Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/2402 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012
Artikel 26 sexies Vereisten met betrekking tot de kredietprotectieovereenkomst, de externe verificatieagent en de synthetische overgebleven rentemarge
Geldend
Geldend vanaf 09-04-2021
- Bronpublicatie:
31-03-2021, PbEU 2021, L 116 (uitgifte: 06-04-2021, regelingnummer: 2021/557)
- Inwerkingtreding
09-04-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-03-2021, PbEU 2021, L 116 (uitgifte: 06-04-2021, regelingnummer: 2021/557)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De kredietprotectieovereenkomst heeft op zijn minst betrekking op de volgende kredietgebeurtenissen:
- a)
als de overdracht van risico geschiedt door middel van garanties, de kredietgebeurtenissen bedoeld in artikel 215, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- b)
als de overdracht van risico geschiedt door middel van kredietderivaten, de kredietgebeurtenissen bedoeld in artikel 216, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013.
Alle kredietgebeurtenissen worden gedocumenteerd.
Respijtmaatregelen in de zin van artikel 47 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 die op de onderliggende blootstellingen worden toegepast, sluiten niet uit dat in aanmerking komende kredietgebeurtenissen worden getriggerd.
2.
De kredietprotectiebetaling na het zich voordoen van een kredietgebeurtenis wordt berekend op basis van het werkelijk door de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker geleden gerealiseerd verlies, zoals herschikt in overeenstemming met hun standaardterugvorderingsbeleid en -procedures voor de desbetreffende soorten blootstellingen en opgenomen in hun financiële overzichten op het moment waarop de betaling wordt gedaan. De definitieve kredietprotectiebetaling is te betalen binnen een opgegeven periode na het einde van de schuldherschikking voor de desbetreffende onderliggende blootstelling wanneer de schuldherschikking is voltooid vóór de geplande wettelijke vervaldatum of vervroegde beëindiging van de kredietprotectieovereenkomst.
Een tussentijdse kredietprotectiebetaling wordt uiterlijk zes maanden nadat een kredietgebeurtenis als bedoeld in lid 1 zich heeft voorgedaan, gedaan in gevallen waarin de schuldherschikking van de verliezen voor de desbetreffende onderliggende blootstelling niet voltooid is tegen het einde van die periode van zes maanden. De tussentijdse kredietprotectiebetaling is ten minste het hoogste van:
- a)
de verwachte verliespost die gelijk is aan de waardevermindering die door de initiator is opgenomen in zijn financiële overzichten overeenkomstig het toepasselijke boekhoudkundige kader op het moment waarop de tussentijdse betaling wordt gedaan, in de veronderstelling dat de kredietprotectieovereenkomst niet bestaat en geen verliezen dekt;
- b)
indien van toepassing, de verwachte verliespost zoals bepaald overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.
Wanneer een tussentijdse kredietprotectiebetaling wordt gedaan, wordt de in de eerste alinea bedoelde definitieve kredietprotectiebetaling gedaan om de tussentijdse verliesverrekening aan te passen aan het werkelijk geleden verlies.
De methode voor de berekening van tussentijdse en definitieve kredietprotectiebetalingen wordt gespecificeerd in de kredietprotectieovereenkomst.
De kredietprotectiebetaling staat in verhouding tot het aandeel van het uitstaande nominale bedrag van de overeenkomstige onderliggende blootstelling die door de kredietprotectieovereenkomst gedekt wordt.
Het recht van de initiator om de kredietprotectiebetaling te ontvangen is afdwingbaar. De bedragen die uit hoofde van de kredietprotectieovereenkomst door de beleggers moeten worden betaald, worden in de kredietprotectieovereenkomst duidelijk vastgelegd en beperkt. Die bedragen kunnen in alle omstandigheden worden berekend. In de kredietprotectieovereenkomst worden duidelijk de omstandigheden vastgelegd waarin de beleggers betalingen moeten doen. De in lid 4 bedoelde externe verificatieagent beoordeelt of die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
Het bedrag van de kredietprotectiebetaling wordt berekend op het niveau van de afzonderlijke onderliggende blootstelling waarvoor een kredietgebeurtenis zich heeft voorgedaan.
3.
In de kredietprotectieovereenkomst wordt de maximale verlengingsperiode vermeld die geldt voor de schuldherschikking voor de onderliggende blootstellingen in verband waarmee een kredietgebeurtenis als bedoeld in lid 1 zich heeft voorgedaan, maar waarbij de schuldherschikking niet was voltooid op de geplande wettelijke vervaldatum of vervroegde beëindiging van de kredietprotectieovereenkomst. Een dergelijke verlengingsperiode mag niet langer dan twee jaar duren. De kredietprotectieovereenkomst voorziet erin dat tegen het einde van die verlengingsperiode een definitieve kredietprotectiebetaling wordt gedaan op basis van de definitieve raming van het verlies van de initiator die door de initiator moet worden opgenomen in zijn financiële overzichten op dat moment in de veronderstelling dat de kredietprotectieovereenkomst niet bestaat en geen verliezen dekt.
In geval van een beëindiging van de kredietprotectieovereenkomst wordt de schuldherschikking voortgezet met betrekking tot alle uitstaande kredietgebeurtenissen die zich vóór die beëindiging hebben voorgedaan op dezelfde wijze als de wijze beschreven in de eerste alinea.
De kredietprotectiepremies die uit hoofde van de kredietprotectieovereenkomst moeten worden betaald, zijn gestructureerd als afhankelijk van het uitstaande nominale bedrag van de renderende gesecuritiseerde blootstellingen op het moment van de betaling en weerspiegelen het risico van de beschermde tranche. Hiertoe bepaalt de kredietprotectieovereenkomst geen gewaarborgde premies, premiebetalingen vooraf, kortingsmechanismen of andere mechanismen waardoor de werkelijke toewijzing van verliezen aan de beleggers kan worden vermeden of verminderd of waardoor een deel van de betaalde premies aan de initiator wordt gerestitueerd na de looptijd van de transactie.
In afwijking van de derde alinea van dit lid zijn, mits de staatssteunregels worden nageleefd, premiebetalingen vooraf toegestaan als de garantieregeling specifiek is voorzien in het nationale recht van een lidstaat en een tegengarantie geniet van een van de entiteiten opgesomd in artikel 214, lid 2, onder a) tot en met d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.
In de transactiedocumentatie wordt beschreven hoe de kredietprotectiepremie en eventuele obligatiecoupons worden berekend met betrekking tot elke betaaldatum gedurende de volledige looptijd van de securitisatie.
De rechten van de beleggers om kredietprotectiepremies te ontvangen, zijn afdwingbaar.
4.
De initiator wijst vóór de datum van afsluiting van de transactie een externe verificatieagent aan. De externe verificatieagent verifieert voor elk van de onderliggende blootstellingen waarvoor een kennisgeving van kredietgebeurtenis wordt gegeven, op zijn minst alle volgende elementen:
- a)
dat de kredietgebeurtenis bedoeld in de kennisgeving van kredietgebeurtenis een kredietgebeurtenis is zoals gespecificeerd in de voorwaarden van de kredietprotectieovereenkomst;
- b)
dat de onderliggende blootstelling in de referentieportefeuille was opgenomen op het moment dat de desbetreffende kredietgebeurtenis zich heeft voorgedaan;
- c)
dat de onderliggende blootstelling aan de toelaatbaarheidscriteria voldeed op het moment dat deze in de referentieportefeuille werd opgenomen;
- d)
dat, wanneer een onderliggende blootstelling aan de securitisatie werd toegevoegd als gevolg van een aanvulling, dergelijke aanvulling aan de aanvullingsvoorwaarden voldeed;
- e)
dat het definitieve bedrag van het verlies overeenstemt met de verliezen die door de initiator zijn opgenomen in zijn winst- en verliesrekening;
- f)
dat, op het moment dat de definitieve kredietprotectiebetaling wordt verricht, de verliezen in verband met de onderliggende blootstellingen correct zijn toegewezen aan de beleggers.
De externe verificatieagent is onafhankelijk van de initiator en beleggers en, in voorkomend geval, van de SSPE en heeft de aanstelling als externe verificatieagent uiterlijk op de datum van afsluiting van de transactie aanvaard.
De externe verificatieagent kan de verificatie op basis van een steekproef verrichten in plaats van op basis van elke afzonderlijke blootstelling waarvoor kredietprotectiebetaling wordt gevraagd. Indien beleggers niet tevreden zijn over de verificatie op basis van een steekproef, kunnen zij echter verzoeken om de verificatie van de toelaatbaarheid van een bepaalde onderliggende blootstelling.
De initiator neemt in de transactiedocumentatie een verbintenis op om de externe verificatieagent alle informatie te verstrekken die nodig is om de in de eerste alinea vastgestelde vereisten te verifiëren.
5.
De initiator kan een transactie alleen vóór de geplande vervaldatum ervan beëindigen bij een van de volgende gebeurtenissen:
- a)
de insolventie van de belegger;
- b)
de niet-betaling door de belegger van bedragen die verschuldigd zijn op grond van de kredietprotectieovereenkomst of een schending door de belegger van een materiële verplichting die in de transactiedocumenten is vastgelegd;
- c)
relevante regelgevingsgebeurtenissen, waaronder:
- i)
relevante wijzigingen in het Unierecht of het nationaal recht, relevante wijzigingen door bevoegde autoriteiten van officieel gepubliceerde interpretaties van het Unierecht of het nationaal recht, in voorkomend geval, of relevante wijzigingen in de fiscale of boekhoudkundige behandeling van de transactie die een wezenlijk nadelig effect hebben op de economische efficiëntie van een transactie, in elk geval vergeleken met het bedrag dat was verwacht op het moment dat de transactie werd gesloten en die op dat moment redelijkerwijs niet konden worden verwacht;
- ii)
een vaststelling door een bevoegde autoriteit dat de initiator of een met initiator verbonden onderneming geen aanzienlijke kredietrisico-overdracht in aanmerking mag nemen, of dat niet langer mag doen, overeenkomstig artikel 245, lid 2 of lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 met betrekking tot de securitisatie;
- d)
de uitoefening van een optie om de transactie op een gegeven moment af te handelen (‘time call’), wanneer de periode, gemeten vanaf de datum van afsluiting van de transactie, is gelijk aan of langer dan de gewogen gemiddelde levensduur van de initiële referentieportefeuille op de datum van afsluiting van de transactie;
- e)
de uitoefening van een opschoon-calloptie zoals gedefinieerd in punt 1 van artikel 242 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- f)
de belegger heeft, in het geval van niet-volgestorte kredietprotectie, niet langer de hoedanigheid van een in aanmerking komende protectiegever overeenkomstig de vereisten van lid 8.
In de transactiedocumentatie wordt vermeld of in de betrokken transactie callrechten als bedoeld onder d) en e) zijn opgenomen en hoe deze callrechten gestructureerd zijn.
Voor de toepassing van punt d) wordt de timecall niet gestructureerd om te vermijden dat verliezen worden toegewezen aan kredietverbeteringsposities of andere posities die door beleggers worden aangehouden, en niet anders gestructureerd om voor kredietverbetering te zorgen.
Als de timecall wordt uitgeoefend, delen initiators aan de bevoegde autoriteiten mee hoe er aan de in de tweede en de derde alinea bedoelde vereisten wordt voldaan en verstrekken een motivering voor het gebruik van de timecall en een aannemelijke uiteenzetting waaruit blijkt dat verslechtering van de kwaliteit van de onderliggende activa niet de reden is om de call uit te oefenen.
In het geval van volgestorte kredietprotectie worden bij beëindiging van de kredietprotectieovereenkomst zekerheden aan beleggers teruggegeven volgens de rangorde van de tranches, met inachtneming van de bepalingen van het toepasselijke insolventierecht, zoals van toepassing op de initiator.
6.
Beleggers mogen een transactie vóór de geplande vervaldatum ervan niet beëindigen voor een andere reden dan niet-betaling van de kredietbeschermingspremie of een andere materiële inbreuk op de contractuele verplichtingen door de initiator.
7.
De initiator kan synthetische overgebleven rentemarge toezeggen, die beschikbaar is als kredietverbetering voor de beleggers, wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
het bedrag van de synthetische overgebleven rentemarge dat de initiator toezegt te zullen gebruiken als kredietverbetering bij elke betalingsperiode is in de transactiedocumentatie vermeld en is uitgedrukt als een vast percentage van de totale uitstaande portefeuillebalans aan het begin van de desbetreffende betalingsperiode (vaste synthetische overgebleven rentemarge);
- b)
de synthetische overgebleven rentemarge die niet wordt gebruikt om kredietverliezen te dekken die zich tijdens elke betalingsperiode voordoen, wordt aan de initiator gerestitueerd;
- c)
voor initiators die gebruikmaken van de IRB-benadering bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU) nr. 575/2013 is het totale gecommitteerde bedrag per jaar niet hoger dan de uit hoofde van de regelgeving verwachte verliesposten op één jaar op alle onderliggende blootstellingen voor dat jaar, berekend overeenkomstig artikel 158 van die verordening;
- d)
voor initiators die geen gebruik maken van de IRB-benadering bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de berekening van de verwachte verliesposten op één jaar van de onderliggende portefeuille duidelijk bepaald in de transactiedocumentatie;
- e)
de transactiedocumentatie vermeldt de in dit lid vastgestelde voorwaarden.
8.
Een kredietprotectieovereenkomst neemt de vorm aan van:
- a)
een garantie die voldoet aan de vereisten vastgelegd in deel drie, titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, op basis waarvan het kredietrisico wordt overgedragen aan een van de entiteiten opgenomen in artikel 214, lid 2, onder a) tot en met d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, op voorwaarde dat de blootstellingen aan de belegger in aanmerking komen voor een risicogewicht van 0 % op grond van hoofdstuk 2 van titel II van deel drie van die verordening;
- b)
een garantie die voldoet aan de vereisten vastgelegd in deel drie, titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die een tegengarantie geniet van een van de entiteiten bedoeld in punt a) van dit lid, of
- c)
andere niet in punt a) en b) bedoelde kredietprotectie in de vorm van een garantie, een kredietderivaat of een credit linked note die voldoet aan de vereisten vastgelegd in artikel 249 van Verordening (EU) nr. 575/2013, op voorwaarde dat de verplichtingen van de belegger zijn veiliggesteld door een zekerheid die voldoet aan de vereisten van de leden 9 en 10 van dit artikel.
9.
Een in lid 8, onder c), bedoelde andere kredietprotectie voldoet aan de volgende vereisten:
- a)
het recht van de initiator om de zekerheid te gebruiken om aan de protectiebetalingsverplichtingen van de beleggers te voldoen, is afdwingbaar en de afdwingbaarheid van dat recht is verzekerd door middel van passende zekerheidsregelingen;
- b)
het recht van de beleggers tot restitutie van zekerheden die niet zijn gebruikt om aan de protectiebetalingsverplichtingen te voldoen, is, wanneer de securitisatie afgewikkeld is of naarmate de tranches worden afgelost, afdwingbaar;
- c)
in de transactiedocumentatie worden, als de zekerheid in effecten wordt belegd, de toelaatbaarheidscriteria en bewaarregeling voor die effecten vermeld.
In de transactiedocumentatie wordt vermeld of beleggers blootgesteld blijven aan het kredietrisico van de initiator.
De initiator verkrijgt een advies van een gekwalificeerde juridisch adviseur waarin de afdwingbaarheid van de kredietprotectie in alle relevante rechtsgebieden wordt bevestigd.
10.
Wanneer een andere kredietprotectie wordt verstrekt overeenkomstig lid 8, onder c), van dit artikel, doen de initiator en de belegger een beroep op een zekerheid van hoge kwaliteit, die een van de volgende zekerheden is:
- a)
zekerheid in de vorm van 0 % risicogewogen schuldtitels bedoeld in hoofdstuk 2 van titel II van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
- i)
die schuldtitels hebben een resterende maximale looptijd van drie maanden die niet langer is dan de resterende tijd tot de volgende betalingsdatum;
- ii)
die schuldtitels kunnen in contanten worden afgelost voor een bedrag dat gelijk is aan het uitstaande saldo van de beschermde tranche;
- iii)
die schuldtitels worden aangehouden door een bewaarnemer die onafhankelijk van de initiator en de beleggers is;
- b)
zekerheid in de vorm van contanten die worden aangehouden bij een derde kredietinstelling met een kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger in lijn met de mapping bepaald in artikel 136 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt vereist.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan, onder voorbehoud van de uitdrukkelijke toestemming van de belegger in de definitieve transactiedocumentatie nadat hij zijn due diligence volgens artikel 5 van deze Verordening heeft uitgevoerd met inbegrip van een beoordeling van elke relevante blootstelling aan tegenpartijkredietrisico, alleen de initiator een beroep doen op zekerheden van hoge kwaliteit in de vorm van contanten in deposito bij de initiator, of een met de initiator verbonden onderneming, indien de initiator of een van de met de initiator verbonden ondernemingen in aanmerking komt als minimum voor kredietkwaliteitscategorie 2 in lijn de met de mapping bepaald in artikel 136 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt vereist.
De op grond van artikel 29, lid 5, aangewezen bevoegde autoriteiten kunnen, na raadpleging van de EBA, zekerheden toestaan in de vorm van contanten in deposito bij de initiator, of een met de initiator verbonden onderneming, indien de initiator of een van de met de initiator verbonden ondernemingen in aanmerking komt voor kredietkwaliteitscategorie 3, op voorwaarde dat marktproblemen, objectieve belemmeringen in verband met de kredietkwaliteitscategorie die aan de lidstaat van de instelling is toegekend of significante potentiële concentratieproblemen in de betrokken lidstaat als gevolg van de toepassing van de in de tweede alinea bedoelde minimumvereiste van kredietkwaliteitscategorie 2 kunnen worden gedocumenteerd.
Wanneer de derde kredietinstelling, de initiator of een van de met de initiator verbonden ondernemingen niet langer in aanmerking komt voor de minimale kredietkwaliteitscategorie, wordt de zekerheid binnen negen maanden overgedragen aan een derde kredietinstelling met kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger, of belegd in schuldtitels die voldoen aan de criteria van punt a) van de eerste alinea.
De in dit lid vastgelegde vereisten worden geacht te zijn vervuld in geval van beleggingen in credit linked notes die door de initiator zijn uitgegeven, overeenkomstig artikel 218 van Verordening (EU) nr. 575/2013.
De EBA monitort de toepassing van de praktijken inzake zekerheidsstelling uit hoofde van dit artikel, met bijzondere aandacht voor het tegenpartijkredietrisico en andere economische en financiële risico's voor beleggers die uit dergelijke zekerheidsstellingspraktijken voortvloeien.
De EBA dient uiterlijk op 10 april 2023 een verslag over haar bevindingen in bij de Commissie.
Uiterlijk op 10 oktober 2023 dient de Commissie op basis van dat EBA-verslag bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit artikel, met bijzondere aandacht voor het risico van een buitensporige opbouw van tegenpartijkredietrisico in het financiële stelsel, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van dit artikel.