De processen-verbaal van de terechtzittingen en het arrest vermelden telkens: Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zittinghoudende te Arnhem. De vermelding dat Leeuwarden een van de nevenzittingsplaatsen van het Hof is, is zinledig nu het Hof van die nevenzittingsplaats geen gebruik heeft gemaakt. De gedachte dat de bevoegdheid bij de nevenzittingsplaats ligt en dat die nevenzittingsplaats elders zitting kan houden, vormt een miskenning van de wettelijke regeling.
HR, 08-05-2012, nr. 11/00956
ECLI:NL:HR:2012:BW3759
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-05-2012
- Zaaknummer
11/00956
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BW3759
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW3759, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW3759
ECLI:NL:HR:2012:BW3759, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW3759
- Vindplaatsen
Conclusie 08‑05‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/00956
Mr. Knigge
Zitting: 14 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem1. heeft bij arrest van 29 april 2010 verdachte wegens "Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.2.
3.
Namens verdachte heeft mr. K.N. Holtrop, advocaat te Ens, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel
- 4.1.
Het middel klaagt over de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen.
- 4.2.
Verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte] zijn door het Hof veroordeeld wegens kort gezegd uitkeringsfraude. De inkomsten die zij genoten uit de markthandel in onder meer fietsen zouden zij ten onrechte niet hebben opgegeven. Het in het middel bedoelde getuigenverzoek heeft betrekking op de duur en de omvang van deze fietsenhandel. Ter verduidelijking hiervan geef ik eerst de bewijsoverwegingen van het Hof weer met betrekking tot die duur en omvang. De bedoelde overwegingen luiden:
"Ten aanzien van de tenlastegelegde periode
Verdachte en haar raadsvrouw hebben aangevoerd dat de periode zoals deze is opgenomen in de tenlastelegging veel te ruim is. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer betoogd dat de partner van verdachte, [medeverdachte], mogelijk is verward met andere personen die ook de naam '[medeverdachte]' dragen en dat, als er al tot een bewezenverklaring van het plegen van valsheid in geschrift kan worden gekomen, als beginpunt dient te worden uitgegaan van de periode vanaf september 2005.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Uit het proces-verbaal van de unit sociale Recherche van de gemeente Zwolle van [verbalisant 1] van 25 juli 2006 volgt dat de sociale recherche onderzoek heeft verricht naar de mogelijke extra inkomsten (naast de uitkering) van verdachte en medeverdachte, haar echtgenoot [medeverdachte]. Uit genoemd proces-verbaal blijkt dat op 8 juli 2004 en in juli 2005 anonieme tips binnenkwamen bij de sociale recherche, inhoudende dat [medeverdachte] op rommelmarkten stond. Op 21 september 2005 kwam wederom een anonieme tip binnen inhoudende dat verdachte en haar man zich schuldig zouden maken aan uitkeringsfraude. Er werd melding gemaakt van het feit dat beiden op markten stonden in Appelscha, Eelde, Leeuwarden, stadjesmarkt Groningen, met fietsen, chinees porselein en glaswerk. Voor de handel zouden verdachte en medeverdachte drie schuren gebruiken, van henzelf, hun vader/schoonvader en zwager. Noch verdachte noch medeverdachte [medeverdachte] had dergelijke bezigheden bekend gemaakt bij de gemeente Zwolle. Uit het proces verbaal van de sociale recherche blijkt voorts dat tijdens het onderzoek op 15 september 2005 werd waargenomen dat verdachte en haar partner bezig waren voor een garage, die vol stond met fietsen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn naar aanleiding van de onderzoeksresultaten op 2 juni 2006 door de sociale recherche verhoord. Daarbij is door verdachte een administratie ter beschikking gesteld, betrekking hebbende op hun zelfstandige activiteiten. Uit genoemde administratie blijkt van meerdere contacten tussen de partner van verdachte en diverse fietsenhandelaren in Noord-Oost Nederland. Naar aanleiding hiervan zijn door de sociale recherche diverse fietsenhandelaren gehoord als getuige, waaronder [betrokkene 6] te [plaats], [betrokkene 5] te [plaats], [betrokkene 4] te [plaats], [betrokkene 2 en 3] te [plaats], en [betrokkene 1] te [plaats]. Uit de processenverbaal van verhoren van genoemde getuigen volgt dat medeverdachte [medeverdachte] niet eerst vanaf september 2005 doch reeds gedurende een geruime periode daaraan voorafgaand partijen fietsen heeft opgekocht bij genoemde handelaren. Diverse fietsenhandelaren hebben verklaard dat verdachte al geruime tijd, inmiddels twee of drie jaar, hij hen kwam om fietsen te kopen. In een aantal gevallen was hij dan vergezeld van een vrouw.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de partner van verdachte tijdens het onderzoek door de sociale recherche mogelijk is verward met een of meer andere [medeverdachte]s uit Zwolle, tegen wie strafrechtelijke vervolging liep. Het hof acht deze verwarring echter niet aannemelijk geworden nu tijdens alle hierboven aangehaalde verhoren door de recherche een foto van de partner van verdachte (en in een aantal gevallen ook van verdachte zelf) is getoond aan de fietsenhandelaren, waarbij hij en ook verdachte door de meerdere handelaren werd(en) herkend."
- 4.3.
Het in het middel bedoelde verzoek had betrekking op zeven personen, onder wie de zes door het Hof genoemde fietsenhandelaren. Het verzoek had een voorgeschiedenis. In eerste aanleg was al een andere fietsenhandelaar, [betrokkene 7], op verzoek van de verdediging bij de RC gehoord. In dat verhoor was [betrokkene 7] grotendeels op zijn tegenover de sociale rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring teruggekomen.3. Hij had daarbij felle kritiek op één van die rechercheurs, die door hem "de dikke neus" werd genoemd. Hij stelde dat hij over verschillende [medeverdachte]s was gehoord en dat de facturen die hij aan de rechercheurs had verstrekt, niet allemaal betrekking hadden op [medeverdachte]. "Dat heb ik de dikke neus toen ook op zijn hart gedrukt." [Betrokkene 7] betwijfelde of het in zijn politieverklaring over een en dezelfde [medeverdachte] gaat. "Ik wijt dit aan het onhandige optreden van die rechercheur die alles op 1 hoop gooit." Ter zitting van de Rechtbank werd vervolgens een van de sociale rechercheurs, [verbalisant 1], over de door [betrokkene 7] afgelegde verklaring gehoord.4. Hij bevestigde dat [betrokkene 7] over verschillende [medeverdachte]s was gehoord, maar meende dat van enig misverstand geen sprake kan zijn geweest.
- 4.4.
Het bij appelschriftuur gedane verzoek werd daarin als volgt toegelicht:
"In het kader van een eerder getuigenverhoor is al gehoord [betrokkene 7]. Ter zitting is [verbalisant 1] gehoord. Uit het verhoor van [verbalisant 1] bleek dat hij, hetgeen niet uit het dossier blijkt al in januari 2006 [betrokkene 7] had gehoord in het kader van een onderzoek naar familie van [medeverdachte]. [Betrokkene 7] stelde in zijn verklaring bij de RC dat voor hem niet duidelijk was over welke personen [medeverdachte] hij werd gehoord tijdens het verhoor op 9 mei 2006. Nu uit hetgeen [verbalisant 1] ter zitting verklaarde kan worden afgeleid dat mogelijk ook bij andere verhoren meerdere gesprekken zijn geweest ook over andere [medeverdachte]s als [medeverdachte] is er aanleiding de andere getuigen nogmaals te horen. Dit extra omdat uit overgelegde bescheiden door diverse getuigen blijkt dat er bescheiden zijn overgelegd die betrekking hebben op andere [medeverdachte]s als [medeverdachte]."
Op de regiezitting van het Hof van 16 november 2009 werd het gedane verzoek door de raadsvrouw van verdachte herhaald. Zij lichtte het verzoek daarbij als volgt toe:
"In eerste aanleg bleek dat het opsporingsonderzoek over verschillende [medeverdachte]s gaat. [Betrokkene 7] was het ook niet duidelijk. Een deel van het bewijsmateriaal kan ook gaan over die andere [medeverdachte]s. De getuigen die ik heb opgegeven bij mijn appelschriftuur d.d. 22 augustus 2008 moeten daarom ter zitting worden gehoord. Het is mij met name te doen om de omvang en de periode van de fraude."
- 4.5.
Het Hof wees het verzoek na gehouden beraad af en overwoog daartoe als volgt:
"het verzoek tot het horen van een zevental getuigen, dat door de raadsvrouw bij appelschriftuur d.d. 22 augustus 2008 binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep is gedaan en waar het criterium van het verdedigingsbelang op van toepassing is, wordt afgewezen. Grond voor dat verzoek is een mogelijke persoonsverwisseling van verdachte [medeverdachte] met andere personen [medeverdachte]. Uit de gerelateerde verhoren blijkt dat aan deze getuigen tijdens de verhoren een foto is getoond van verdachte [medeverdachte]. Daarnaast is in sommige verhoren ook een foto getoond van verdachte [verdachte]. Het hof is het met de advocaat-generaal eens dat derhalve een persoonverwisseling met een andere [medeverdachte] niet aannemelijk is geworden. Bovendien heeft de raadsvrouw ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het haar te doen is om het vaststellen van de omvang en de periode van de fraude. Voor zover er nog onduidelijkheden bestaan, kan de raadsvrouw daarop wijzen en kan het hof daaraan consequenties verbinden. Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte, bij het niet horen van genoemde getuigen, redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad;"
- 4.6.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, kan uit de overwegingen van het Hof "zonder meer" volgen dat het Hof de juiste maatstaf heeft toegepast. De vraag waarop het aankomt, is derhalve of de afwijzing van het verzoek, gelet op de toepasselijke maatstaf, begrijpelijk is gemotiveerd.
- 4.7.
De afwijzing van het verzoek op de grond dat "een persoonsverwisseling met een andere [medeverdachte] niet aannemelijk is geworden", komt mij niet begrijpelijk voor. Het verzoek was juist gedaan om te onderzoeken of mogelijk sprake was van een persoonsverwisseling, een mogelijkheid die, zoals uit de verklaring van [betrokkene 7] bij de RC blijkt, niet geheel uit de lucht was gegrepen. Ik merk daarbij op dat het daarbij niet alleen ging om de vraag of de getuigen zich hadden vergist, maar ook om de vraag of de verbalisanten bij de weergave van hun verklaringen niet alles "op 1 hoop" hadden gegooid. Dat telkens een foto was getoond, sluit misverstanden aan de kant van de verbalisanten bepaald niet uit. Ik laat daarbij dan nog daar dat de ervaring leert dat het tonen van een foto niet altijd tot een betrouwbare herkenning leidt.
- 4.8.
Wat de strekking is van het door het Hof met "Bovendien" ingeleide argument is mij eerlijk gezegd niet helemaal duidelijk geworden. Als het Hof bedoelt dat het de verdediging eigenlijk niet om een mogelijke "persoonsverwisseling" is te doen, maar om de omvang en de periode van de fraude, komt mij dat niet juist voor aangezien de mogelijke "persoonsverwisseling" alles te maken heeft met de omvang en de duur van de fraude. Als het Hof niet meer heeft bedoelen te zeggen dan dat de verdediging de mogelijkheid heeft om op eventuele onduidelijkheden te wijzen, komt mij dat niet begrijpelijk voor. Een volwaardig alternatief voor een uit het horen van getuigen bestaand onderzoek naar de betrouwbaarheid van de door de sociale rechercheurs opgemaakte processen-verbaal levert dat niet op.
- 4.9.
De vraag die zich opdringt, is of het Hof bij zijn afwijzing van het verzoek niet te ver is vooruitgelopen op zijn onder 4.2 weergegeven, van een uitgebreide motivering voorziene, oordeel. Met de uitsluiting van de mogelijkheid van een "persoonsverwisseling" stond het oordeel van het Hof over de duur en de omvang van de fraude eigenlijk al vast. De overweging dat de raadsvrouw "voor zover er nog onduidelijkheden bestaan" daarop kan wijzen, versterkt daarbij de indruk dat er voor het Hof geen onduidelijkheden meer bestonden over de duur en de omvang van de fraude.
- 4.10.
Het middel slaagt.
5.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑05‑2012
Uitspraak 08‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Getuigenverzoeken. Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de aan het verzoek ten grondslag liggende stelling te speculatief is. Dit is, mede gelet op hetgeen in e.a. aan de orde is geweest, niet onbegrijpelijk en het is toereikend gemotiveerd. De door het Hof gegeven reden draagt de afwijzing zelfstandig, zodat aan hetgeen het Hof vervolgens nog heeft overwogen kan worden voorbijgegaan. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
8 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/00956
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 april 2010, nummer 24/002051-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.N. Holtrop, advocaat te Ens, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot het horen van zeven personen als getuige ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft afgewezen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2006, te Zwolle, gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens een geschrift, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten telkens een formulier van de gemeente Zwolle, te weten telkens een inkomstenformulier waarop opgave moest worden gedaan onder meer van door verdachte en/of zijn echtgenote genoten inkomsten - telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk niet vermeld dat sprake was van door hem en zijn echtgenote genoten inkomsten en telkens dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een appelschriftuur van 22 augustus 2008, die inhoudt:
"Thans wenst [medeverdachte] wel gebruik te maken van de mogelijkheid bij appelschriftuur u aan te kondigen dat hij in hoger beroep getuigen wil laten horen. Dit betreffen in ieder geval:
- 1.
[Betrokkene 1], p/a [a-straat 1], [plaats], geboren [geboortedatum] 1981;
- 2.
[Betrokkene 2], [b-straat 1] te [plaats], geboren [geboortedatum] 1967;
- 3.
[Betrokkene 3], [c-straat 1] te [plaats], geboren [geboortedatum] 1967;
- 4.
[Betrokkene 4], [d-straat 1] te [plaats], geboren
[geboortedatum] 1958;
- 5.
[Betrokkene 5], [e-straat 1] te [plaats], geboren [geboortedatum] 1975;
- 6.
[Betrokkene 6], [f-straat 1] te [plaats], geboren op [geboortedatum] 1964;
- 7.
De eigenaar van [A] evenementen die gehoord is door [verbalisant 2].
In het kader van een eerder getuigenverhoor is al gehoord [betrokkene 7]. Ter zitting is [verbalisant 1] gehoord. Uit het verhoor van [verbalisant 1] bleek dat hij, hetgeen niet uit het dossier blijkt al in januari 2006 [betrokkene 7] had gehoord in het kader van een onderzoek naar familie van [medeverdachte]. [Betrokkene 7] stelde in zijn verklaring bij de RC dat voor hem niet duidelijk was over welke personen [medeverdachte] hij werd gehoord tijdens het verhoor op 9 mei 2006. Nu uit hetgeen [verbalisant 1] ter zitting verklaarde kan worden afgeleid dat mogelijk ook bij andere verhoren meerdere gesprekken zijn geweest ook over andere [medeverdachte]s als [medeverdachte] is er aanleiding de andere getuigen nogmaals te horen. Dit extra omdat uit overgelegde bescheiden door diverse getuigen blijkt dat er bescheiden zijn overgelegd die betrekking hebben op andere [medeverdachte]s als [medeverdachte]."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2009 houdt in:
"De raadsvrouw verklaart voorts - zakelijk weergegeven - het volgende:
In eerste aanleg bleek dat het opsporingsonderzoek over verschillende [medeverdachte]s gaat. [Betrokkene 7] was het ook niet duidelijk. Een deel van het bewijsmateriaal kan ook gaan over die andere [medeverdachte]s. De getuigen die ik heb opgegeven bij mijn appelschriftuur d.d. 22 augustus 2008 moeten daarom ter zitting worden gehoord. Het is mij met name te doen om de omvang en de periode van de fraude.
(...)
De advocaat-generaal verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik blijf bij het standpunt dat mijn collega advocaat-generaal per brief van 1 april 2009 reeds aan de raadsvrouw heeft medegedeeld. Het tonen van de foto's is voldoende. Er kan geen misverstand over de personen [medeverdachte] bestaan. De verdachte is niet geschaad in zijn verdediging.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat:
het verzoek tot het horen van een zevental getuigen, dat door de raadsvrouw bij appelschriftuur d.d. 22 augustus 2008 binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep is gedaan en waar het criterium van het verdedigingsbelang op van toepassing is, wordt afgewezen. Grond voor dat verzoek is een mogelijke persoonsverwisseling van verdachte [medeverdachte] met andere personen [medeverdachte]. Uit de gerelateerde verhoren blijkt dat aan deze getuigen tijdens de verhoren een foto is getoond van verdachte [medeverdachte].
Daarnaast is in sommige verhoren ook een foto getoond van verdachte [verdachte]. Het hof is het met de advocaat-generaal eens dat derhalve een persoonverwisseling met een andere [medeverdachte] niet aannemelijk is geworden. Bovendien heeft de raadsvrouw ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het haar te doen is om het vaststellen van de omvang en de periode van de fraude. Voor zover er nog onduidelijkheden bestaan, kan de raadsvrouw daarop wijzen en kan het hof daaraan consequenties verbinden. Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte, bij het niet horen van genoemde getuigen, redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad."
2.2.4.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich voorts:
- (i)
een ambtsedig proces-verbaal d.d. 11 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal-rechercheur bij de Unit Regionale Sociale Recherche Zwolle en omstreken, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als de op 9 mei 2006 afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
"Ik ben eigenaar/directeur van scooterparadijs [C] te [plaats]. U toont mij een foto. De daarop afgebeelde persoon herken ik als [medeverdachte] uit Zwolle. Ik denk dat hij ongeveer één jaar geleden voor het laatst hier is geweest. Hij is hier jaren geweest. Hij kwam om te vragen of er handel was. Hij vroeg dan meestel "heb je nog een goedkoop dingetje". Met "dingetje" bedoelde hij dan een scooter. In de loop der jaren heb ik een aantal scooters aan hem verkocht. Ik stel u de kopieën van de verkoopfacturen ter beschikking. Daarnaast kwam hij wel om onderdelen te kopen. Hij kwam wel geregeld langs. Of om te vragen naar scooters of om onderdelen te kopen. Ik zie die [medeverdachte] als een sjacheraar. Hij kwam in ieder geval niet als particulier. Ik zie hem ook niet als echte handelaar. Hij wilde meestal de goedkopere scooters. [medeverdachte] kwam altijd met zijn beide zonen. Volgens mij had hij een busje. Daar vervoerde hij de gekochte scooters in. De laatste keer dat [medeverdachte] hier was heeft hij een kleine step met motor van mij gekocht. Ik heb daar geen factuur van gemaakt, want ik had dat ding particulier."
- (ii)
een proces-verbaal van de rechter-commissaris strafzaken in de Rechtbank Zwolle-Lelystad, inhoudende als de op 29 november 2007 afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
"Op 9 mei 2006 heb ik gesproken met 2 rechercheurs. Waarvan 1 een dikke neus heeft en die ik om die reden maar zo verder aanduid en die al vaker bij me was geweest. Hij had dan meestal een andere rechercheur bij zich. Ze kwamen vaker bij mij en waren steeds geïnteresseerd in alle [medeverdachte]s. (...)
Ik heb de dikke neus de eerste keer dat hij bij mij kwam op zijn verzoek alle facturen meegegeven die betrekking hadden op de [medeverdachte]s. Er zijn namelijk veel [medeverdachte]s die bij mij komen. Ik heb toen het computerprogramma de zoekopdracht [medeverdachte] gegeven. Er is 1 jongen [medeverdachte] van 20 jaar waarvan mij later is gebleken dat het de zoon is van de verdachte [medeverdachte] waarvoor ik nu hier bij u ben, die een serieuze klant (geen sjacheraar) is en die bij mij een duurdere Yamaha aerox heeft gekocht en waarvoor ik de factuur met nummer 997124 heb uitgeschreven. Deze factuur zit in het dossier achter mijn verklaring. Die bon slaat dus zeker niet op de [medeverdachte] waarover ik het in mijn verklaring van 9 mei 2006 heb en dat heb ik de dikke neus toen ook op zijn hart gedrukt. Mr. Holtrop vraagt mij: als er in het dossier achter uw verklaring geen facturen zitten van na maart 2004 betekent dat dan dat u na 2004 aan mijn cliënt [medeverdachte] geen brommers meer verkocht hebt? Dat klopt ik verkoop namelijk niets zonder facturen, ook in het geval van sjacheraars die voor de goedkopere koopjes komen schrijf ik altijd een factuur uit. Juist dat zijn de risicogevallen.
In het slot van mijn verklaring in het politiedossier heb ik het erover dat [medeverdachte] altijd met zijn beide zonen kwam. Ik weet zeker dat de serieuze jongen [medeverdachte] van de Yamaha Aerox waarover ik het hierboven heb gehad daar niet bij hoort. Ik twijfel nu ook of de vader van die serieuze jongen [medeverdachte] dezelfde is als de [medeverdachte] die altijd met zijn beide zonen kwam. Dit betekent ook dat ik niet weet of het in mijn politieverklaring over een en dezelfde [medeverdachte] gaat. Ik wijt dit aan het onhandige gedoe van die rechercheur die alles op 1 hoop gooit."
- (iii)
het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 12 augustus 2008, inhoudende, voor zover hier van belang:
"De getuige geeft op te zijn: [verbalisant 1], [geboortedatum] 1957, sociaal rechercheur, woonplaats kiezende te Zwolle.
De getuige verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik ben de eerste keer bij getuige [betrokkene 7] geweest in 2001, in het kader van een onderzoek naar een andere [medeverdachte]. Ik kreeg van [betrokkene 7] alle facturen die op naam van [medeverdachte] waren gesteld. Daar bleken toen ook facturen tussen te zitten van een [medeverdachte], wonende aan de [g-straat]. Ik heb later [betrokkene 7] voor derde keer gehoord. Ik heb hem daarbij ook een foto getoond van verdachte. Hij heeft toen zijn verklaring afgelegd.
Er was bij [betrokkene 7] geen verwarring over de vraag over wie hij een verklaring aflegde. Ik kan het verschil zien tussen verdachte en zijn broer.
Om geen vergissing mogelijk te maken, vragen we bij een onderzoek een foto op. [betrokkene 7] wist heel goed dat wij onderzoek deden naar verschillende [medeverdachte]s. Ik heb [betrokkene 7] gehoord en de foto getoond. Ik kan er verder niet veel over zeggen, dat hij is teruggekomen op zijn verklaring. [betrokkene 7] heeft destijds niet getwijfeld over de getoonde foto. Hij heeft ook niet gezegd: "hij lijkt op zijn broer", of iets dergelijks.
Ik heb één keer, in januari 2006, facturen ontvangen. [betrokkene 7] heeft toen gewoon gezocht op "[medeverdachte]-Zwolle". Ik heb de facturen die ik toen van [betrokkene 7] kreeg uit elkaar gehaald en gesorteerd op verschillende [medeverdachte]s. Ik ben daarna, zoals gezegd, in mei 2006 nog een keer bij [betrokkene 7] geweest."
2.3.
Door te overwegen dat bij het niet horen van de in het middel bedoelde personen de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad, heeft het Hof bij zijn beslissing op het verzoek de juiste maatstaf toegepast. Voor zover het middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.4.
Het verzoek stoelde op de stelling dat uit hetgeen [betrokkene 7] en [verbalisant 1] in eerste aanleg als getuigen hebben verklaard moet worden afgeleid dat in het opsporingsonderzoek "mogelijk" ook de andere getuigen over verschillende personen met de achternaam [medeverdachte] zijn ondervraagd. Door te overwegen dat aan alle getuigen telkens een foto van de medeverdachte is getoond, en in enkele gevallen ook een foto van de verdachte zelf, terwijl een persoonsverwisseling met een andere [medeverdachte] niet aannemelijk is geworden, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat deze aan het verzoek ten grondslag liggende stelling te speculatief is omdat, in het licht van hetgeen de door de verdediging opgegeven getuigen in het opsporingsonderzoek telkens hebben verklaard nadat zij de medeverdachte van een foto hadden herkend, onvoldoende is onderbouwd hoe in die verklaringen desalniettemin sprake kan zijn van een persoonsverwisseling.
Dit oordeel is, mede gelet op hetgeen in eerste aanleg reeds aan de orde is geweest met betrekking tot de verklaring die [betrokkene 7] in het opsporingsonderzoek heeft afgelegd, zoals hiervoor onder 2.2.4 weergegeven, niet onbegrijpelijk en het is toereikend gemotiveerd. De door het hof gegeven reden draagt de afwijzing van het verzoek zelfstandig, zodat aan hetgeen het Hof vervolgens nog heeft overwogen kan worden voorbijgegaan.
Ook in zoverre faalt het middel.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 8 mei 2012.