HR, 09-07-2019, nr. 17/04959
ECLI:NL:HR:2019:1098
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
17/04959
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1098, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑07‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:525
ECLI:NL:PHR:2019:525, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1098
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0301
NbSr 2019/261
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Poging tot diefstal (art. 310 Sr) en belediging opsporingsambtenaar (art. 266.1 jo. 267.2 Sr). Hof heeft verdachte t.z.v. beide misdrijven veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen en voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken. Voldoet strafoplegging aan art. 57.1 Sr? In aanmerking genomen dat bewezenverklaarde meer dan 1 misdrijf oplevert, heeft Hof in strijd met art. 57.1 Sr i.p.v. 1 vrijheidsstraf 2 vrijheidsstraffen opgelegd. Hof heeft evenwel onmiskenbaar beoogd deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. HR merkt op dat onmiddellijk kenbare fout als hier aan de orde zich leent voor eenvoudig herstel door rechter(s) die op zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig en op kortere termijn duidelijkheid komt te bestaan omtrent voor tul vatbare strafoplegging. HR verstaat dat verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf van 9 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/04959
Datum 9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2017, nummer 20/002676-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de strafoplegging betreft, en tot oplegging aan de verdachte van een gevangenisstraf van negen weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over de strafoplegging en voert daartoe aan dat het Hof in strijd met art. 57, eerste lid, Sr niet één vrijheidsstraf heeft opgelegd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op 19 juli 2016 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een leaseauto, Opel Corsa met [kenteken] toebehorende aan [A] , en voornoemde leaseauto onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een autosleutel tot welk gebruik hij niet gerechtigd was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 19 juli 2016 in de gemeente Venlo, opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant] , hoofdagent van politie-eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “teringzak” en “kankerlijer”.”
2.3.1
Het hof heeft de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld. De strafmotivering van het Hof luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf is het hof van oordeel dat in de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen met aftrek van voorarrest, de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Al hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van de feiten onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
Met oplegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.”
2.3.2
Het dictum van het arrest van het Hof luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het hof:
(...)
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
(...)”
2.4.1
In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde meer dan 1 misdrijf oplevert, heeft het Hof in strijd met art. 57, eerste lid, Sr in plaats van 1 vrijheidsstraf 2 vrijheidsstraffen opgelegd, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen met aftrek op de voet van art. 27, eerste lid, Sr en een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4.2
Het Hof heeft evenwel onmiskenbaar beoogd een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel 42 dagen, dus 6 weken, beloopt en het voorwaardelijke deel 3 weken met aftrek als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. De Hoge Raad zal verstaan dat de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
2.5
Opmerking verdient het volgende. Een onmiddellijk kenbare fout als hier aan de orde leent zich voor eenvoudig herstel door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ7243) en 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1478). Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig en op kortere termijn duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare strafoplegging.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verstaat dat de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig het bepaalde in art. 27, eerste lid, Sr;
- verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Conclusie 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Strafoplegging bij meerdaade samenloop. Middel klaagt terecht dat het hof in strijd met art. 57 Sr in plaats van één twee vrijheidsstraffen heeft opgelegd. Dit moet leiden tot vernietiging. In dit geval kan de Hoge Raad naar het oordeel van de AG het gebrek eigenhandig herstellen door in zoverre opnieuw recht te doen en de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van negen weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/04959
Zitting 28 mei 2019
CONCLUSIE
G. Knigge
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 27 september 2017 wegens kortgezegd poging tot diefstal (feit 1) en belediging van een opsporingsambtenaar (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1
Het middel komt op tegen de strafoplegging en bevat de klacht dat het hof in strijd met art. 57 Sr niet één (vrijheids)straf heeft opgelegd.
2.2
Het hof heeft het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte daarvoor veroordeeld. De strafmotivering van het hof luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘’(…)
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf is het hof van oordeel dat in de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen met aftrek van voorarrest, de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Al hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van de feiten onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
Met oplegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.’’
2.3
Het dictum van het hof luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘’Het hof: (…)
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; (…)’’
2.4
Uit het voorgaande blijkt dat het hof inderdaad in strijd met art. 57 Sr in plaats van één twee vrijheidsstraffen heeft opgelegd, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen met aftrek conform artikel 27 lid 1 Sr en een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken maar dit geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het middel klaagt daarover terecht.
2.5
Het hof heeft echter onmiskenbaar een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf willen opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel 42 dagen, aldus 6 weken betreft, en het voorwaardelijke deel 3 weken met een proeftijd van twee jaren, met aftrek zoals bedoeld in art. 27 lid 1 Sr. De Hoge Raad kan het gebrek naar mijn mening dan ook eigenhandig herstellen door in zoverre opnieuw recht te doen en de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van negen weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr.
3. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt voor zover het de strafoplegging betreft, en de zaak in zoverre zelf afdoet door aan de verdachte een gevangenisstraf van negen weken op te leggen, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG