Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 349 [Nietigheid dagvaarding. Onbevoegdheid. Niet-ontvankelijkheid OM. Schorsing vervolging. Verwijzing naar kantonrechter]
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2006
- Bronpublicatie:
28-09-2006, Stb. 2006, 460 (uitgifte: 24-10-2006, kamerstukken: 29743)
- Inwerkingtreding
01-11-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2006, Stb. 2006, 461 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
1.
Indien het onderzoek in het voorgaande artikel bedoeld, daartoe aanleiding geeft, spreekt de rechtbank uit de nietigheid der dagvaarding, hare onbevoegdheid, de niet-ontvankelijkheid van den officier van justitie of de schorsing der vervolging.
2.
Indien een feit dat ingevolge artikel 382 voor de kantonrechter moet worden vervolgd, bij een andere kamer van de rechtbank aanhangig is gemaakt, kan het feit op verzoek van de verdachte of ambtshalve worden verwezen naar de kantonrechter. Zodanige verwijzing is niet mogelijk, indien primair een feit is ten laste gelegd dat ingevolge artikel 382 niet voor de kantonrechter wordt vervolgd.
3.
Ingeval de officier van justitie op grond van artikel 264, tweede lid, onder b, weigert een door de rechter gegeven bevel tot dagvaarding of oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen, terwijl die getuige ingevolge een onherroepelijke rechterlijke beslissing geen bedreigde getuige of afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden is, spreekt de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging uit.