Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/49/EU inzake de depositogarantiestelsels
Artikel 11 Gebruik van middelen
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2014
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 173 (uitgifte: 12-06-2014, regelingnummer: 2014/49/EU)
- Inwerkingtreding
02-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 173 (uitgifte: 12-06-2014, regelingnummer: 2014/49/EU)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De in artikel 10 bedoelde financiële middelen worden in de eerste plaats gebruikt voor terugbetalingen aan deposanten uit hoofde van deze richtlijn.
2.
De financiële middelen van een depositogarantiestelsel worden gebruikt ter financiering van de afwikkeling van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 109 van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsautoriteit stelt na overleg met het depositogarantiestelsel het bedrag vast waarvoor het depositogarantiestelsel aansprakelijk is.
3.
De lidstaten kunnen een depositogarantiestelsel toestaan de beschikbare financiële middelen voor alternatieve maatregelen te gebruiken om het falen van een kredietinstelling te voorkomen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de afwikkelingsautoriteit heeft geen enkele afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn 2014/59/EU genomen;
- b)
het depositogarantiestelsel beschikt over passende systemen en procedures om alternatieve maatregelen te kiezen en uit te voeren en om de daarmee gepaard gaande risico's te bewaken;
- c)
de kosten van de maatregelen zijn niet hoger dan de kosten die nodig zijn om de wettelijke of contractuele opdracht van het depositogarantiestelsel te vervullen;
- d)
voor het gebruik van alternatieve maatregelen door het depositogarantiestelsel is de kredietinstelling die wordt ondersteund aan voorwaarden onderworpen die minstens een sterkere risicobewaking en uitgebreidere controlerechten van het depositogarantiestelsel omvatten;
- e)
voor het gebruik van alternatieve maatregelen door het depositogarantiestelsel doet de kredietinstelling die wordt ondersteund, toezeggingen teneinde toegang tot gedekte deposito's te verkrijgen;
- f)
naar de beoordeling van de bevoegde autoriteit is gegarandeerd dat de aangesloten kredietinstellingen in staat zijn de buitengewone bijdragen in overeenstemming met het gestelde in lid 5 van dit artikel te betalen.
Het depositogarantiestelsel pleegt met de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit overleg over de aan de kredietinstelling opgelegde maatregelen en voorwaarden.
4.
Alternatieve maatregelen als bedoeld in lid 3 van dit artikel worden niet toegepast indien de bevoegde autoriteit na overleg met de afwikkelingsautoriteit van mening is dat aan de voorwaarden voor een afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU wordt voldaan.
5.
Indien er beschikbare financiële middelen worden gebruikt in overeenstemming met lid 3 van dit artikel, verstrekken de aangesloten kredietinstellingen het depositogarantiestelsel onmiddellijk de voor de alternatieve maatregelen te gebruiken middelen, zo nodig in de vorm van buitengewone bijdragen, indien:
- a)
het nodig is de deposanten terug te betalen, en de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel minder dan tweede derde van het streefbedrag bedragen;
- b)
de beschikbare financiële middelen beneden 25 % van het streefbedrag komen te liggen.
6.
De lidstaten mogen bepalen dat de beschikbare financiële middelen tevens kunnen worden gebruikt ter financiering van maatregelen voor het veiligstellen van de toegang van deposanten tot gedekte deposito's, met inbegrip van de overdracht van activa en passiva en de overdracht van depositoportefeuilles, in het kader van nationale insolventieprocedures, mits de door het depositogarantiestelsel gedragen kosten niet hoger zijn dan het nettobedrag voor het vergoeden van gedekte deposanten bij de desbetreffende kredietinstelling.