Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/6.2.1
6.2.1 Het recht op respect voor het privé-, familie-, en gezinsleven
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Harris e.a. 2014, p. 522; Van de Lanotte & Haeck 2004, p. 729 e.v.
Zie paragraaf 6.3.
Zie hierover onder meer de volgende handboeken: Schabas 2015, p. 358 e.v.; White & Ovey 2014, p. 334-360 (family life) en p. 361-410 (private life, the home and correspondence); Harris e.a. 2014, p. 522 e.v. en Van Dijk e.a. 2006, p. 663-750.
Harris e.a. 2014, p. 522.
Zie in meer algemene zin over de beperking van niet-absolute rechten: Gerards 2011a, p. 112-166.
Vgl. ook over de beperking van de rechten in de artikelen 8 tot en met 11 van het EVRM: Harris e.a. 2014, p. 503-521; White & Ovey 2014, p. 307-333.
Zie Gerards (Gerards 2011a) op respectievelijk: p. 112 e.v., p. 132 e.v. en p. 140 e.v.
Gerards 2011a, p. 144 e.v.
In de literatuur is deze toets in drie delen opgedeeld, is de maatregel geschikt, noodzakelijk en proportioneel stricto sensu, zie: Den Houdijker 2012.
Gerards 2011a, p. 144 e.v.
Artikel 8 EVRM omvat het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. De omvang (scope) van de door dit artikel beschermde rechten is ruim.1 Onder voormeld recht vallen ook veel moreel gevoelige kwesties,2 zoals het huwelijk tussen dezelfde seksen, of adoptie door een koppel van dezelfde seksen, en ook euthanasie en abortus. Gelet op de essentie van dit onderzoek, geef ik in het hierna volgende echter geen volledige weergave van de diverse (gevoelige) onderwerpen die onder artikel 8 EVRM een rol kunnen spelen. Voor zover relevant voor dit onderzoek, komen deze kwesties wel aan de orde in het kader van de procedurele eisen van artikel 8 EVRM.3
De tekst van artikel 8 EVRM luidt als volgt:
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’
In het eerste lid is te lezen dat een ieder, naast het zojuist al genoemde recht dat een ieder toekomt op respect voor zijn privéleven en familie-en gezinsleven, recht heeft op respect voor zijn woning en correspondentie. In de jurisprudentie van het Hof zijn deze afzonderlijke deelaspecten van het overkoepelende recht op eerbied voor het privé-, en familie- en gezinsleven verder ingevuld.4 Deze deelaspecten hebben een autonome betekenis en zijn hiermee dus niet afhankelijk van de kwalificatie naar nationaal recht.5
Het tweede lid van artikel 8 EVRM geeft de voorwaarden en de legitieme beperkingsgronden op grond waarvan een inmenging in het recht op privacy eventueel gerechtvaardigd kan zijn.6 Aan de hand van een toets aan drie cumulatieve voorwaarden wordt bepaald of de beperking van het recht gerechtvaardigd is of niet.7 Ten eerste moet zijn voldaan aan het vereiste ‘bij wet voorzien’ (het lawfulness vereiste). Een beperking van het recht op privacy vereist een wettelijke basis in het nationale recht. Ten tweede – hoewel de opbouw van het tweede lid anders doet vermoeden – moet de beperking een ‘legitiem doel’ dienen. Deze doelen zijn: de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Ten derde moet de beperking ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ zijn.8 Dit vereiste bestaat uit de volgende twee componenten: ‘a pressing social need’, oftewel een dwingende maatschappelijke behoefte en daarnaast moet de beperking ‘evenredig’ zijn.9 Dit laatste ziet op de proportionaliteitstoets.10 De inbreuk makende maatregel dient in een evenredige verhouding te staan tot het legitieme doel. Onderdeel van deze proportionaliteitstoets is ook de vraag of niet een minder vergaande maatregel kon worden getroffen. Het gaat dan om de vraag naar de subsidiariteit van de maatregel.11