HR, 04-02-1993, nr. 2909
ECLI:NL:PHR:1993:24
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-1993
- Zaaknummer
2909
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1993:24, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑1993
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1993:ZC9244
Conclusie 04‑02‑1993
Inhoudsindicatie
Artikel 552a WvSv. Redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord om de inbeslaggenomen zaak aan derde-klager terug te geven (ipv aan de beslagene). Strafrechter behoort niet te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties.
J.M.
Nr. 2909
Beklag inzake teruggave inbeslaggenomen voorwerpen
Parket, 4 februari 1993
Mr. Leijten
Conclusie inzake:
[klager]
Edelhoogachtbaar College,
Bij beschikking van 15 september 1992 heeft de rechtbank te Amsterdam ongegrond verklaard het door de verzoeker van cassatie ingestelde beklag strekkend tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen auto, Alfa Romeo met toebehoren. Mr. P.S.J. Nuijten, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld en toegelicht.
Het middel zelf houdt, zakelijk samengevat, alleen in dat de rechtbank het klaagschrift ten onrechte, althans om redenen die de beschikking niet kunnen dragen ongegrond heeft verklaard en de artikelen 118, 118a en 552a Sv heeft geschonden.
Uit de toelichting blijkt dat het punt waarover het gaat is, dat de rechtbank gelet op het door de officier van justitie ingenomen standpunt
- deze heeft, volgens het proces-verbaal, zakelijk verklaard:
‘’Nu er geen belang van strafvordering meer is ben ik van mening dat de auto volgens de hoofdregel van strafvordering aan de beslagene teruggegeven dient te worden. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan de rechtbank in de gegeven situatie niet meer in de beoordeling treden –‘’
niet meer de vrijheid had het beklag ongegrond te verklaren.
De rechtbank heeft in haar beschikking inderdaad vastgesteld dat het belang van de strafvordering geen voortduring van het beslag eist. Maar, aldus de rechtbank, nu een ander dan de beslagene (ook, zou ik hebben toegevoegd, L.) een klaagschrift heeft ingediend, moet zij zich bij de beantwoording van de vraag aan wie de auto moet worden teruggegeven laten leiden ‘’door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is’’ en dat criterium voert tot de beslissing dat de inbeslaggenomen auto moet worden ‘’terug’’ gegeven aan de rechtsopvolger van de bestolene, de andere klager.
Vraag is of het door de officier van justitie ingenomen standpunt ook onder de geschetste omstandigheden de rechtbank in die zin bindt dat zij alleen aan de klager onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, deze mag teruggeven.
HR 1 december 1981, NJ 1982, 234 waarop de verzoeker zich beroept, houdt op dit punt onder meer in:
dat ... het aan de beoordeling van het OM is overgelaten of zich het geval, bedoeld in het eerste lid van art. 118 voordoet, met dien verstande dat ingevolge art. 552a eerste lid de belanghebbenden zich kunnen beklagen over, voor zover te dezen van belang, inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave.
Wat is, onder de gegeven omstandigheden, aan het oordeel van het OM overgelaten? Of het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp. Als het OM oordeelt dat dit geval zich voordoet moet het het voorwerp teruggeven (en de rechtbank kan daar na ingesteld beklag geen stokje meer voor steken) en wel aan degene onder wie het voorwerp in beslag genomen is, wat dit laatste betreft behalve in de gevallen genoemd in het tweede en derde lid van art. 118 Sv.
Uit de beschikking van 1981 volgt, naar mijn mening, dat bij beklag van méér dan een belanghebbende (‘’belanghebbenden’’,) wel het inbeslaggenomene moet worden teruggegeven als de officier van justitie als zijn oordeel te kennen geeft, dat het belang van de strafvordering voortduring van het beslag niet eist, maar dat de rechtbank aan diens oordeel dat dan het inbeslaggenomene aan één van de belanghebbenden (in dit geval: de beslagene) moet worden teruggegeven, niet gebonden is.
Indien het belang van de strafvordering voortduring van het beslag niet meer eist en er zich géén belanghebbende met een klaagschrift meldt of slechts één belanghebbende die tevens degene is onder wie het voorwerp in beslag genomen is, is daarmee ingevolge art. 118 lid 1 Sv de oplossing gegeven. Maar dat wordt anders als zich een tweede belanghebbende meldt. Nemen wij aan dat dit de eigenaar is. Dan zal het oordeel van het lid van het OM dat desondanks de zaak terug moet naar de dief of heler de rechtbank niet binden.
Ik meen daarom dat het middel niet opgaat, ook niet in zoverre er over geklaagd wordt dat de rechtbank te civielrechtelijk redeneert. Hoewel de strafrechter op dit punt niet gebonden is aan de gewone regels van civielrecht, mag hij zich bij de vraag aan wie de voorwerpen moeten worden teruggegeven wel door civielrechtelijke gedachten laten inspireren.
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,