Besluit eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld (september 2021)
1 Inleiding
Geldend
Geldend vanaf 30-09-2021
- Bronpublicatie:
23-09-2021, Stcrt. 2021, 42306 (uitgifte: 29-09-2021, regelingnummer: 2021-20581)
- Inwerkingtreding
30-09-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2021, Stcrt. 2021, 42306 (uitgifte: 29-09-2021, regelingnummer: 2021-20581)
- Vakgebied(en)
Corona (V)
Inkomstenbelasting / Eigen woning
Schulden die onder de per 1 januari 2013 ingevoerde fiscale aflossingseis vallen, moeten aan de voorwaarden van artikel 3.119a, eerste lid, Wet IB 2001 voldoen om als eigenwoningschuld te kunnen kwalificeren. Daarin is onder meer bepaald dat een schuld alleen als eigenwoningschuld wordt aangemerkt als er een contractuele verplichting is tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen van de schuld. Ook moet daadwerkelijk aan deze aflossingsverplichting worden voldaan.
Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus kunnen belastingplichtigen met een eigenwoningschuld te maken krijgen met (dreigende) betalingsproblemen, waardoor zij niet meer aan hun maandelijkse verplichting tot het betalen van rente en aflossing kunnen voldoen. Nederlandse geldverstrekkers vinden het gewenst in bepaalde gevallen hun schuldenaren een betaalpauze aan te kunnen bieden, waardoor zij gedurende een bepaalde periode (gedeeltelijk) geen rente en aflossing hoeven te betalen. Als een belastingplichtige hiervan gebruikmaakt, voldoet hij veelal op het wettelijke toetsmoment van 31 december van het kalenderjaar waarop de eerste termijn van de betaalpauze betrekking heeft1. niet aan de aflossingseis. De belastingplichtige krijgt hierdoor te maken met een aflossingsachterstand. De schuld blijft alleen behoren tot de eigenwoningschuld als sprake is van een incidentele aflossingsachterstand en deze uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar is ingelopen. Als de aflossingsachterstand op dat moment niet is ingelopen, blijft de schuld onder voorwaarden alleen tot de eigenwoningschuld behoren als per 1 januari van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aflossingsachterstand is ontstaan2. contractueel een nieuw ten minste annuïtair aflosschema (hierna: nieuw aflosschema) wordt overeengekomen met de geldverstrekker voor de resterende looptijd.3.
Om geldverstrekkers de mogelijkheid te bieden om hun schuldenaren de aflossingsachterstanden gegeven de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de coronacrisis op een andere wijze te laten inhalen dan wettelijk is voorgeschreven, zijn in dit besluit goedkeuringen opgenomen waardoor de schuld ook in die situatie blijft behoren tot de eigenwoningschuld. Dit besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór 8 mei 20204. overeengekomen betaalpauzes in verband met de uitbraak van het coronavirus. De goedkeuringen zijn gebaseerd op een redelijke wetstoepassing gegeven de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de coronacrisis en waar nodig op de artikelen 62 en 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De betaalpauze kan ook fiscale gevolgen hebben voor het moment waarop de belastingplichtige de tijdens de betaalpauze verschuldigde, maar feitelijk niet betaalde rente in aftrek kan brengen. In dit besluit worden deze gevolgen toegelicht. Een eventuele schuld die een belastingplichtige aangaat voor het inhalen van de renteachterstand, is overigens altijd een box 3-schuld.
Voetnoten
Dit betreft 31 december 2021 als de eerste termijn van de betaalpauze betrekking heeft op een termijn van 2021, 31 december 2020 als de eerste termijn van de betaalpauze betrekking had op een termijn van 2020 en 31 december 2022 als de eerste termijn van de betaalpauze betrekking heeft op de eerste termijn van 2022.
Dit betreft 1 januari 2023 als de eerste termijn van de betaalpauze betrekking heeft op een termijn van 2021, 1 januari 2022 als de eerste termijn van de betaalpauze betrekking had op een termijn van 2020 en 1 januari 2024 als de eerste termijn van de betaalpauze betrekking heeft op de eerste termijn van 2022.
Artikel 3.119e, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001.
Dit betreft de publicatiedatum van het oorspronkelijke besluit van 6 mei 2020, nr. 2020-85139 (Stcrt. 2020, 26069).