Einde inhoudsopgave
Reglement voor de procesvoering van het Gerecht
Artikel 94 Getuigenverhoor
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Bronpublicatie:
04-03-2015, PbEU 2015, L 105 (uitgifte: 23-04-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-03-2015, PbEU 2015, L 105 (uitgifte: 23-04-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
EU-recht / Rechtsbescherming
1.
Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in lid 5 en in artikel 97 bepaalde wijze.
2.
De getuigen worden door het Gerecht gehoord; de partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kan de president hun, op verzoek van partijen dan wel ambtshalve, vragen stellen.
3.
Diezelfde bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.
4.
Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.
5.
Behoudens het bepaalde in artikel 97, legt de getuige na zijn verklaring de volgende eed af:
‘Ik zweer de waarheid te hebben gezegd, de volle waarheid en niets dan de waarheid.’
6.
Het Gerecht kan de getuige, de hoofdpartijen gehoord, vrijstellen van het afleggen van de eed.