Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1670.
Hof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, nr. 21/00856
ECLI:NL:GHSHE:2022:3792
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-10-2022
- Zaaknummer
21/00856
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3792, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑10‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1755
- Vindplaatsen
Viditax (FutD) 2023031008
FutD 2023-0727
Uitspraak 26‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Procedure over navorderingsaanslag VPB 2014 en beschikking belastingrente. Het hof ziet, gelet op de instemming van partijen ter zitting, geen aanleiding om de inspecteur op te dragen op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Met betrekking tot het materiële geschil oordeelt het hof dat de winstcorrectie in verband met verdwenen caravans in stand blijft. De juistheid van de afwaardering van twee caravans die tot de voorraad behoren, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Ook LB-schuld op de balans wordt terecht tot de winst gerekend, aangezien van een daadwerkelijke schuld niet is gebleken. Het hof handhaaft ook de beschikking belastingrente, aangezien het hof zich niet bevoegd acht om met betrekking tot het te hanteren rentepercentage af te wijken van de door de wetgever gemaakte keuze.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00856
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 april 2021, nummer BRE 20/6467 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
1.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1.
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit de exploitatie van recreatiecentra, caravanparken, campings, horeca en supermarkten. Daarnaast wordt gehandeld in caravans en onderdelen daarvan, campingartikelen, bouw en handel in chalets en stacaravans.
2.2.
Voor de vennootschapsbelasting vormt belanghebbende tezamen met een aantal dochtermaatschappijen een fiscale eenheid. Tot de fiscale eenheid behoren [A BV] en [B BV] .
2.3.
De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 is conform de ingediende aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.099.320.
2.4.
In het jaar 2016 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Op 26 oktober 2018 heeft de inspecteur zijn bevindingen vastgelegd in de ‘ [notitie] ’. Op grond van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 2012 tot en met 2015. In de oplegnotitie staat – voor zover nog van belang – het volgende vermeld:
“Voorraad caravans
Zoals blijkt uit de vastleggingen in het accountantsdossier (" [A] - voorraadlijst)" is door de accountant een verschil geconstateerd tussen de telling van de caravans ultimo 2014 (€ 186.883) en de administratieve voorraad op dat moment (€ 336.969). De accountant heeft het verschil groot € 150.086 via grootboekrekening 340140 gecorrigeerd en (ineens) ten laste van het resultaat gebracht. Wij zijn het niet eens met deze gang van zaken en stellen ons op het standpunt dat tevens sprake moet zijn van een omzetboeking inclusief winstmarge en af te dragen omzetbelasting. De omzetcorrectie is € 200.000 exclusief 21% omzetbelasting zijnde € 42.000.
Voorts is gebleken dat bij [B BV] over 2014 twee nieuw ingekochte caravans met de chassisnummers [chassisnummer 1] en [chassisnummer 2] van € 15.000 per stuk zijn afgewaardeerd naar nihil. Bij latere inventarisatie is gebleken dat beide caravans voor ongeveer deze inkoopbedragen zijn verkocht. De afwaardering ter grootte van € 30.000 wordt niet geaccepteerd.
(...)
Balanspost loonheffingen 2012 ( [C] )
Wij hebben geconstateerd dat op de eindbalansen 2013 en 2014 een nog te betalen post loonheffingen 2012 is opgenomen ter grootte van € 16.065. Wij hebben in het geheel niet kunnen bepalen waar deze balanspost op toeziet. [belanghebbende] heeft verklaard dat alle aanslagen loonheffing zijn voldaan. De balanspost wordt ten gunste van het resultaat (van 2014) gebracht.”
2.5.
Bij brief van 4 april 2019 heeft de inspecteur nogmaals aangegeven welke correcties voor de vennootschapsbelasting 2014 worden aangebracht. De navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 is opgelegd op 15 mei 2019. De inspecteur heeft de volgende correcties aangebracht.
Afwaardering [A] | € | 200.000 |
Afwaardering [B] | € | 30.000 |
Balanspost LH 2012 | € | 16.095 |
Steekproef | € | 3.959.400 |
Totaal | € | 4.205.465 |
2.6.
Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting, waaronder de navorderingsaanslag voor het jaar 2014, heeft op 28 november 2019 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is gesproken over op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder een overzicht met de namen van personen die namens de inspecteur contact hebben gehad met andere instanties in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende als gevolg van een inval van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Daarnaast heeft de inspecteur voorafgaand aan de hoorzitting inzage verleend in de stukken, waaronder ook digitale bestanden en e-mailcorrespondentie.
2.7.
De inspecteur is bij de uitspraak op bezwaar gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende tegen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2014. Daarbij is de correctie ‘steekproef’ komen te vervallen. De resterende correcties van in totaal € 246.065 zijn gehandhaafd. Het belastbaar bedrag is vastgesteld op € 2.345.385 en de beschikking belastingrente op € 19.515.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de correcties op de aangegeven winst terecht en tot de juiste bedragen aangebracht?
2. Is het in rekening brengen van belastingrente tegen een rentepercentage van 8% in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht. Aanvankelijk betrof dit ook de stukken van het FIOD-onderzoek en het RIEC-overleg, maar de discussie is vervolgens beperkt tot de USB-stick met digitale bestanden en de map met e-mailcorrespondentie. Ter zitting heeft belanghebbende voor het eerst gesteld dat de onderliggende gegevens uit het boekenonderzoek, voor zover betrekking hebbend op de in geschil zijnde correcties, niet zijn overgelegd.
Ter zitting heeft belanghebbende uiteindelijk het standpunt ingenomen dat zij zich niet langer op het standpunt stelt dat artikel 8:42 Awb is geschonden, maar dat het hof uitspraak kan doen op basis van het voorliggende dossier en dat gelet op het niet overleggen van bepaalde stukken de inspecteur niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
4.2.
Uit het arrest Hoge Raad 23 oktober 20201.kan worden afgeleid dat de rechter toeziet op de naleving van artikel 8:42, lid 1, Awb. Indien uit het dossier blijkt dat de door het bestuursorgaan ingezonden stukken niet volledig zijn, dient de rechter het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen.
4.3.
Aangezien beide partijen ter zitting uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk hebben ingestemd met het feit dat het hof de zaak kan afdoen op basis van het dossier dat voorligt, ziet het hof geen aanleiding om de inspecteur op te dragen andere stukken te overleggen.
Correcties op de aangegeven winst
4.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar standpunt dat de inspecteur de correcties op de aangegeven winst onvoldoende heeft gemotiveerd, herhaald. De rechtbank heeft die stelling verworpen en daartoe het volgende overwogen:
“2.15. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een motiveringsgebrek. De motivering van de uitspraak op bezwaar is beknopt. Echter, de correcties in de aanslag vinden hun grondslag in de ‘ [notitie] ’ waarin de inspecteur zijn bevindingen van het boekenonderzoek heeft vastgelegd. In deze notitie worden de correcties uiteengezet. Belanghebbende is bekend met deze notitie en de inspecteur heeft in zijn motivering van zijn uitspraak op bezwaar hiernaar verwezen. Daarnaast heeft de inspecteur in zijn motivering van de uitspraak op bezwaar verwezen naar zijn brief van 4 april 2019 waar de inspecteur eveneens ingaat op de correcties. Kortom, de inspecteur is in eerdere correspondentie ingegaan op de correcties en kon daarom naar het oordeel van de rechtbank volstaan met een verwijzing naar die eerdere correspondentie. Dat belanghebbende vindt dat de motivering geen stand houdt, maakt dit niet anders.”
Het hof acht dit oordeel juist en neemt dit oordeel over.
a. afwaardering [A]
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de werkelijke voorraad caravans ultimo 2014 afweek van de boekhoudkundige voorraad en dat om die reden terecht een afboeking van de voorraad van [A BV] heeft plaatsgevonden tot een bedrag van € 150.086.
Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de ontbrekende caravans zijn verkocht dan wel op andere wijze zijn verdwenen, bijvoorbeeld door ontvreemding.
4.6.
Op de inspecteur die stelt dat omzet is behaald met de verkoop van de ontbrekende caravans rust in eerste instantie de bewijslast. Het hof is van oordeel dat wanneer goederen uit de voorraad van een onderneming niet meer aanwezig zijn, de meest voor de hand liggende verklaring is gelegen in de verkoop daarvan. Dit neemt niet weg dat het denkbaar is dat de goederen zijn verdwenen door diefstal. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat degene die stelt dat diefstal heeft plaatsgevonden deze stelling voldoende onderbouwt. Belanghebbende heeft ter zitting een proces-verbaal van getuigenverhoor overgelegd van [D] (hierna: [D] ). Dit getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020 in het kader van het strafrechtelijk onderzoek met de codenaam ‘ [codenaam] ’. Volgens belanghebbende volgt uit de door [D] afgelegde verklaringen dat deze persoon betrokken is geweest bij de ontvreemding van caravans van de [belanghebbende] en dat hiermee het ontbreken van caravans kan worden verklaard. De inspecteur heeft daar tegenin gebracht dat de verklaring betrekking heeft op een vakantiepark in [plaats] en dus geen betrekking heeft op caravans die tot de voorraad behoorden van [A BV] .
4.7.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is dat [D] betrokken is geweest bij een eventuele diefstal van caravans van [A BV] . De inspecteur wijst er terecht op dat de verklaring slechts ziet op het handelen van [D] met betrekking tot het vakantiepark in [plaats] . Ook anderszins is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is geweest van diefstal van de onderhavige caravans. Belanghebbende heeft op dit punt geen enkel bewijs overgelegd, zoals bijvoorbeeld aangiften van diefstal. Het hof acht dan ook aannemelijk dat deze ontbrekende caravans zijn verkocht. Het hof acht evenzeer aannemelijk dat met deze verkopen winsten zijn behaald en acht de door de inspecteur gehanteerde winstmarge niet te hoog.2.Het hof neemt daarbij in aanmerking dat binnen het bedrijf [A BV] een gemiddelde winstmarge van 67% werd gerealiseerd en de inspecteur heeft volstaan met een winstmarge van 33% ten aanzien van deze verdwenen caravans.
b. Caravans [B BV]
4.8.
De inspecteur heeft vastgesteld dat bij [B BV] een afwaardering op de voorraad caravans heeft plaatsgevonden van € 30.000 in verband met twee caravans. Deze caravans zijn in 2014 ingekocht. Belanghebbende stelt ter zitting – naar het hof begrijpt – dat er geen bewijs is dat afwaardering tot een bedrag van € 30.000 heeft plaatsgevonden.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd gesteld dat tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat de beide caravans met vermelding van het administratieve nummer in de voorraadlijst van [B BV] zijn opgenomen voor € 15.000 per stuk. Tevens heeft de inspecteur gemotiveerd gesteld dat op de voorraadlijst ultimo 2014 de totale waarde van de caravans € 222.377 bedraagt en dat daarop een afboeking van € 30.000 heeft plaatsgevonden, waardoor een bedrag van € 192.377 resteert en dat dit bedrag overeenkomt met de saldibalans ultimo 2014.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze constateringen tijdens het boekenonderzoek. Pas op de zitting bij het hof komt belanghebbende met een blote ontkenning van deze feiten. Belanghebbende had op eenvoudige wijze haar stelling dat geen afboeking heeft plaatsgevonden kunnen onderbouwen door overlegging van de voorraadlijst en de saldibalans. Zij heeft dat niet gedaan.
Het hof acht daarom aannemelijk dat voormelde afboeking heeft plaatsgevonden. De bewijslast dat deze afboeking ten laste van het resultaat terecht heeft plaatsgevonden, rust op belanghebbende. Daartoe heeft zij geen feiten gesteld en bovendien heeft zij – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – geen enkele vorm van bewijs overgelegd.
De correctie van € 30.000 heeft dan ook terecht plaatsgevonden.
c. Loonbelastingschuld
4.9.
De inspecteur heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat op de eindbalans 2013 en de eindbalans 2014 een passiefpost is opgenomen van € 16.065 met als omschrijving ‘nog te betalen loonheffingen 2012’. De inspecteur heeft voorts verklaard dat in de systemen van de Belastingdienst geen vordering loonheffingen 2012 op belanghebbende openstaat. Ook hiervoor geldt dat het hof geen reden heeft te twijfelen aan de constatering tijdens het boekenonderzoek en de verklaring van de inspecteur, temeer niet daar belanghebbende tot aan de zitting bij het hof nimmer expliciet heeft gesteld dat een dergelijke passiefpost niet op de balans was opgenomen.
Voor zover belanghebbende op de zitting heeft beoogd te stellen dat geen sprake is geweest van een dergelijke passiefpost, had zij dat vrij eenvoudig kunnen onderbouwen door het overleggen van de betreffende balans en specificatie van de balanspost ‘belastingschulden’.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat aannemelijk is dat ten onrechte een balansschuld in verband met nog te betalen loonheffingen 2012 is opgenomen en dat deze schuld moet vrijvallen ten gunste van het resultaat.
Belastingrente
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking belastingrente zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, is berekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
4.11.
Belanghebbende stelt dat door rekening te houden met een rentepercentage van 8,05% respectievelijk 8%, sprake is van handelen in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De regels voor het berekenen van belastingrente zijn wettelijk vastgelegd. Dit geldt ook voor het toe te passen rentepercentage. Het gaat hier om een bewuste keuze van de wetgever om voor de heffing van de vennootschapsbelasting uit te gaan van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, lid 2, Boek 6 BW. Die afweging in een individueel geval terzijde stellen zou de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan.3.
Gelet op het voorgaande faalt de klacht van belanghebbende.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het vergoeden van immateriële schade
4.13.
Belanghebbende heeft in hoger beroep voor het eerst verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is ontvangen op 27 mei 2019 en de rechtbank heeft uitspraak gedaan op 28 april 2021. Het hof doet heden uitspraak. Uit dit een en ander volgt dat geen recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- -
wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, M.R.T. Pauwels en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑10‑2022
Vgl. Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.
Vgl. Hoge Raad 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1719.