V-N 2020/43.6
A-G acht niet-aftrekbaarheid van vergoeding van € 1500 voor meewerkende echtgenote discriminerend
HR (A-G) 19-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:621, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
19 juni 2020
- Zaaknummer
20/00058
- Conclusie
A-G Niessen
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS230538:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Inkomstenbelasting / Winst
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑02‑2022
ECLI:NL:HR:2022:273, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑02‑2022
ECLI:NL:PHR:2020:621, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑06‑2020
- Wetingang
art. 3.16 Wet IB 2001
Essentie
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de aftrekbeperking van art. 3.16 lid 4 Wet IB 2001 een ontoelaatbare ongelijke behandeling van gehuwde belastingplichtigen met zich meebrengt. De A-G merkt daarbij op dat deze beperking alleen maar geldt voor gehuwden en niet voor andere personen.
Samenvatting
X drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij bewerkt manuscripten van boeken. Zijn vrouw helpt hem daar een paar uren per week mee en ontvangt daarvoor jaarlijks een vergoeding van € 1500. De inspecteur is van mening dat deze vergoeding op grond van art. 3.16 lid 4 Wet IB ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.