RCR 2021/3
Aanvang korte verjaringstermijn. Kan een gebrek aan de vereiste juridische kennis om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen in de weg staan aan de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW?
HR 09-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1603
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 oktober 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
19/00895
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS252240:1
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1603, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑10‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:284, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑03‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑05‑2019
- Wetingang
Art. 3:310 lid 1 BW
Essentie
Aanvang korte verjaringstermijn. Juridische beoordeling. Deugdelijkheid van een geleverde prestatie.
Kan een gebrek aan kennis en een gemis aan inzicht nodig om de deugdelijkheid van de geleverde prestaties te beoordelen in de weg staan aan de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW?
Samenvatting
Eiser 1 was directeur-grootaandeelhouder van een bouwconcern. Hij heeft zijn bouwonderneming verkocht en de aandelen in de werkmaatschappijen overgedragen. Hij is aandeelhouder gebleven in drie inactieve vennootschappen met een aanzienlijk eigen vermogen. Die vennootschappen zijn vervolgens door een juridische fusie opgegaan in eiseres 2.
Na de verkoop wilde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.