Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:231 BW:Algemene voorwaarden: definitiebepalingen
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:231 BW
Algemene voorwaarden: definitiebepalingen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. W.L. Valk, actueel t/m 18-11-2017
Actueel t/m
18-11-2017
Tijdvak
30-06-2004 tot: -
Auteur
mr. W.L. Valk
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:231 BW
Het artikel geeft drie definities van in afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 BW gebruikte begrippen. Met name de definities onder a zal tot bewijsvragen kunnen leiden.
Algemene voorwaarden (onderdeel a)
Op de partij die zich erop beroept dat sprake is van algemene voorwaarden rust volgens de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast dat daarvan sprake is. Meestal zal dat de wederpartij van de gebruiker van de voorwaarden zijn, omdat zij zich op een van de haar beschermende bepalingen van afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 BW beroept, met name op art. 6:233 e.v. BW. Maar ook de gebruiker van de voorwaarden zal er soms belang bij hebben om te betogen dat van algemene voorwaarden sprake is, bijvoorbeeld met het oog op art. 6:232 BW. In dat geval zijn de rollen dus precies omgekeerd. In het belang van de leesbaarheid wordt hierna uitgegaan van het gewone geval dat het de wederpartij van de gebruiker van de voorwaarden is die zich erop beroept dat sprake is van algemene voorwaarden.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever voor ogen had dat de wederpartij aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast als volgt kan voldoen (alternatief en niet uitputtend):1
a.
door te stellen en zo nodig te bewijzen dat een rechtspersoon als bedoeld in art. 6:240 lid 2 BW het gebruik van de bedingen bevordert;
b.
door te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gebruiker kenbaar heeft gemaakt dat hij de bedingen in overeenkomsten zal gaan gebruiken;
c.
door te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gebruiker de bedingen in een aantal overeenkomsten daadwerkelijk heeft gebezigd.
Uit het gebruik van de woorden āmet uitzondering vanā valt af te leiden dat de stelplicht en bewijslast dat sprake is van een kernbeding op de gebruiker van de voorwaarden rust.2 Die stelplicht en bewijslast omvatten gelet op het gebruik van de woorden āvoor zoverā mede dat de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn gemotiveerd. Weliswaar is dit laatste in de eerste plaats een kwestie van beoordeling en waardering, maar dat sluit niet uit dat de inhoud van die beoordeling en waardering afhankelijk kan zijn van het al dan niet vaststaan van bepaalde feiten of omstandigheden. Het is dus de gebruiker van de algemene voorwaarden die wat betreft zulke feiten en omstandigheden de bewijslast draagt.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:231 BW
Algemene voorwaarden: definitiebepalingen
mr. W.L. Valk, actueel t/m 18-11-2017
18-11-2017
30-06-2004 tot: -
mr. W.L. Valk
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:231 BW
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 231
Drie definities
Het artikel geeft drie definities van in afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 BW gebruikte begrippen. Met name de definities onder a zal tot bewijsvragen kunnen leiden.
Algemene voorwaarden (onderdeel a)
Op de partij die zich erop beroept dat sprake is van algemene voorwaarden rust volgens de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast dat daarvan sprake is. Meestal zal dat de wederpartij van de gebruiker van de voorwaarden zijn, omdat zij zich op een van de haar beschermende bepalingen van afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 BW beroept, met name op art. 6:233 e.v. BW. Maar ook de gebruiker van de voorwaarden zal er soms belang bij hebben om te betogen dat van algemene voorwaarden sprake is, bijvoorbeeld met het oog op art. 6:232 BW. In dat geval zijn de rollen dus precies omgekeerd. In het belang van de leesbaarheid wordt hierna uitgegaan van het gewone geval dat het de wederpartij van de gebruiker van de voorwaarden is die zich erop beroept dat sprake is van algemene voorwaarden.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever voor ogen had dat de wederpartij aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast als volgt kan voldoen (alternatief en niet uitputtend):1
door te stellen en zo nodig te bewijzen dat een rechtspersoon als bedoeld in art. 6:240 lid 2 BW het gebruik van de bedingen bevordert;
door te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gebruiker kenbaar heeft gemaakt dat hij de bedingen in overeenkomsten zal gaan gebruiken;
door te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gebruiker de bedingen in een aantal overeenkomsten daadwerkelijk heeft gebezigd.
Uit het gebruik van de woorden āmet uitzondering vanā valt af te leiden dat de stelplicht en bewijslast dat sprake is van een kernbeding op de gebruiker van de voorwaarden rust.2 Die stelplicht en bewijslast omvatten gelet op het gebruik van de woorden āvoor zoverā mede dat de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn gemotiveerd. Weliswaar is dit laatste in de eerste plaats een kwestie van beoordeling en waardering, maar dat sluit niet uit dat de inhoud van die beoordeling en waardering afhankelijk kan zijn van het al dan niet vaststaan van bepaalde feiten of omstandigheden. Het is dus de gebruiker van de algemene voorwaarden die wat betreft zulke feiten en omstandigheden de bewijslast draagt.
Voetnoten
1.
Toelichting op amendement van het kamerlid Korthals (VVD), Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 6 1990, p. 1557. Vgl. Jac. Hijma, Algemene voorwaarden (Mon. BW nr. B55) 2016/13.
2.
Jac. Hijma, Algemene voorwaarden (Mon. BW nr. B55) 2016/11; M.B.M. Loos, Algemene voorwaarden, Den Haag: Boom 2013, 16.