
10
Vanwege de vereisten voor eetverblijven:
- a.
moeten eetverblijven gescheiden van de slaapvertrekken zijn geplaatst en zo dicht bij de kombuis als praktisch gezien mogelijk is; schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton mogen door de bevoegde autoriteit van dit vereiste worden vrijgesteld, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden; en
- b.
moeten eetverblijven voldoende groot en comfortabel zijn en deugdelijk zijn gemeubileerd en uitgerust (met inbegrip van doorlopend beschikbare restauratievoorzieningen), gebaseerd op het aantal zeevarenden dat er waarschijnlijk gelijktijdig gebruik van zal maken; naargelang van het geval moet worden voorzien in gescheiden of gezamenlijke eetverblijven.
11
Vanwege de vereisten voor sanitaire voorzieningen:
- a.
moeten alle zeevarenden eenvoudig toegang hebben tot de sanitaire voorzieningen op het schip, die moeten voldoen aan de minimumnormen voor gezondheid en hygiëne en aan redelijke normen qua comfort, met afzonderlijke sanitaire voorzieningen voor mannen en vrouwen;
- b.
moeten er vanaf de navigatiebrug en de machineruimte of in de nabijheid van het controlecentrum voor de machinekamer gemakkelijk toegankelijke sanitaire voorzieningen zijn; schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton mogen door de bevoegde autoriteit van dit vereiste worden vrijgesteld na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden;
- c.
moet op alle schepen op een geschikte plaats zijn voorzien in ten minste één wc, een wastafel en een bad en/of douche per zes personen of minder, die niet beschikken over eigen voorzieningen;
- d.
moet, met uitzondering van passagiersschepen, in elk slaapvertrek een wastafel met warm en koud stromend zoetwater zijn aangebracht, behoudens wanneer een dergelijke wastafel zich in de aanwezige privé badkamer bevindt;
- e.
mag de bevoegde autoriteit ten aanzien passagiersschepen die in de regel reizen van ten hoogste vier uur maken, bijzondere voorzieningen in overweging nemen of beperking van het aantal benodigde voorzieningen; en
- f.
moet in alle wasgelegenheden warm en koud stromend zoetwater beschikbaar zijn.
12
Ten aanzien van de vereisten voor ziekenverblijven moet aan boord van schepen met 15 of meer zeevarenden aan boord die reizen maken van langer dan drie dagen een afzonderlijk ziekenverblijf aanwezig zijn, dat uitsluitend voor medische doeleinden mag worden gebruikt; de bevoegde autoriteit kan dit vereiste versoepelen voor schepen in de kustvaart; bij de goedkeuring van ziekenverblijven aan boord moet de bevoegde autoriteit erop toezien dat de verblijven, onder alle weersomstandigheden, gemakkelijk toegankelijk zijn, een comfortabel onderkomen aan de patiënten bieden, en bevorderlijk zijn voor het vlot verlenen van de nodige zorg aan de patiënten.
13
Er moeten gunstig geplaatste en naar behoren uitgeruste wasvoorzieningen aanwezig zijn.
14
Alle schepen moeten op het open dek één of meerdere ruimten hebben die toegankelijk zijn voor de zeevarenden die geen dienst hebben; deze ruimten moeten gelet op de grootte van het schip en het aantal zeevarenden aan boord voldoende oppervlak hebben.
15
Alle schepen moeten zijn uitgerust met afzonderlijke kantoren of een gemeenschappelijk scheepskantoor voor gebruik door het dek- en machinekamerpersoneel; schepen met een brutotonnage van minder dan 3000 ton mogen door de bevoegde autoriteit van dit vereiste worden vrijgesteld na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden.
16
Schepen die regelmatig op door muggen geteisterde havens varen, moeten zijn uitgerust met de daartoe door de bevoegde autoriteit vereiste voorzieningen.
17
Ten behoeve van alle zeevarenden moet aan boord geschikte recreatievoorzieningen en diensten voor zeevarenden beschikbaar zijn, teneinde tegemoet te komen aan de bijzondere behoeften van zeevarenden die op schepen moeten wonen en werken, met inachtneming van voorschrift 4.3 en de daarmee verband houdende bepalingen van de Code met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en veiligheid en ongevallenpreventie.
18
De bevoegde autoriteit verlangt dat er aan boord van schepen frequent inspecties worden verricht door of onder gezag van de kapitein, om te waarborgen dat de huisvesting van zeevarenden schoon en fatsoenlijk bewoonbaar is en in een goede staat van onderhoud wordt gehouden. Het resultaat van elke inspectie moet worden opgetekend en ter inzage beschikbaar zijn.
19
In het geval van schepen waar men — zonder dat zulks tot discriminatie leidt — rekening moet houden met de belangen van zeevarenden met uiteenlopende gewoonten van godsdienstige en sociale aard, kan de bevoegde autoriteit — na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden — oprecht bedoelde alternatieve toepassingen toestaan van het bepaalde in deze norm, op voorwaarde dat er geen toepassingen ontstaan die uiteindelijk minder gunstig zijn dan de situatie die het gevolg zou zijn van de toepassing van deze norm.
20
Elk Lid kan, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden, wanneer dit redelijk is, schepen met een brutotonnage van minder dan 200 ton — met inachtneming van de grootte van het schip en het aantal personen aan boord — vrijstellen van de vereisten van de volgende bepalingen van deze norm:
- a.
zevende lid, onderdeel b, elfde lid, onderdeel d, en dertiende lid; en
- b.
negende lid, onderdeel f en h tot en met l, uitsluitend ten aanzien van vloeroppervlak.
21
Eventuele uitzonderingen met betrekking tot de vereisten van deze norm mogen uitsluitend worden gemaakt wanneer deze in deze norm uitdrukkelijk zijn toegestaan en uitsluitend voor bijzondere omstandigheden waarbij dergelijke vrijstellingen duidelijk kunnen worden gerechtvaardigd op basis van zwaarwegende gronden, onverminderd de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de zeevarenden.
Leidraad B3.1 — Huisvesting en recreatievoorzieningen
Leidraad B3.1.1 — Ontwerp en bouw
1
Buitenwanden van slaap- en eetverblijven zouden voldoende moeten zijn geïsoleerd. Alle machinekamerschachten en alle eindschotten van kombuizen en andere ruimten waarin warmte wordt opgewekt, zouden voldoende moeten zijn geïsoleerd, wanneer de mogelijkheid bestaat dat warmte uitstraling naar de aangrenzende verblijven of gangen kan ontstaan. Ook zouden maatregelen moeten worden getroffen om te zorgen voor bescherming tegen warmte uitstraling van stoom en/of heet water dienstleidingen.
2
Slaap- en eetverblijven, recreatieruimten en gangen die deel uitmaken van de accommodatie zouden voldoende moeten zijn geïsoleerd teneinde condensatie of te hoge temperaturen te voorkomen.
3
De wanden en plafonds zouden vervaardigd moeten zijn van materiaal waarvan het oppervlak gemakkelijk kan worden schoongehouden. Constructies waarin zich gemakkelijk ongedierte kan nestelen, zouden niet moeten worden toegepast.
4
De wanden en plafonds van slaap- en eetverblijven zouden gemakkelijk moeten kunnen worden schoongehouden en licht van kleur te zijn met een duurzame niet-giftige afwerklaag.
5
De vloeren en plafonds in alle verblijven voor zeevarenden zouden van goedgekeurd materiaal moeten zijn en op een goedgekeurde wijze zijn vervaardigd en een anti-slip oppervlak hebben dat ondoordringbaar is voor vocht en gemakkelijk schoon te houden is.
6
Wanneer de vloeren van composietmateriaal zijn vervaardigd, zouden de verbindingen met de wanden afgerond moeten zijn teneinde spleten te voorkomen.
Leidraad B3.1.2 — Ventilatie
1
Het ventilatiesysteem voor slaap- en eetvertrekken zou zodanig moeten worden geregeld dat de luchtkwaliteit voldoende blijft en voldoende luchtbeweging onder alle weers- en klimaatomstandigheden wordt gewaarborgd.
2
Airconditioningsystemen, ongeacht of deze van het centrale of individuele type zijn, zouden zodanig moeten zijn ontworpen dat:
- a.
de lucht ten opzichte van de luchtcondities buiten op een goede temperatuur en relatieve luchtvochtigheid wordt gehouden, voldoende luchtverversing wordt gewaarborgd in alle van airconditioning voorziene ruimten, rekening wordt gehouden met de bijzondere kenmerken van activiteiten op zee en geen buitensporige geluiden of trillingen worden geproduceerd; en
- b.
de apparatuur gemakkelijk kan worden gereinigd en gedesinfecteerd om de verspreiding van ziekten te voorkomen of te beheersen.
3
Wanneer zeevarenden aan boord wonen of werken en de omstandigheden zulks vereisen, zou er te allen tijde elektriciteit voor de airconditioning en andere hulpmiddelen voor ventilatie als vereist in de voorgaande paragraaf van deze leidraad aanwezig moeten te zijn. Deze elektriciteit behoeft evenwel niet afkomstig te zijn van een noodvoorziening.
Leidraad B3.1.3 — Verwarming
1
Het verwarmingssysteem van de verblijven van zeevarenden zou te allen tijde in werking moeten zijn wanneer zeevarenden aan boord wonen of werken en de omstandigheden het gebruik ervan vereisen.
2
Aan boord van alle schepen waar een verwarmingssysteem vereist is, zou de verwarming door middel van heet water, warme lucht, elektriciteit, stoom of soortgelijk middel moeten geschieden. In de accommodatie zou evenwel geen stoom mogen worden gebruikt als middel voor warmteoverdracht. Het verwarmingssysteem zou de temperatuur in de verblijven van de zeevarenden bij normale weers- en klimaatomstandigheden, zoals deze te verwachten zijn op de vaart die het schip uitvoert, op een bevredigende hoogte dienen te kunnen houden. De bevoegde autoriteit zou de desbetreffende normen moeten voorschrijven.
3
Radiatoren en overige verwarmingsapparaten zouden zodanig geplaatst en, waar nodig, afgeschermd moeten zijn, dat brandgevaar en gevaar of ongemak voor de gebruikers van het verblijf wordt vermeden.
Leidraad B3.1.4 — Verlichting
1
Aan boord van alle schepen zou in de verblijven voor zeevarenden elektrische verlichting moeten zijn aangebracht. Wanneer er geen twee onafhankelijke elektriciteitsbronnen voor verlichting aanwezig zijn, zouden doeltreffend geconstrueerde lampen of andere verlichtingsmiddelen voor noodgevallen moeten zijn aangebracht.
2
In de slaapvertrekken zou aan het hoofdeinde van elke slaapplaats een elektrische leeslamp moeten zijn aangebracht.
3
De bevoegde autoriteit zou passende normen voor daglicht en kunstmatige verlichting moeten vaststellen.
Leidraad B3.1.5 — Slaapvertrekken
1
Aan boord zouden geschikte slaapplaatsen aanwezig moeten zijn, die het de zeevarende en een eventuele partner die de zeevarende vergezelt zo comfortabel mogelijk maken.
2
Wanneer de grootte van het schip, de activiteit waarvoor het wordt ingezet en de inrichting ervan zulks redelijk en praktisch uitvoerbaar maken, zouden slaapvertrekken zodanig moeten worden ontworpen en uitgerust met een privé badkamer, inclusief wc, dat zij de gebruikers een redelijke mate van comfort bieden en de netheid wordt bevorderd.
3
Voor zover praktisch uitvoerbaar zouden de slaapvertrekken van zeevarenden zodanig moeten zijn ingericht dat de wachten afgescheiden zijn en de zeevarenden die overdag werken geen verblijf met wachthoudenden delen.
4
In het geval van zeevarenden die taken als onderofficier verrichten zouden er niet meer dan twee personen in een slaapvertrek mogen worden ondergebracht.
5
Overwogen zou moeten worden de in het negende lid, onderdeel m, van norm A3.1 bedoelde voorziening, indien praktisch uitvoerbaar, ook voor de tweede werktuigkundige beschikbaar te maken.
6
De ruimte die wordt ingenomen door slaapplaatsen en kastjes, ladekasten en zitplaatsen zou in de maten van het vloeroppervlak moeten zijn inbegrepen. Kleine of onregelmatig gevormde ruimten die niet daadwerkelijk iets toevoegen aan de voor vrije beweging beschikbare ruimte en die niet kunnen worden gebruikt voor het installeren van meubilair zouden buiten beschouwing moeten worden gelaten.
7
Er zouden niet meer dan twee slaapplaatsen boven elkaar mogen worden opgesteld; indien slaapplaatsen langs het scheepsboord zijn aangebracht, zou er slechts een enkele laag moeten zijn wanneer een patrijspoort zich boven een slaapplaats bevindt.
8
De onderste slaapplaats zou, wanneer de slaapplaatsen twee hoog zijn opgesteld, ten minste 30 cm boven de vloer moeten liggen; de bovenste slaapplaats zou ongeveer in het midden tussen de onderzijde van de onderste slaapplaats en de onderzijde van de dekbalken moeten zijn geplaatst.
9
Het bedstel en eventueel de zijwanden zouden moeten zijn vervaardigd van goedgekeurd materiaal, dat hard en glad moet zijn, niet snel mag roesten en waarin zich geen ongedierte kan nestelen.
10
Indien voor de bedstellen buizen worden gebruikt, zouden deze geheel gesloten moeten zijn en geen openingen te hebben waardoor ongedierte naar binnen zou kunnen komen.
11
Elke slaapplaats zou moeten zijn voorzien van een comfortabel matras met ondermatras of een gecombineerd matras, met inbegrip van een spiraalbodem of springverenmatras. Het matras en de gebruikte vulling zouden van goedgekeurde materialen moeten zijn vervaardigd. Materialen waarin zich gemakkelijk ongedierte kan nestelen zouden niet als vulling mogen worden gebruikt.
12
Wanneer een slaapplaats boven een andere is gelegen, zou een bodem, die geen stof doorlaat, onder het ondermatras of de spiraalbodem van de bovenste slaapplaats moeten worden aangebracht.
13
De meubels zouden van glad, hard materiaal moeten zijn vervaardigd, dat niet krom trekt of roest.
14
De slaapvertrekken zouden moeten zijn voorzien van gordijnen of een vergelijkbare voorziening voor de patrijspoorten.
15
Slaapvertrekken zouden met een spiegel, kleine bergplaatsen voor toiletbenodigdheden, een boekenrek en een voldoende aantal kledinghaken moeten zijn uitgerust.
Leidraad B3.1.6 — Eetverblijven
1
De eetverblijven kunnen gemeenschappelijk of gescheiden zijn. Het besluit hierover zou moeten worden genomen na overleg met de vertegenwoordigers van zeevarenden en reders en onder voorbehoud van goedkeuring door de bevoegde autoriteit. Rekening zou moeten worden gehouden met factoren als de grootte van het schip en de uiteenlopende culturele, godsdienstige en sociale behoeften van de zeevarenden.
2
Wanneer er afzonderlijke eetverblijven moeten zijn voor zeevarenden, zouden er afzonderlijke eetverblijven moeten zijn voor:
- a.
de kapitein en de officieren; en
- b.
de onderofficieren en overige zeevarenden.
3
Op schepen anders dan passagiersschepen zou het vloeroppervlak van de eetverblijven voor zeevarenden niet minder mogen zijn dan 1,5 m2 per persoon van de geplande stoelcapaciteit.
4
Op alle schepen zouden de eetverblijven moeten zijn voorzien van tafels en goedgekeurde zitplaatsen, vastgezet of verplaatsbaar, voldoende voor het grootste aantal zeevarenden dat er mogelijkerwijs gelijktijdig gebruik van zal maken.
5
Wanneer zeevarenden aan boord zijn, zou het volgende te allen tijde beschikbaar moeten zijn:
- a.
een koelkast, die zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats dient te bevinden en groot genoeg is voor het aantal personen dat van het eetverblijf of de eetverblijven gebruik maakt;
- b.
voorzieningen voor het serveren van warme dranken; en
- c.
voorzieningen voor het serveren van gekoeld water.
6
Indien de eventueel aanwezige pantry's niet in verbinding staan met de eetverblijven, zou voldoende kastruimte aanwezig moeten zijn voor het opbergen van eetgerei alsmede een geschikte gelegenheid voor het reinigen daarvan.
7
De bovenzijde van de tafels en stoelen zouden van vochtwerend materiaal moeten zijn.
Leidraad B3.1.7 — Sanitaire ruimten
1
Wastafels en baden zouden van voldoende afmetingen moeten zijn en vervaardigd te zijn van goedgekeurd materiaal met een glad oppervlak dat niet onderhevig is aan scheuren, schilferen of roesten.
2
Alle wc's zouden van een goedgekeurd model moeten zijn, met een krachtige doorspoelvoorziening of een ander geschikt middel voor doorspoelen, zoals lucht, dat of die steeds beschikbaar moet zijn en voor elke wc afzonderlijk moet kunnen worden gebruikt.
3
Sanitaire ruimten bestemd voor meer dan één persoon zouden moeten voldoen aan de volgende eisen:
- a.
de vloeren zouden van goedgekeurd duurzaam, vochtwerend materiaal moeten zijn en te zijn voorzien van een behoorlijke waterafvoer;
- b.
schotten zouden van staal of ander goedgekeurd materiaal en waterdicht tot ten minste 23 cm boven het dekniveau moeten zijn;
- c.
de ruimte dient voldoende verlicht, verwarmd en geventileerd te zijn;
- d.
de wc's zouden op een gemakkelijk bereikbare plaats, doch afgescheiden van slaapvertrekken en wasgelegenheden moeten zijn gelegen, zonder directe toegang uit de slaapvertrekken of uit de gang tussen de slaapvertrekken en toiletten, waarnaar geen andere toegang voert, met dien verstande dat dit geen betrekking heeft op wc's in ruimtes tussen twee slaapvertrekken, die tezamen voor ten hoogste vier zeevarenden bestemd zijn; en
- e.
indien meer dan een wc in dezelfde ruimte aanwezig is, zouden deze voldoende moeten zijn afgeschermd teneinde de privacy te waarborgen.
4
De ten behoeve van de zeevarenden aangebrachte wasvoorzieningen zouden het volgende moeten omvatten:
- a.
wasmachines;
- b.
wasdrogers of deugdelijk verwarmde en geventileerde droogkamers; en
- c.
strijkijzers en strijkplanken of gelijkwaardige voorzieningen.
Leidraad B3.1.8 — Ziekenverblijven
1
De ziekenverblijven zouden zodanig moeten zijn ontworpen dat overleg en het verlenen van eerste hulp worden vergemakkelijkt en het verspreiden van besmettelijke ziekten wordt voorkomen.
2
De toegang, de bedden, de verlichting, de ventilatie, de verwarming en de watervoorziening zouden zo moeten zijn ingericht dat zij het comfort van degenen die er zijn ondergebracht waarborgen en hun behandeling makkelijk maken.
3
Het vereiste aantal bedden in het ziekenverblijf zou moeten worden voorgeschreven door de bevoegde autoriteit.
4
Sanitaire voorzieningen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik door degenen die in het ziekenverblijf zijn opgenomen, zouden deel uit moeten maken van het ziekenverblijf of in de onmiddellijke nabijheid ervan gelegen te zijn. Deze sanitaire voorzieningen zouden ten minste moeten bestaan uit een wc, een wastafel en een bad of douche.
Leidraad B3.1.9 — Overige voorzieningen
1
Wanneer voorzien is in afzonderlijke kleedruimtes voor personeel dat in machinekamers werkzaam is, zouden deze:
- a.
geplaatst moeten zijn buiten de machineruimte, maar gemakkelijk toegankelijk zijn; en
- b.
uitgerust moeten zijn met individuele kledingkastjes alsmede met baden en/of douches en wastafels met warm en koud stromend zoetwater.
Leidraad B3.1.10 — Beddengoed, eetgerei en diverse bepalingen
1
Elk Lid zou moeten overwegen de volgende beginselen toe te passen:
- a.
schoon beddengoed en eetgerei zouden door de reder aan alle zeevarenden moeten worden verstrekt voor gebruik aan boord gedurende de dienst op het schip, en deze zeevarenden zouden verantwoordelijk moeten zijn voor de teruggave ervan op de door de kapitein aangegeven tijdstippen en na beëindiging van de dienst op het schip;
- b.
beddengoed zou van goede kwaliteit moeten zijn en borden, bekers en ander eetgerei zouden van een goedgekeurd materiaal moeten zijn dat gemakkelijk kan worden gereinigd; en
- c.
de reder zou moeten zorgen voor handdoeken, zeep en toiletpapier voor alle zeevarenden.
Leidraad B3.1.11 — Recreatievoorzieningen en regelingen voor post en bezoek aan boord
1
De recreatievoorzieningen en -diensten zouden regelmatig moeten worden geïnspecteerd om te waarborgen dat ze blijven voldoen aan de veranderende behoeften van de zeevarenden ten gevolge van ontwikkelingen in de techniek en de exploitatie en andere ontwikkelingen in de scheepvaart.
2
Meubilair voor recreatievoorzieningen zou ten minste moeten bestaan uit een boekenkast en voorzieningen voor lezen, schrijven en, indien praktisch uitvoerbaar, gezelschapsspellen.
3
Bij de planning van recreatievoorzieningen zou de bevoegde autoriteit de plaatsing van een kantine moeten overwegen.
4
Ook zou overwogen moeten worden de zeevarenden kosteloos, waar praktisch uitvoerbaar, van de volgende voorzieningen te voorzien:
- a.
een rookkamer;
- b.
de mogelijkheid om televisie te kijken en radio-uitzendingen te beluisteren;
- c.
de vertoning van films, waarvan er voor de duur van de reis voldoende aanwezig zouden moeten zijn en, die zo nodig, met redelijke tussenpozen worden vervangen;
- d.
sportvoorzieningen met inbegrip van materiaal voor lichamelijke oefeningen, tafelspelen en dekspelen;
- e.
waar mogelijk, gelegenheid tot zwemmen;
- f.
een bibliotheek met vakliteratuur en andere boeken, waarvan er voldoende zouden moeten zijn voor de duur van de reis en die met redelijke tussenpozen worden vervangen;
- g.
faciliteiten voor creatieve bezigheden ter ontspanning;
- h.
elektronische apparatuur zoals radio, televisie, videorecorders, DVD/CD-speler, personal computer en software en cassetterecorder/-speler;
- i.
indien van toepassing, bars aan boord voor zeevarenden, tenzij dit in strijd is met nationale, godsdienstige of sociale gebruiken; en
- j.
redelijke toegang tot een telefoonverbinding tussen schip en vasteland, en e-mail- en internetfaciliteiten, waar aanwezig, en de daaraan verbonden gebruikskosten moeten redelijk zijn.
5
Al het mogelijke zou moeten worden gedaan om het versturen van post voor zeevarenden zo betrouwbaar en snel mogelijk te doen geschieden. Voorts zou getracht moeten worden te vermijden dat zeevarenden strafport moeten betalen wanneer de post door omstandigheden buiten hun schuld moet worden doorgezonden.
6
Maatregelen zouden moeten worden overwogen om te waarborgen dat, onder voorbehoud van eventuele van toepassing zijnde nationale of internationale wet- en regelgeving, aan zeevarenden telkens wanneer dit mogelijk en redelijk is, snel toestemming wordt verleend om hun partners, familieleden en vrienden aan boord te ontvangen wanneer hun schip in de haven ligt. Bij dergelijke maatregelen zou rekening moeten worden gehouden met eventueel benodigde beveiligingsonderzoeken.
7
Wanneer dat mogelijk en redelijk is, zou overwogen moeten worden zeevarenden toe te staan zich tijdens reizen af en toe te laten vergezellen door hun partners. De partner zou voldoende verzekerd moeten zijn tegen ongevallen en ziekte; de reder zou de zeevarende alle mogelijke medewerking moeten geven bij het sluiten van een dergelijke verzekering.
Leidraad B3.1.12 — Voorkoming van lawaai en trillingen
1
De verblijven voor huisvesting en de voorzieningen voor recreatie, voeding en catering zouden zo ver als praktisch mogelijk verwijderd moeten zijn van de motoren, stuurmachinekamers, deklieren, ventilatie-, verwarmings- en airconditioningapparatuur en andere machines en apparaten die veel geluid produceren.
2
Bij de bouw en afwerking van wanden, plafonds en dekken binnen de ruimten waarin geluid wordt geproduceerd, zouden geluidsisolerende of andere geschikte geluidsabsorberende materialen moeten worden gebruikt, alsmede zelfsluitende en geluidsisolerende deuren voor machineruimten.
3
Machinekamers en andere machineruimten zouden, overal waar praktisch uitvoerbaar, moeten worden voorzien van geluiddichte centrale controlekamers voor het machinekamerpersoneel. Werkruimten, zoals de machinewerkplaats, zouden voor zover praktisch uitvoerbaar moeten worden geïsoleerd van de algemene geluiden van de machinekamer en er zouden maatregelen moeten worden getroffen om de geluidsniveaus tijdens het draaien van de machines te verlagen.
4
Die limieten voor geluidsniveaus voor werk- en woonruimtes zouden in overeenstemming moeten zijn met de internationale richtlijnen inzake blootstellingsniveaus van de Internationale Arbeidsorganisatie, met inbegrip van die vervat in de Code of practice on Ambient factors in the workplace, 2001, en, waar van toepassing de specifieke bescherming als aanbevolen door de Internationale Maritieme Organisatie, en met eventuele latere instrumenten tot wijziging en aanvulling voor aanvaardbare geluidsniveaus aan boord van schepen. Een afschrift van de desbetreffende akten in het Engels of in de werktaal van het schip zou aan boord aanwezig en voor de zeevarenden toegankelijk moeten zijn.
5
De voorzieningen voor huisvesting, recreatie of catering zouden niet aan extreme trillingen mogen blootstaan.