Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/60/EU betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 17-06-2014
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2015, L 147).
- Bronpublicatie:
15-05-2014, PbEU 2014, L 159 (uitgifte: 28-05-2014, regelingnummer: 2014/60/EU)
- Inwerkingtreding
17-06-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-05-2014, PbEU 2014, L 159 (uitgifte: 28-05-2014, regelingnummer: 2014/60/EU)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
(Herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 93/7/EEG van de Raad (2) is ingrijpend gewijzigd bij Richtlijnen 96/100/EG (3) en 2001/38/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 36 VWEU vormen de toepasselijke bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit.
- (3)
Krachtens artikel 36 VWEU en binnen de grenzen van dat artikel blijven de lidstaten gerechtigd om hun nationaal bezit nader te omschrijven en de maatregelen te nemen die nodig zijn om dat bezit te beschermen. Niettemin speelt de Unie een waardevolle rol door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen ter bescherming van het cultureel erfgoed van Europees belang, waartoe het nationaal bezit van de lidstaten behoort.
- (4)
Bij Richtlijn 93/7/EEG is een teruggaveregeling tot stand gebracht die de lidstaten de mogelijkheid biedt om terugkeer op hun grondgebied te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit in de zin van artikel 36 VWEU zijn aangemerkt, die vallen binnen de in de bijlage bij die richtlijn bedoelde gemeenschappelijke categorieën van cultuurgoederen en die in strijd met de nationale maatregelen of met Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad (5) buiten hun grondgebied zijn gebracht. Die richtlijn had ook betrekking op cultuurgoederen die als nationaal bezit waren aangemerkt en die een integrerend deel vormden van openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen welke niet onder die gemeenschappelijke categorieën vielen.
- (5)
Richtlijn 93/7/EEG heeft gezorgd voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van hun nationaal bezit, die nauw verband houdt met hun samenwerking met Interpol en andere bevoegde instanties op het gebied van gestolen kunstwerken, in het bijzonder de registratie van verloren, gestolen of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen die deel uitmaken van hun nationaal bezit en van hun openbare collecties.
- (6)
De procedure waarin bij Richtlijn 93/7/EEG werd voorzien, vormde een eerste stap naar de totstandbrenging van samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied in het kader van de interne markt met als doel de nadere wederzijdse erkenning van toepasselijke nationale regelgevingen.
- (7)
Verordening (EG) nr. 116/2009 heeft, samen met Richtlijn 93/7/EEG, een Uniestelsel tot bescherming van de cultuurgoederen van de lidstaten geïntroduceerd.
- (8)
Doel van Richtlijn 93/7/EEG was te zorgen voor de daadwerkelijke teruggave aan een lidstaat van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat zijn gebracht, ongeacht de eigendomsrechten die op dergelijke goederen van toepassing zijn. Bij de toepassing van die richtlijn zijn evenwel de tekortkomingen van de regeling inzake de teruggave van die cultuurgoederen aan het licht gekomen. In de verslagen over de toepassing van die richtlijn wordt gemeld dat de richtlijn zelden wordt toegepast, vooral vanwege het beperkte toepassingsgebied ervan ingevolge de voorwaarden die in de bijlage bij de richtlijn bepaald zijn, het korte tijdsbestek waarbinnen een vordering tot teruggave kan worden ingesteld en de kosten die aan een vordering tot teruggave verbonden zijn.
- (9)
Het toepassingsgebied van deze richtlijn moet worden uitgebreid tot alle cultuurgoederen die uit hoofde van nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven als nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit in de zin van artikel 36 VWEU. Deze richtlijn moet aldus betrekking hebben op voorwerpen van historisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang of van wetenschappelijke waarde, ongeacht of zij tot een openbare of andersoortige collectie behoren dan wel op zichzelf staan en ongeacht of zij afkomstig zijn van reguliere dan wel clandestiene archeologische opgravingen, op voorwaarde dat de goederen zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit. Voorts hoeven cultuurgoederen die zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit niet langer tot categorieën te behoren, noch aan drempels wat betreft hun ouderdom en/of financiële waarde te voldoen om in aanmerking te komen voor teruggave uit hoofde van deze richtlijn.
- (10)
De diversiteit van de nationale regelingen voor de bescherming van nationaal bezit wordt in artikel 36 VWEU onderkend. Teneinde wederzijds vertrouwen, bereidheid tot samenwerking en wederzijds begrip onder de lidstaten te bevorderen, moet de werkingssfeer van het begrip ‘nationaal bezit’ in het kader van artikel 36 VWEU worden bepaald. De lidstaten moeten ook de teruggave aan een lidstaat vergemakkelijken van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat zijn gebracht, ongeacht de datum van toetreding van die lidstaat, en ervoor zorgen dat de teruggave van die goederen geen onredelijke kosten met zich meebrengt. Het moet mogelijk zijn voor lidstaten om andere cultuurgoederen dan die welke zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit, terug te geven, mits zij de toepasselijke bepalingen van het VWEU in acht nemen, evenals cultuurgoederen die voor 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.
- (11)
Ter bevordering van een meer doeltreffende en uniforme toepassing van deze richtlijn moet de administratieve samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de centrale autoriteiten onderling efficiënt samenwerken en informatie uitwisselen met betrekking tot cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, door gebruik te maken van het informatiesysteem interne markt (‘IMI’) waarin wordt voorzien bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6). Teneinde een betere uitvoering van deze richtlijn te bewerkstelligen moet er in de invoering van een specifiek op cultuurgoederen toegesneden IMI-module worden voorzien. Het is eveneens wenselijk dat andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten in voorkomend geval van hetzelfde systeem gebruikmaken.
- (12)
Om de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen moet bij de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten worden voldaan aan de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) en, voor zover van het IMI gebruik wordt gemaakt, van Verordening (EU) nr. 1024/2012. De definities van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) moeten ook voor de toepassing van deze richtlijn gelden.
- (13)
De termijn waarbinnen moet worden nagegaan of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed inderdaad een cultuurgoed is in de zin van Richtlijn 93/7/EEG, is in de praktijk te kort gebleken. Die termijn moet derhalve tot zes maanden worden verlengd. Een langere termijn moet de lidstaten de mogelijkheid bieden de maatregelen te nemen die nodig zijn om het cultuurgoed in stand te houden en indien gepast te voorkomen dat het aan de teruggaveprocedure wordt onttrokken.
- (14)
Het is tevens noodzakelijk de verjaringstermijn van een vordering tot teruggave te verlengen tot drie jaar nadat de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van die lidstaat zijn gekomen. De verlenging van die termijnen moet de teruggave van nationaal bezit vergemakkelijken en het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat brengen ervan ontmoedigen. Omwille van de duidelijkheid moet worden bepaald dat de verjaringstermijn ingaat op de datum waarop de centrale autoriteit van de lidstaat buiten wiens grondgebied het cultuurgoed op onrechtmatige wijze is gebracht, op de hoogte is gesteld.
- (15)
In Richtlijn 93/7/EEG is bepaald dat een vordering tot teruggave verjaart dertig jaar na de datum waarop het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de lidstaat is gebracht. In het geval van goederen die deel uitmaken van openbare collecties of goederen die behoren tot inventarissen van kerkelijke instellingen in de lidstaten waar ze zijn onderworpen aan speciale beschermende regelingen krachtens nationaal recht, verjaart de vordering tot teruggave in bepaalde omstandigheden echter pas later. Aangezien lidstaten ook speciale beschermingsregelingen krachtens nationaal recht kunnen hebben getroffen met andere religieuze instellingen dan kerkelijke instellingen, moet deze richtlijn ook gelden voor die andere religieuze instellingen.
- (16)
De Raad heeft in zijn conclusies van 13 en 14 december 2011 inzake de preventie en de bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen gesteld dat maatregelen moeten worden genomen die de doeltreffendheid van de preventie en de bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen verhogen. De Raad heeft de Commissie aanbevolen de lidstaten te ondersteunen bij de doeltreffende bescherming van cultuurgoederen teneinde de illegale handel van cultuurgoederen te voorkomen en te bestrijden en, waar passend, aanvullende maatregelen te stimuleren. Daarnaast heeft de Raad de lidstaten aanbevolen de bekrachtiging te overwegen van de Unesco-Overeenkomst van Parijs van 17 november 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen, alsook van het Unidroit-verdrag van Rome van 24 juni 1995 inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen.
- (17)
Het is wenselijk ervoor te zorgen dat eenieder die bij deze markt betrokken is met betrekking tot transacties omtrent cultuurgoederen de nodige zorgvuldigheid betracht. De consequenties van de verwerving van een cultuurgoed van onrechtmatige herkomst zullen pas echt afschrikkend zijn als de uitkering van een vergoeding wordt gekoppeld aan de verplichting voor de bezitter om aan te tonen dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Daarom moet, teneinde de door de Unie nagestreefde preventie en bestrijding van de onrechtmatige handel in cultuurgoederen te verwezenlijken, in deze richtlijn worden bepaald dat de bezitter, om een vergoeding te krijgen, moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.
- (18)
Het zou ook nuttig zijn dat eenieder, en in het bijzonder eenieder die betrokken is bij de markt, gemakkelijk toegang heeft tot openbare informatie over cultuurgoederen die door de lidstaten zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit. De lidstaten moeten trachten die openbare informatie toegankelijker te maken.
- (19)
Om een uniforme interpretatie van het begrip ‘de nodige zorgvuldigheid’ door de lidstaten te vergemakkelijken, moet in deze richtlijn een niet-limitatieve lijst van criteria worden opgesteld die in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen of de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft uitgeoefend.
- (20)
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk om de teruggave mogelijk te maken van als nationaal bezit aangemerkte of omschreven cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, niet voldoende kan worden bereikt door de lidstaten maar, vanwege de omvang en gevolgen daarvan, beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (21)
Daar de taken van het bij Verordening (EG) nr. 116/2009 ingestelde comité gezien de schrapping van de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG overbodig zijn geworden, moeten de verwijzingen naar dit comité dienovereenkomstig worden geschrapt. Ter behoud van het platform voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken inzake de toepassing van deze richtlijn tussen de lidstaten, dient de Commissie een deskundigengroep op te richten die bestaat uit met de uitvoering van deze richtlijn belaste deskundigen van de centrale autoriteiten van de lidstaten en die onder meer moet worden betrokken bij de invoering van een specifiek op cultuurgoederen toegesneden IMI-module.
- (22)
Aangezien de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 een lijst bevat van via IMI uitgevoerde bepalingen over administratieve samenwerking in handelingen van de Unie, moet die bijlage worden gewijzigd om deze richtlijn erin op te nemen.
- (23)
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen substantieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.
- (24)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, bepaalde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 mei 2014.
Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74).
Richtlijn 96/100/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 februari 1997 tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 60 van 1.3.1997, blz. 59).
Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43).
Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie (‘de IMI-verordening’) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 74).
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).